Begrippenlijst VA02i PDF
Document Details
Uploaded by InterestingMinimalism9332
HAN University of Applied Sciences
Tags
Summary
This document provides a glossary of terms related to biology and genetics. It covers various concepts such as chromosomes, DNA, genes, alleles, and different types of cell division, as well as aspects of inheritance and genetic diseases.
Full Transcript
**Begrippenlijst VA02i** Week 1 Team Lieke, Sophie, Lisette, Elles en Tessa: - **Chromosoom:** In bijna iedere cel van je lichaam zitten chromosomen. Cellen zijn de bouwstenen van je lichaam. Iedere diploïde celkern bevat 23 paar chromosomen en dus 46 in totaal. 22 paar zijn identiek...
**Begrippenlijst VA02i** Week 1 Team Lieke, Sophie, Lisette, Elles en Tessa: - **Chromosoom:** In bijna iedere cel van je lichaam zitten chromosomen. Cellen zijn de bouwstenen van je lichaam. Iedere diploïde celkern bevat 23 paar chromosomen en dus 46 in totaal. 22 paar zijn identiek en het 23*ste* paar is verschillend (XX bij een meisje en XY bij een jongen). - **DNA:** Chromosomen bestaan uit DNA. Het DNA ziet eruit als lange draden die om elkaar heen gedraaid zijn. In het DNA zit informatie over al je erfelijke eigenschappen. - **Gen:** Op de DNA-draad zit informatie. Een stukje DNA heet een gen. Een gen is dus een stukje DNA met informatie over een eigenschap. - **Allel:** Elke erfelijke eigenschap (gen) heb je dus twee keer: een onderdeel van je moeder en een onderdeel van je vader, een erfelijke eigenschap is dus een gen opgebouwd uit twee allelen. - **Haploide cel:** Een geslachtscel is een voorbeeld van een haploïde cel. De cel bevat namelijk 23 enkele chromosomen, die door meiose tot stand is gekomen. - **Diploide cel:** Een diploïde celkern bevat 46 chromosomen die in 23 paren voorkomen. - **Mitose:** Normale celdeling, met als doel groei, vervanging en herstel van cellen 46 chromosomen/23 paar. - **Meiose:** Reductiedeling, met als doel de vorming van de geslachtscellen. 23 enkele chromosomen. - **Fenotype:** Het fenotype is hoe je er van de buitenkant uitziet, of wat merkbaar is van je genotype. Dit ligt niet vast. Je fenotype kan veranderen door je omgeving. Je kan bijvoorbeeld ervoor kiezen om je haar blond te verven. - **Genotype:** De erfelijke informatie van iemand noemen we het genotype. Je genotype ligt dus vast en dit kan niet meer veranderd worden. - **Homozygoot:** als iemand 2 dezelfde allelen voor een eigenschap heeft. - **Heterozygoot:** als iemand 2 verschillende allelen voor een eigenschap heeft. - **Dominant:** Het overheersende allel, deze komt tot uiting. - **Recessief:** Het onderdrukte allel, deze komt dus niet tot uiting. - **Crossing-over:** Tussen de 2 chromosomen vindt uitwisseling plaats van een bepaald allel, er wordt een beetje gehusseld, en daarna heb je 2 andere chromosomen. Door die husseling krijg je bij iedere zaadcel en eicel nieuw erfelijk materiaal. Daarom zie je er niet exact uit als je broer/zus. Crossing over vindt plaats bij meiose wanneer er geslachtshormonen worden aangemaakt. - **Karyogram:** Chromosomenonderzoek gebeurt onder andere door middel van een karyogram. Hierin zijn de homologe chromosomenparen naar vorm en grootte gerangschikt. De paren hebben een vaste nummering. Om een karyogram te maken, worden chromosomen uit een delende cel (vaak witte bloedcel) geïsoleerd en gekleurd. Door kleuring krijgt elk chromosoom een karakteristiek bandenpatroon (streepjescode). Ze worden gefotografeerd op overeenkomst en grootte. - **Autosomaal dominante overerving:** Een ouder met een autosomaal dominante erfelijke ziekte heeft twee versies van het gen dat de aandoening veroorzaakt: een met de afwijking ([mutatie](https://www.erfelijkheid.nl/erfelijk/hoe-erf-je-een-ziekte)) en een zonder de afwijking (gezond gen). Bij de [bevruchting](https://www.erfelijkheid.nl/erfelijkheid/dna-doorgeven-bij-de-bevruchting) geeft de ouder een van die versies door (gezond of mutatie). Bij autosomaal dominante overerving is zieke gen het sterkste, dus 50% kans dat je ziek wordt, je kan geen drager van de aandoening zijn. **DUS:** 1 aangedaan gen en je bent meteen ziek, gezond gen en je bent niet ziek, je kan geen drager zijn. - **Autosomaal recessieve overerving:** Autosomaal recessieve erfelijke ziektes krijg je alleen als in beide versies van een gen een afwijking zit. Als de afwijking maar in één versie van het gen zit, dan is het gezonde gen het sterkst (dominant). Je krijgt de erfelijke ziekte dan niet, maar bent wel drager. **DUS:** 2 aangedane genen nodig om ziek te zijn, 1 gen om drager te zijn. - **X-gebonden recessieve overerving:** Bij X-gebonden recessieve ziektes zit er een afwijking ([mutatie](https://erfelijkheid.nl/erfelijk/hoe-erf-je-een-ziekte)) in een gen op het X-chromosoom. Mannen hebben één X- en één Y-chromosoom (XY). Mannen krijgen het X-chromosoom van hun moeder. Als ze van hun moeder het X-chromosoom met de afwijking in het gen krijgen, hebben ze de ziekte (drager moeders maken zieke zonen). Mannen hebben namelijk geen ander X-chromosoom om de taken van het afwijkende X-chromosoom over te nemen. Dus mannen worden ziek. Vrouwen kunnen alleen drager worden omdat het gezonde X-chromosoom het sterkste is. - **X-gebonden dominante overerving:** Als het om een X-gebonden dominante ziekte gaat, krijgen zowel mannen als vrouwen met de afwijking in het gen die ziekte.\ Heeft de moeder de aandoening. Dan kan zij een X-chromosoom met en zonder de afwijking doorgeven. Voor zowel haar zoon als dochter geldt dat er 50% kans op de ziekte is en 50% kans dat het kind gezond is.\ Heeft de vader de aandoening op het X-chromosoom. Dan geeft hij altijd de aandoening door aan de dochter, want de vader heeft maar 1 afwijkende X-chromosoom en deze is dus dominant. Zonen erven het Y-chromosoom van de vader, dus zij krijgen de aandoening dus niet. Week 2 Team Lieke, Sophie, Lisette, Elles en Tessa - **Menstruele cyclus:** De periode van de eerste dag van de menstruatie tot de eerste dag van de volgende menstruatie wordt een cyclus genoemd. Gemiddeld duurt zo\'n cyclus achtentwintig dagen. - **Ovariële cyclus:** is een periodieke verandering in het lichaam van de geslachtsrijpe vrouw tussen de puberteit en de menopauze. - **Spermatogenese:** Het proces waarbij zaadcellen worden gemaakt in de testikels van de man. - **Oögenese:** Het proces waarbij eicellen worden gemaakt in de eierstokken van de vrouw. - **Gonadotrope hormonen:** FSH en LH zijn gonadotrope hormonen die bij de man en vrouw worden gesectreteerd door de hypofysevoorkwab - **Geslachtshormonen:** Hormonen die de ontwikkeling van de geslachtskenmerken en voortplanting regelen -Oestrogeen -Progesteron -Testosteron - **Coïtus:** Geslachtsgemeenschap, bestaat uit 4 fases: opwindingsfase, plateaufase, orgastische fase en ontspanningsfase. - **Conceptie:** Bevruchting - **Embryogenese:** het proces van ontwikkeling van een embryo uit een zygote (bevruchte eicel). Dit is ongeveer 9 weken - **Infertiliteit:** Niet in staat zijn om zwanger te worden. - **Subfertiliteit:** niet in staat zijn om zwanger te worden binnen 1 jaar, ondanks vele pogingen. - **Intra-uteriene inseminatie (IUI):** Indicaties: weinig goede (bewegelijke) zaadcellen en wanneer zwangerschap uitblijft zonder duidelijke oorzaak en minder dan 30% dat er binnen 1 jaar spontane zwangerschap optreed.\ Behandeling: sperma wordt opgevangen en eerst bewerkt (zodat er meer goede zaadcellen in zitten). Daarna wordt de sperma direct ingebracht in de baarmoeder. De behandeling kan plaatsvinden in de spontane cyclus of samen met milde eierstokstimulatie om 2 follikels te laten groeien. Dit wordt gedaan met behulp van FSH injecties. - **In vitro fertilisatie (IVF):** Indicaties: er is sprake van afgesloten eileiders, eerdere niet succesvolle intra-uteriene inseminatie (IUI) behandelingen. Behandeling: Bij IVF worden in het laboratorium eicellen en zaadcellen samengebracht. Om eicellen te verkrijgen worden de eierstokken eerst met hormonen gestimuleerd. Hierdoor groeien er eiblaasjes (follikels) in de eierstokken, die eicellen bevatten. De vloeistof uit de follikels, met daarin de eicellen, wordt met een punctie opgezogen. In het laboratorium wordt geprobeerd om de eicellen met de zaadcellen te bevruchten. Als dat lukt wordt de bevruchte eicel (embryo) 3 dagen later in de baarmoeder geplaatst. Ongeveer twee tot vier dagen na het plaatsen in de baarmoeder, moet het embryo zich innestelen in het slijmvlies aan de binnenkant van de baarmoeder. - **Intra cytoplasmatische sperma injecties (ICSI):** Indicaties: Bij veel stellen kan een klassieke IVF-behandeling niet. Doordat de kwaliteit van de zaad te slecht is dan wordt er gekozen voor ICSI. Behandeling: De hormoonstimulatie is vergelijkbaar met een IVF-behandeling. Bij een ICSI-behandeling wordt in het laboratorium één van de zaadcellen in een zeer dun glazen naaldje opgezogen en in één van de eicellen gebracht. Dit wordt gedaan bij alle rijpe eicellen die er normaal uitzien. Als de bevruchting is gelukt, wordt het embryo in de baarmoeder geplaatst. Het percentage bevruchte eicellen en de kans op een zwangerschap zijn vergelijkbaar met een IVF-behandeling. *Week 3* Wordt uitgewerkt door: Janneke, Rosemarijn, Lizzy en Lotte - **Oxytocine:** Geluk hormoon die ervoor zorgt dat spieren van de baarmoeder en melkklieren samentrekken. Het zorgt er ook voor om weeën op te wekken bij een bevalling en om na de bevalling veel bloedverlies te voorkomen. - **Myometrium :** Glad spierweefsel dat tijdens een bevalling sterk samentrekt (weeën) om de baby uit te drijven. - **Inwendige spildraai :** De vorm van het geboortekanaal en de schedel van het kind opgelegde draai van het kind om de lengteas tijdens de indaling en uitdrijvingsfase van de geboorte. - **Uitwendige spildraai :** Als het hoofdje geboren wordt, draait het hoofdje weer naar opzij om ook de schouders en het lijfje geboren te laten worden. - **Vasoconstrictie: i**s het proces waarbij de bloedvaten vernauwen door de samentrekking van de gladde spieren in de vaatwanden. - **Hemoglobine:** Hemoglobine (Hb) is een eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof van de longen naar de rest van het lichaam transporteert. Daarnaast stuut het kooldioxide terug naar de longen brengt om uitgeademd te worden. Het geeft bloed zijn rode kleur en is essentieel voor een goede gezondheid. - **Bilirubine**: Bilirubine is een geel pigment dat ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen en wordt uitgescheiden via de lever. Verhoogde waarden kunnen wijzen op leverproblemen. - **(Uterus)contracties:** Uteruscontracties zijn samentrekkingen van de baarmoeder. Ze komen voor tijdens menstruatie, zwangerschap en bevalling. - **Verstrijken:** In de latente fase van de bevalling zal de baarmoedermond zacht (verweken) en korter (verstrijken) worden. Zo vordert de ontsluiting en is de portio (baarmoedermond) zich aan het openen. - **Tekenen:** Tijdens het verstrijken komt vaak de cervix prop los, wat meestal met een beetje bloed gepaard gaat. Dit heet tekenen. - **Prostaglandines:** Tijdens de bevalling wordt er door de placenta prostaglandines afgegeven. Dit hormoon versterkt de contracties tijdens de bevalling. - **Foramen ovale:** Een gat in het atriumseptum, dus tussen het rechter- en het linker atrium. - **Ductus arteriosus:** is een verbinding tussen de a. pulmonalis en de aorta. Deze twee verbindingen zijn nodig, omdat het ervoor zorgt dat het bloed de longen kan omzeilen terwijl de baby zich in de baarmoeder bevindt. - **APGAR-score:** Score op het onderzoek van de conditie van een pasgeborene, waarbij wordt gekeken naar de ademhaling, de huidskleur, de spierspanning, de hartslag en de recatie op prikkels. De apgarscore word 1, 5 en 10 minuten na de geboorte bepaald. - **TAPS en TTS syndroom:** Tweeling anemie polycythemie sequentie (TAPS) kan optreden bij eeneiige [tweelingzwangerschappen](https://www.radboudumc.nl/patientenzorg/aandoeningen/tweeling-of-meerlingzwangerschap) met een gemeenschappelijke placenta, zogenaamde monochoriale tweelingzwangerschappen. Door deze kleine verbindingen kan er meer bloed van het ene kind naar de ander stromen. Het ene kind (donor) krijgt daardoor bloedarmoede (anemie). Het andere kind (ontvanger) krijgt te dik bloed (polycythemie). Het tweeling transfusie syndroom (TTS) kan optreden bij eeneiige tweelingzwangerschappen met een gemeenschappelijke placenta, zogenaamde monochoriale [tweelingzwangerschappen](https://www.radboudumc.nl/patientenzorg/aandoeningen/tweeling-of-meerlingzwangerschap). Soms is er echter een probleem waarbij er meer bloed van het ene kind naar het andere kind gaat dan terugkomt. Dit noemt men het tweeling transfusie syndroom (TTS). Het kind dat bloed 'weggeeft' (de 'donor') geeft dan steeds bloedtransfusies aan het andere kind (de 'ontvanger) en krijgt hier minder bloed voor terug. Hierdoor komen beide kinderen, de donor en de ontvanger, in de problemen. - **Portio:** Het gedeelte van de cervix (baarmoederhals) dat zichtbaar is via de schede. - **Epitcytomie :** Een medische ingreep tijdens de geboorte en betreft het inknippen van het perineum (bilnaad tussen vulva en anus) - **Perineumruptuur:** het is een scheur tussen de vagina en de anus. Dit gebeurt vaak tijdens de bevalling. - **(Volledige) ontsluiting:** Wanneer de portio volledig verstreken is en de uitwendige opening van het kanaal verbreed is tot ongeveer 10 cm in doorsnede - **Perineum:** Is het deel van het [menselijk lichaam](https://nl.wikipedia.org/wiki/Menselijke_anatomie) dat zich tussen de anus en de voortplantingsorganen bevindt. *Week 4 Ziektebeelden op de basisschool* Groep: Carolien, Lotte, Romy, Britt, Doutzen en Bo - **Gastro-enteritis**: ontsteking van de maag en darm. Symptomen: Braken, diarree, buikpijn, misselijkheid, koorts en vermoeidheid. Alarmsymptomen: uitdroging; weinig plassen, droge mond en lusteloosheid. Maatregelen: Goede handhygiëne, oppervlakken goed schoonmaken en thuis blijven tot 48 uur na het laatste symptoom. - **Varicella zoster virus**: ook wel bekend als waterpokken. Symptomen: Koorts, vermoeidheid, jeukende rode bultjes die blaasjes worden en later korstjes vormen, vaak beginnend bij de romp en verspreid zich later over het hele lichaam. Alarmsymptomen: ernstige huidinfecties. Maatregelen: Goede handhygiëne en kinderen met de waterpokken thuishouden tot alle blaasjes zijn ingedroogd. Risicogroepen: zwangere vrouwen. - **Comorbiditeit**: de aanwezigheid van een aandoening naast een primaire, centraal staande ziekte of aandoening. - **Hyperactiviteit**: een aanduiding van iemand die erg druk doet. Hyperactieve kinderen kunnen vaak niet op hun plek blijven zitten wanneer dat van hen verwacht wordt. Zij zitten constant te friemelen en te bewegen. - **Onoplettendheid**: moeite hebben met het focussen op taken, het organiseren van activiteiten en het opvolgen van instructies. Het gevolg hiervan is dat iemand afgeleid kan raken, moeite heeft om aandacht vast te houden en vaak dingen vergeet of verliest. - **Impulsiviteit**: snel handelen zonder daar goed over na te denken. Uit zich in snel antwoord geven, beslissingen nemen zonder na te denken of moeite met wachten. Dit kan voor uitdagingen zorgen, maar kan ook leiden tot creativiteit. - **Hemoptoë**: ook wel bloedspuwing genoemd, is het ophoesten van bloed. Dit bloed kan afkomstig zijn uit onder andere het strottenhoofd, de luchtpijp, de luchtpijpvertakkingen en de longen. Het kan veroorzaakt worden door bijvoorbeeld; een relatief onschuldige aandoening zoals longontsteking, maar het kan ook een uiting zijn van ernstige aandoeningen zoals longkanker. - **DSM-V**: een handboek voor het classificeren en diagnosticeren van psychische stoornissen in de geestelijke gezondheidszorg. Het is van belang bij het stellen van een diagnose, de behandeling en onderzoek naar psychische aandoeningen. Maar het biedt ook criteria, beschrijvingen en richtlijnen voor het begrijpen van verschillende aandoeningen. *(ADHD, depressie, angststoornissen)* - **Bacteriële superinfectie**: een infectie die optreedt bovenop een reeds bestaande infectie. Dit betekent dat een persoon die al infectie heeft, vervolgens een bijkomende bacteriële infectie ontwikkelt. - **Bacteriële infectie**: wordt veroorzaakt door bacteriën, die je lichaam binnendringen en zich daar vermenigvuldigen. - **Virusinfectie**: Een virusinfectie ontstaat wanneer een virus je lichaam binnendringt en je cellen gebruikt om zich te vermenigvuldigen. Hierdoor gaan cellen kapot en kun je ziek worden, zoals bij een verkoudheid of griep. - **Prevalentie**: Prevalentie is het aantal gevallen van een ziekte of aandoening binnen een bepaalde groep mensen op een specifiek moment. Het geeft aan hoe vaak een ziekte voorkomt in een bevolking. *Week 5 Team Anne, Erona, Yara, Iris, Daniek en Imke (basisschoolcontroles)* **Groeidiagram (groeicurve):** Zorgprofessionals gebruiken groeidiagrammen (ook wel groeicurves) voor het opsporen van afwijkende groei van een kind. Bijvoorbeeld een korte lengte voor de leeftijd, of overgewicht. Zij kunnen een kind vervolgens verwijzen of behandelen als dat nodig is. Een groeidiagram is een grafiek met gestandaardiseerde gegevens waarmee je de groei van een individu kunt vergelijken met een grotere populatie (dit uit zich in het gemiddelde van leeftijdsgenoten). Voor kinderen wordt vaak gekeken naar: - **Lengte** (in cm) - **Gewicht** (in kg) - **Hoofdomtrek** (bij baby\'s) - **Body Mass Index (BMI)** **Hoe gebruik je een groeidiagram?:** *Meting verzamelen:* Meet bijvoorbeeld de lengte van het kind. *Leeftijd bepalen:* Kijk hoe oud het kind is in maanden of jaren. *In de grafiek plaatsen**:*** Zoek op de X-as de leeftijd en op de Y-as de meting. Zet een stip op dat punt. *Vergelijken met percentielen:* Bekijk in welke zone de stip valt om te zien hoe het kind zich verhoudt tot andere kinderen. \* Door meerdere metingen over tijd te combineren, ontstaat een **groeicurve** die laat zien hoe het kind groeit in verhouding tot leeftijdsgenoten.\* In het diagram staat een aantal lijnen. Bij de middelste lijn staat 'gemiddeld', bij de andere lijnen staan cijfertjes (+2,5, +2, +1, 0, -1, -2, -2,5, -3). Deze lijnen zijn groeicurven. De nullijn geeft de gemiddelde lengte weer. **Deviatie score:** Met behulp van het groeidiagram kan de arts de standaarddeviatie score van het kind vaststellen. Die score zegt iets over de lengte van het kind ten opzichte van het gemiddelde. Kleiner of groter dan gemiddeld? Iemand met een gemiddelde lengte heeft een standaarddeviatie score van 0. De gemeten lengte ligt op de middelste lijn in het groeidiagram. Iemand die kleiner is dan het gemiddelde, heeft een negatieve standaarddeviatie score. Bijvoorbeeld: een jongen van 19 die 176 centimeter lang is, heeft een standaarddeviatie score van -1. De jongen is weliswaar kleiner dan gemiddeld, maar zijn lengte valt toch binnen het normale. Officieel is er pas sprake van een kleine lichaamslengte als de score onder de -2 SDS ligt. Iemand die groter is dan het gemiddelde, heeft een positieve standaarddeviatie score (bijvoorbeeld +1 SDS). **Skeletleeftijd:** De botleeftijd wordt gemeten door de rijping van de botten te vergelijken met normen voor verschillende leeftijden. - Een röntgenfoto van de linkerhand en pols wordt gemaakt. - Op de foto worden de groeischijven en de vorm en grootte van de botten geanalyseerd. - De botontwikkeling wordt vergeleken met standaardtabellen (bijvoorbeeld de **Greulich-Pyle atlas**). *Waarom belangrijk?* Dit geeft een objectieve maat voor de rijping van het skelet, die kan afwijken bij bijvoorbeeld hormonale problemen, ondervoeding of genetische aandoeningen. **E-Haken:** een oogtestkaart die bestaat uit rijen van de letter \"E\" in verschillende groottes en richtingen (omhoog, omlaag, links en rechts). Het wordt gebruikt om het gezichtsvermogen te meten, vooral bij: \- Jonge kinderen die nog geen letters kennen **Visuele screening:** Een korte test die voornamelijk controleert hoe goed je kunt zien van dichtbij en veraf. **Amblyopie (lui oog):** Dit is een veelvoorkomende oogaandoening bij jonge kinderen waarbij één oog minder goed ontwikkelt. Het zwakkere oog wordt \"lui\" genoemd omdat het niet goed functioneert, ondanks dat het oog er normaal uitziet. **Refractieafwijkingen:** Dit omvat problemen met de scherpstelling van het oog, zoals: **Myopie (bijziendheid):** Het kind ziet voorwerpen van dichtbij goed, maar voorwerpen op afstand zijn wazig. **Hypermetropie (verziendheid):** Het kind ziet voorwerpen op afstand beter dan voorwerpen dichtbij. **Astigmatisme:** Dit is een kromming van het hoornvlies of de lens, waardoor het kind zowel dichtbij als veraf wazig kan zien. **Strabismus (scheelzien):** Dit is een afwijking waarbij de ogen niet goed op hetzelfde punt gericht zijn. Dit kan leiden tot dubbelzien of amblyopie, omdat het brein het beeld van één oog gaat onderdrukken. *Week 6 Team Anne, Erona, Yara, Iris, Daniek en Imke (seksuele ontwikkeling en anticonptie)* - **Primaire geslachtskenmerken:** Anatomische structuren die vanaf de geboorte aanwezig zijn en direct betrokken zijn bij voortplanting (bijv. Penis, vagina) - **Secundaire geslachtskenmerken:** Kenmerken die tijdens de puberteit ontwikkelen en niet direct nodig zijn voor voortplanting (bijv. Borstontwikkeling, baardgroei) - **Genitalia:** Verzamelnaam voor de geslachtsorganen - **Genitalia externa:** de uitwendige geslachtsorganen - **Labia majora:** de grote schaamlippen, beschermen de vagina en urinebuis - **Bartholinklier:** klieren die slijm afscheiden om de vagina te bevochtigen - **Perineum:** het gebied tussen de anus en de geslachtsorganen - **Mons veneris:** vettige weefselheuvel boven het schaambeen, bedekt met haar na de puberteit - **Labia minora:** de kleinere schaamlippen, beschermen de ingang van de vagina - **Glans clitoridis:** het gevoelige uiteinde van de clitoris - **Ovaria:** eierstokken, produceren eicellen en hormonen - **Eifollikel:** blaasje in de eierstok waarin de eicel rijpt - **Follikelcellen:** cellen rondom de eicel die voedingsstoffen en hormonen leveren - **Ovulatie:** het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok - **Oestrogeen:** hormoon dat vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken en de menstruatiecyclus regelt - **Progesteron:** hormoon dat de baarmoeder voorbereidt op innesteling van een bevruchte eicel - **Tuba uterina**: eileiders, vervoeren de eicel naar de baarmoeder - **Uterus:** baarmoeder, waar een bevruchte eicel zich kan innestelen en ontwikkelen - **Cervix:** baarmoederhals, verbindt de baarmoeder met de vagina - **Zwellichamen:** weefsels in de penis die opzwellen met bloed tijdens een erectie - **Glanspenis:** het gevoelige uiteinde van de penis, ook wel de eikel - **Testes:** teelballen, produceren sperma en testosteron - **Scrotum:** huidzak waarin de testes zich bevinden - **Spermatozoa:** spermacellen, mannelijke voortplantingscellen - **Epididymis:** bijbal, waar sperma rijpt en wordt opgeslagen - **Ductus deferens:** zaadleider, vervoert sperma naar de urethra - **Seminales:** Zaadblaasjes, produceren voedingsstoffen voor sperma - **Prostaat:** klier die een vloeistof afscheidt die sperma voedt en beschermt - **Diploïd:** cellen met volledige set chromosomen (46 bij mensen) - **Gameten:** voortplantingscellen (eicellen en spermacellen) - **Haploïd**: cellen met de helft van het aantal chromosomen (23 bij mensen) - **Meiose:** celdeling die gemeten met een haploïde set chromosomen produceert - H**omologe chromosomen:** paren van chromosomen, een van elke ouder - **Spermatogenese:** het proces van spermaproductie in de testes - **Primaire spermatocyten:** diploïde cellen die meiose ondergaan - **Secundaire spermatocyten:** haploïde cellen gevormd na de eerste celdeling van meiose - **Spermatiden:** onrijpe spermacellen gevormd na de tweede deling van meiose - **Spermatozoa:** rijpe spermacellen, klaar voor bevruchting - **Gonadotrope hormonen**: Hormonen die de werking van de gonaden (eierstokken en testes) reguleren. Voorbeelden zijn FSH en LH. - **Gonaden**: De voortplantingsklieren, zoals de eierstokken bij vrouwen en de testes bij mannen, die gameten (eicellen en zaadcellen) produceren. - **FSH (Follikelstimulerend hormoon)**: Een hormoon dat de rijping van eicellen in de eierstokken stimuleert en de productie van sperma in de testes bevordert. - **LH (Luteïniserend hormoon)**: Een hormoon dat de ovulatie (de vrijlating van een eicel) triggert en de productie van geslachtshormonen regelt. - **ISCH (Interstitiële cellen-stimulerend hormoon)**: Dit hormoon stimuleert de Leydigcellen in de testes om testosteron te produceren (in sommige literatuur ook wel ICSH genoemd). - **Menstruatie**: Het proces waarbij het baarmoederslijmvlies wordt afgebroken en via de vagina wordt uitgescheiden, meestal gepaard met bloedverlies. - **Menstruatiecyclus**: De maandelijkse cyclus die de voortplantingsfunctie bij vrouwen regelt, bestaande uit verschillende fasen (zoals de menstruatiefase, proliferatiefase en secretiefase). - **Menstruatiefase**: De fase aan het begin van de menstruatiecyclus, waarin het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten, wat resulteert in menstruatie. - **Proliferatiefase**: De fase van de menstruatiecyclus waarin het baarmoederslijmvlies zich herstelt en dikker wordt ter voorbereiding op een mogelijke zwangerschap. - **Oestrogene fase**: De fase waarin oestrogeen de boventoon voert, wat de opbouw van het baarmoederslijmvlies stimuleert en de eisprong voorbereidt. - **Secretiefase**: De fase na de ovulatie waarin het baarmoederslijmvlies zich voorbereidt op een mogelijke zwangerschap, met een toename van progesteron. - **Progesteron**: Een hormoon dat wordt geproduceerd na de ovulatie en helpt het baarmoederslijmvlies te onderhouden, zodat een bevruchte eicel zich kan innestelen. - **Oestrogeen**: Een hormoon dat voornamelijk verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken en de regulatie van de menstruatiecyclus. - **Gestagene fase**: Een fase van de menstruatiecyclus waarin progesteron de hoofdrol speelt en het baarmoederslijmvlies zich voorbereidt op een mogelijke zwangerschap. - **Ovariele cyclus**: De cyclus van hormonale veranderingen in de eierstokken die de rijping en vrijlating van een eicel (ovulatie) regelt. - **Ovulatie**: Het proces waarbij een volwassen eicel uit de eierstok vrijkomt en naar de eileider beweegt, meestal halverwege de menstruatiecyclus. - **Leydigcellen**: Cellulaire structuren in de testes die testosteron produceren in reactie op LH. - **Testosteron**: Het belangrijkste mannelijke geslachtshormoon, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mannelijke secundaire geslachtskenmerken en de productie van sperma. - **Opwindingsfase**: De eerste fase van de seksuele responscyclus waarin er fysiologische veranderingen optreden, zoals verhoogde bloedtoevoer naar de geslachtsorganen. - **Erogene zones**: Lichamelijke gebieden die bijzonder gevoelig zijn voor aanraking en seksuele stimulatie. - **Plateaufase**: De fase van de seksuele respons waarin seksuele opwinding toeneemt en het lichaam zich voorbereidt op een mogelijk orgasme. - **Penetratie**: Het proces waarbij een object (meestal de penis) in het lichaam van een partner wordt ingebracht, vaak tijdens geslachtsgemeenschap. - **Orgastische fase**: De fase van de seksuele responscyclus die gekarakteriseerd wordt door intense lichamelijke en emotionele sensaties, vaak gepaard met een orgasme. - **Orgasme**: Het hoogtepunt van seksuele opwinding, gekarakteriseerd door ritmische spiercontracties en een gevoel van intense plezierbeleving. - **Ejaculatie**: Het proces waarbij sperma uit de penis wordt uitgescheiden, vaak tijdens een orgasme. - **Emissie**: Het proces waarbij sperma vanuit de zaadbal en bijbehorende structuren naar de urethra wordt verplaatst, voorafgaand aan de ejaculatie. - **Expulsie**: Het laatste stadium van ejaculatie, waarbij sperma uit de urethra wordt geduwd naar buiten. - **Ontspanningsfase**: De laatste fase van de seksuele responscyclus, waarin het lichaam weer in rusttoestand komt na het orgasme. - **Conceptie**: Het moment waarop een eicel wordt bevrucht door een zaadcel, wat leidt tot zwangerschap. - **Sperma**: Het vloeibare mengsel dat spermazaadcellen bevat, uitgescheiden tijdens ejaculatie. - **Zaadvloeistof**: Het vloeibare bestanddeel van sperma dat door de zaadblaasjes wordt geproduceerd en dient als transportmedium voor zaadcellen. - **Zona pellucida**: De beschermende laag rondom een eicel die voorkomt dat meerdere zaadcellen tegelijkertijd de eicel bevruchten. Week 7 Team Anne, Erona, Yara, Iris, Daniek en Imke (SOA\'s) **Antibiotica**: Medicatie voor bacteriële soa\'s. **Antivirale middelen**: Behandeling voor virale soa's. **Vaccinatie**: Bescherming tegen soa\'s zoals HPV en hepatitis B. **Virale soa\'s:** Virale soa's worden veroorzaakt door virussen. Deze aandoeningen zijn vaak chronisch omdat virussen niet altijd volledig uit het lichaam kunnen worden verwijderd. Behandeling is meestal gericht op het beheersen van symptomen en het verminderen van overdracht. **Bacteriële soa\'s:** Bacteriële soa's worden veroorzaakt door bacteriën. Deze kunnen meestal volledig genezen worden met antibiotica, mits tijdig behandeld. **Parasitaire soa\'s:** Parasitaire soa's worden veroorzaakt door kleine organismen, zoals eencellige parasieten of insecten. Deze soa\'s zijn meestal te genezen met specifieke medicijnen. **Chlamydia**: Een veelvoorkomende soa veroorzaakt door bacteriën. *[Symptomen:]* Vaak asymptomatisch, maar soms pijn bij het plassen, abnormale afscheiding, pijn in de onderbuik. *[Behandeling]*: Antibiotica, zoals azitromycine of doxycycline. *[Complicaties:]* Onbehandeld kan het leiden tot onvruchtbaarheid, bekkenontstekingen of epididymitis (bij mannen). **HPV**: Humaan papillomavirus, een veelvoorkomende virusinfectie. *[Symptomen]*: Vaak asymptomatisch; sommige types veroorzaken genitale wratten, andere cervicale dysplasie. *[Behandeling]*: Geen directe behandeling voor het virus, maar wratten kunnen verwijderd worden. *[Complicaties]*: Kan leiden tot baarmoederhalskanker of andere anogenitale kankers. **HIV** - Humaan immunodeficiëntievirus, dat aids kan veroorzaken. *[Symptomen]*: Koorts, nachtelijk zweten, gewichtsverlies, zwakte (vroeg stadium), later immuundeficiëntie. *[Behandeling]*: Antiretrovirale therapie (ART). *[Complicaties]*: Ontwikkeling van aids, opportunistische infecties zoals tuberculose. **Gonorroe**: Ook wel \"druiper\" genoemd, een bacteriële soa. *[Symptomen]*: Pijn bij het plassen, geelgroene afscheiding uit penis of vagina, soms keelpijn bij orale infectie. *[Behandeling]*: Antibiotica zoals ceftriaxon en azitromycine. *[Complicaties]*: Kan leiden tot bekkenontsteking, onvruchtbaarheid of verspreide gonokokkeninfectie. **Syfilis**: Een bacteriële infectie die in fasen verloopt. *[Symptomen]*: Pijnloze zweren (eerste fase), huiduitslag (tweede fase), kan latent zijn zonder symptomen. *[Behandeling]*: Penicilline-injecties. *[Complicaties]*: Zonder behandeling kan syfilis het zenuwstelsel en hart beschadigen (tertiaire syfilis). **Herpes genitalis**: Een virale infectie met terugkerende blaasjes. *[Symptomen]*: Pijnlijke blaasjes of zweren rond de geslachtsdelen, jeuk, branderig gevoel. *[Behandeling]*: Antivirale middelen zoals aciclovir of valaciclovir. *[Complicaties]*: Terugkerende uitbraken, risico op overdracht bij bevalling. Type Voorbeelden Behandeling Complicaties ------------- ------------------------------ ---------------------------------------- ----------------------------------------- Virale HIV, HPV, herpes, hepatitis Antivirale middelen, vaccinatie Chronische infecties, kanker, aids Bacteriële Chlamydia, gonorroe, syfilis Antibiotica Onvruchtbaarheid, orgaanschade Parasitaire Trichomonas, schaamluis Antibiotica, speciale shampoos/lotions Huidinfecties, verhoogd risico op soa's 1. Week 8 Team Lotte, Rosemarijn, Lizzy en Janneke\ \ **Angst=** een alarm van je lichaam voor dreigend gevaar.\ **Angstoornis=** onterechte angst bestaat voor een langere tijd. De angst zorgt voor belemmering in het dagelijks leven. (Hoge lijden druk of beperkt functioneren)\ **Paniekstoornis=** last van plotselinge paniekaanvallen\ **Paniekaanval=** Een paniekaanval is een uiting van intense angst die meestal plotseling begint en niet erg lang duurt.\ **Specifieke fobie =** bang voor een dier, ding of een bepaalde situatie\ **Sociale fobie =** bang om raar gevonden te worden door andere mensen en hierdoor het dagelijks leven belemmeren\ **Agorafobie =** niet alleen naar buiten durven **DSM V=** De DSM-5 is een handleiding voor het diagnosticeren van psychische stoornissen, uitgebracht door de American Psychiatric Association (APA).\ **Multifactoriële oorzaak=** Een multifactoriële oorzaak betekent dat een aandoening of eigenschap wordt veroorzaakt door een combinatie van verschillende factoren, zoals genetische, omgevings- en leefstijlfactoren\ **Psycho-educatie=** Psycho-educatie is het geven van informatie over een psychische aandoening aan patiënten en hun omgeving.\ **Cognietieve gedrag stoornis =** Problemen in het denken worden ook wel cognitieve problemen (of cognitieve stoornissen) genoemd. Hieronder vallen onder andere problemen met aandacht en concentratie, geheugen en planningsvaardigheden.\ **Cognietieve gedrag therapie (CGT)=** Cognitieve gedragstherapie brengt gedachten en gedrag samen. Cognitieve therapie gaat over de manier van denken. Er wordt dan geleert hoe negatieve (niet helpende) gedachten kunt ombuigen naar positieve (helpende) denkpatronen.\ **Gedrags therapie=** De nadruk op het wijzigen van gedragspatronen die emotionele problemen in stand houden. Week 9 Team Lotte, Rosemarijn, Lizzy en Janneke\ **Diabetes mellitus type 1=** absoluut tekort aan insuline. Het lichaam maakt te weinig of geen insuline aan, waarbij de alvleesklier (pancreas) beschadigd is en geen insuline meer kan produceren. Insuline is nodig om glucose vanuit het bloed in de cellen te krijgen, waar het wordt gebruikt als energie. Zonder voldoende insuline blijft de glucose in het bloed en stijgt de bloedsuikerspiegel.\ \ \ **Diabetes mellitus type 2= r**elatief tekort aan insuline. Hierbij produceert het lichaam meestal nog wel insuline, maar niet genoeg om de verhoogde vraag aan te kunnen vooral omdat het lichaam minder gevoelig is voor insuline. Dit betekent dat de beschikbare insuline niet voldoende effect heeft om de bloedsuikerspiegel normaal te houden.\ \ \ **Insuline =** verlagen van de bloedsuikerspiegel\ **Hyperglycemie=**\ **Hypoglycemie=**\ **relatief tekort=**\ **absoluut tekort=**\ **Glucoserie=**\ **Polyurie=** Veel plassen\ **Polydipsie=** Veel dorst\ **Polyfagie=**\ **Nycturie=**\ **Pruritus=** Week 10 Team Romy, Britt, Carolien, Doutzen, bo enzo Nieren - **Nefron:**Het nefron is de functionele eenheid van de nier. Elke nier bevat miljoenen nefronen, die het bloed filteren en afvalstoffen, overtollig water en zouten verwijderen. - **Urolithiasis:**De vorming van nierstenen of stenen in de urinewegen. Deze kunnen pijn veroorzaken en soms de urineafvoer blokkeren. - **Urether obstructie:** Een blokkade in de urineleider (ureter), vaak veroorzaakt door een steen, tumor of zwelling, die de afvoer van urine van de nier naar de blaas belemmert. - **Nierinsufficiëntie:** Een aandoening waarbij de nieren niet goed functioneren en niet in staat zijn afvalstoffen en overtollig vocht voldoende uit het lichaam te verwijderen. - **Acute nierinsufficiëntie:** Plotseling en snel verlies van de nierfunctie, vaak door ernstige ziekte, verwonding of een blokkade. Het kan vaak worden omgekeerd als het snel wordt behandeld. - **Niercelcarcinoom:** Een vorm van nierkanker die ontstaat in de cellen van de nier. Het is de meest voorkomende soort nierkanker bij volwassenen. - **Nierarteriestenose:** Een vernauwing van de slagader die bloed naar de nier brengt, wat kan leiden tot hoge bloeddruk en nierproblemen. - **Terugresorptie:** Het proces waarbij nuttige stoffen (zoals glucose, water en zout) vanuit de voorurine terug naar het bloed worden opgenomen in de nieren. - **Excretie:** Het proces waarbij afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed via de urine uit het lichaam worden verwijderd. - **Ultrafiltratie:** Een proces in de nieren waarbij bloed onder druk wordt gefilterd in het glomerulus, zodat water en kleine moleculen in de voorurine terechtkomen. - **Renaal:** Betrekking hebbend op de nieren. - **Postrenaal:** Betrekking hebbend op de urinewegen na de nieren, zoals de ureters, blaas of urethra. - **Oligurie:** Een verminderde urineproductie, minder dan 400 milliliter urine per dag. - **Anurie:** Een vrijwel volledige afwezigheid van urineproductie, minder dan 100 milliliter urine per dag. - **Prostaathypertrofie:** Een vergroting van de prostaat, vaak voorkomend bij oudere mannen, die de urineafvoer kan belemmeren. - **Glomerulonefritis:** Een ontsteking van de glomeruli (de filtereenheden in de nieren), die kan leiden tot een verminderde nierfunctie. - **Anemie:** Bloedarmoede, een aandoening waarbij er een tekort is aan rode bloedcellen of hemoglobine in het bloed. Dit komt vaak voor bij nierziekten omdat de nieren minder erytropoëtine produceren, een hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. - **Proteinurie:** De aanwezigheid van eiwit in de urine, wat wijst op nierbeschadiging of een andere aandoening. - **Eiwitbeperking:** Een dieetmaatregel waarbij de inname van eiwit wordt verminderd om de belasting van de nieren te verminderen bij mensen met nierproblemen. - **RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron-Systeem):** Een hormoonsysteem dat de bloeddruk en de vochtbalans in het lichaam reguleert. Overactiviteit van dit systeem kan bijdragen aan hoge bloeddruk en nierproblemen. - **Creatinineklaring:** Een maat voor hoe goed de nieren creatinine uit het bloed filteren. Het wordt gebruikt om de nierfunctie te beoordelen. - **Malpighilichaampje:** Een structuur in de nier die bestaat uit de glomerulus en het kapsel van Bowman. Het is verantwoordelijk voor de eerste stap in het filteren van bloed. - **Diuretica:** Geneesmiddelen die de productie van urine verhogen, vaak gebruikt om vochtophoping te verminderen of hoge bloeddruk te behandelen. Week 11 Inspiratieweek **Week 12 Team Romy, britt, carolien, doutzen, bo enzo**\ **Darmcarcinoom en stoma** **Lymfogene metastasering** = uitzaaiing van kankercellen in de lymfeklieren\ **Hematogene metastasering =** een proces waarbij kankercellen in de bloedvaten terechtkomen en met afvoer van bloed mee worden getransporteerd naar een nieuw orgaan of weefsel, waar ze zich vasthechten en kunnen uitgroeien tot een nieuwe tumor. Bij hematogene metastasering vormen de uitzaaiingen zich vaak in het eerstvolgende doorstroomde orgaan, zoals de lever voor de darmen en de longen voor andere organen. Andere organen die vaak aangetast worden zijn het bot en de hersenen. **Darmresectie =** verwijdering van een deel van de darm\ **Lymfekluerresectie =** verwijdering van de omliggende lymfeklieren om de omliggende uitzaaiingen weg te nemen **Eindstandig colostoma =** permanent of tijdelijk, met een opening.\ **Dubbelloops colostoma =** tijdelijk, met twee openingen (in- en uitgang) **Familiaire polyposis coli =** een erfelijk syndroom dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal poliepen in de dikke darm. Deze poliepen kunnen zich ook in andere delen van het maagdarmkanaal ontwikkelen, wat leidt tot bijkomende symptomen. **CEA** (**Carcino-Embryonaal Antigeen**) = een tumormarker, een eiwit dat in het bloed kan worden gemeten. Het wordt vooral gebruikt om bepaalde kankers, zoals darm- of longkanker, te volgen. Verhoogde waarden kunnen wijzen op kanker, maar ook op goedaardige aandoeningen. CEA is nuttig voor het monitoren van behandelingen en het opsporen van terugkeer van kanker. **TNM-systeem =** een gestandaardiseerde manier om de omvang en verspreiding van kanker te beschrijven. Het bestaat uit drie hoofdcomponenten: **T (Tumor)**: Geeft de grootte van de primaire tumor aan en of deze is doorgegroeid in\ omliggend weefsel.\ *\> Bijvoorbeeld: T1 (kleine tumor) tot T4 (grote tumor met uitbreiding).*\ **N (Node)**: Beschrijft of en hoeveel nabijgelegen lymfeklieren zijn aangetast.\ *\> Bijvoorbeeld: N0 (geen betrokken lymfeklieren) tot N3 (veel of ver uitgezaaide*\ *lymfeklieren).*\ **M (Metastase)**: Geeft aan of de kanker is uitgezaaid naar andere delen van het lichaam.\ *\> M0 (geen metastasen) of M1 (wel metastasen).* **(Darm)poliep** = een abnormale groei van weefsel in de binnenwand van de dikke darm of endeldarm. Poliepen kunnen variëren in grootte en vorm, en ze zijn meestal goedaardig (niet-kankerachtig). *Sommige soorten poliepen, zoals adenomen, kunnen echter na verloop van tijd uitgroeien tot darmkanker.* ![](media/image2.png) 1. Ileus 2. Caecum 3. Jejunum 4. Ileum 5. Colon ascendens 6. Colon decendens 7. Colon transversum 8. Duodenum 9. Colon sigmoïdeus 10. Rectum \' Week 13 Inflammatoire darmziekten -- Britt, Janneke en Iris **Diarree:** Dunne, waterige ontlasting die vaak voorkomt door een infectie, voedselvergiftiging of andere aandoeningen.\ **Pseudodiarree:** Verhoogde frequentie van ontlasting zonder een toename in de hoeveelheid ontlasting per dag.\ **Malabsorptie:** Slechte opname van voedingsstoffen in de dunne darm, wat kan leiden tot ondervoeding en andere gezondheidsproblemen.\ **Obstipatie:** Moeilijke of in frequente stoelgang, vaak minder dan drie keer per week, met harde en droge ontlasting.\ **Mechanische ileus:** Een fysieke blokkade in de darm die de doorgang van voedsel en vloeistoffen verhindert.\ **Paralytische ileus:** Een aandoening waarbij de darmbewegingen stoppen, vaak na een operatie of door een infectie.\ **Enteritis:** Ontsteking van de dunne darm, vaak veroorzaakt door infecties, straling of auto-immuunziekten.\ **Colitis:** Ontsteking van de dikke darm, die kan leiden tot diarree, buikpijn en bloed in de ontlasting.\ **Proctitis:** Ontsteking van het slijmvlies van de endeldarm, vaak gepaard met hevige aandrang en bloed of slijm bij de ontlasting.\ **Fistel:** Een abnormale verbinding tussen twee lichaamsdelen, zoals tussen de endeldarm en de huid rondom de anus.\ **Fissura:** Een scheurtje in het slijmvlies, vaak in de anus, wat pijn en bloedingen kan veroorzaken.\ Pruritus ani: Jeuk rond de anus, vaak veroorzaakt door irritatie, infectie of huidproblemen.\ Hemorroïden: Vergrote en ontstoken bloedvaten in of rond de anus en het rectum, die pijn, jeuk en bloedingen kunnen veroorzaken.\ **Fissura ani:** Een scheurtje in de huid van de anus, wat pijn en bloedingen tijdens de stoelgang veroorzaakt.\ **Pernianale fistel:** Een abnormale verbinding tussen de endeldarm en de huid rond de anus.\ Tenesmi: Het gevoel van voortdurende aandrang om te poepen, zelfs als de darmen leeg zijn. **Exacerbaties:** Dit zijn periodes waarin de symptomen van de ziekte verergeren. Patiënten kunnen dan meer last hebben van buikpijn, diarree, vermoeidheid en andere klachten. **Remissies:** Dit zijn periodes waarin de symptomen verminderen of afwezig zijn. Tijdens deze periodes kunnen patiënten zich beter voelen en minder last hebben van de ziekte. **Oedeem:** Zwelling door ophoping van vocht in de weefsels van de darmwand. Dit kan leiden tot een opgeblazen gevoel en pijn. **Verlittekening:** Door de voortdurende ontsteking kan er littekenweefsel ontstaan in de darmwand. Dit littekenweefsel kan de darm vernauwen, wat de doorgang van voedsel bemoeilijkt. **Ulceratie:** Dit zijn zweren of open wonden die zich vormen op het slijmvlies van de darm. Deze zweren kunnen diep zijn en veel pijn veroorzaken. **Fissuurvorming:** Dit zijn scheurtjes in de darmwand die kunnen ontstaan door de ontsteking. Fissuren kunnen pijnlijk zijn en bloeden. **Abcessen:** Dit zijn met pus gevulde holtes die ontstaan door infecties in de darmwand. Abcessen kunnen leiden tot ernstige pijn en koorts. **Fistelvorming:** Dit zijn abnormale verbindingen die zich vormen tussen de darm en de andere organen of de huid. Fistels kunnen leiden tot infecties en andere complicaties. Week 14 Reumatische ziekten -- Romy, Carolien, Britt - Reumatoïde artritis: Inflammatoire aandoening veroorzaakt door een auto-immuunreactie. - Artrosis deformans (artrose): Degeneratieve aandoening veroorzaakt door slijtage en belasting van gewrichten. - Ochtendstijfheid: een gewricht voelt stijf aan in de ochtend. - Extra articulaire symptomen: symptomen gelinkt aan RA die buiten het gewricht voorkomen. - Crepitaties: het kraken van gewrichten. **Bot-, gewrichts- en bindweefselaandoeningen:** - Osteoporose: Verminderde botdichtheid, wat leidt tot broze botten en een verhoogd risico op fracturen. - Artrose (osteoartritis): Een degeneratieve gewrichtsaandoening waarbij kraakbeen in gewrichten geleidelijk wordt afgebroken. - Spondylose: Degeneratie van de wervelkolom, vaak door slijtage, wat pijn en stijfheid kan veroorzaken. - Osteomyelitis: Een infectie in het bot, vaak veroorzaakt door bacteriën of schimmels. **Ontstekingsaandoeningen:** - Artritis: Ontsteking van een gewricht; voorbeelden zijn: - Reumatoïde artritis: Een auto-immuunziekte waarbij het immuunsysteem gewrichten aanvalt. - Tendovaginitis: Ontsteking van het omhulsel rond een pees (peesschede). - Tendinitis: Ontsteking of irritatie van een pees, meestal door overbelasting. - Bursitis: Ontsteking van een slijmbeurs. - Myositis: Ontsteking van spieren, soms veroorzaakt door infecties of auto-immuunziekten. - Discitis: Ontsteking van een tussenwervelschijf, vaak door een infectie. - Spondylitis: Ontsteking van de wervels. - Neuritis: Ontsteking van een zenuw, vaak met pijn, tintelingen. **Pijnsyndromen:** - Ostealgie: Botpijn, zonder specifieke oorzaak. - Arthralgie: Gewrichtspijn, zonder duidelijke ontsteking. - Myalgie: Spierpijn, vaak veroorzaakt door overbelasting of ziekte. - Neuralgie: Zenuwpijn, meestal scherp en brandend van aard. **Pathieën (aandoeningen):** - Osteopathie: Ziekten of aandoeningen van de botten. - Artropathie: Ziekten of aandoeningen van gewrichten. - Tendinopathie: Aandoeningen van pezen, vaak veroorzaakt door overbelasting of degeneratie. - Myopathie: Ziekten van de spieren, vaak gekenmerkt door spierzwakte. - Discopathie: Aandoeningen van de tussenwervelschijven, zoals hernia's of degeneratie. - Neuropathie: Aandoeningen van perifere zenuwen, wat kan leiden tot gevoelloosheid, pijn of spierzwakte.