Basisverpleegkunde VB 2024-2025 Medische Wetenschappen PDF
Document Details
Uploaded by RealisticWilliamsite23
2024
Tags
Summary
Deze cursus behandelt de basisprincipes van de verpleegkunde en medische wetenschappen. De module bespreekt de werking van verschillende stelsels in het menselijk lichaam en hoe verpleegkundigen op een klinische manier met patiënten omgaan. Dit is een belangrijke module voor verpleegkunde studenten die verder willen leren over medische terminologie en farmacologie.
Full Transcript
Medische wetenschappen Basisverpleegkunde Module VB 2024 - 2025 Woord vooraf Basisverpleegkunde Module VB 2024 - 2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 3 WOORD VOOR...
Medische wetenschappen Basisverpleegkunde Module VB 2024 - 2025 Woord vooraf Basisverpleegkunde Module VB 2024 - 2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 3 WOORD VOORAF 1 Waarom biomedische kennis? De verpleegkundige praktijk verandert zeer snel. De zorg is technischer geworden. Geneeskunde kent nieuwe ontwikkelingen waardoor patiënten met ziekten waaraan ze vroeger stierven, nu chronische patiënten zijn. Hierdoor worden zorgvragers in ziekenhuizen, in woonzorgcentra maar ook thuis ouder en hebben ze vaak één of meerdere aandoeningen. Ze zijn ook vaak zieker en kwetsbaarder. Omdat de medische en de verpleegkundige zorg complexer worden, stelt dit ook hogere eisen aan verpleegkundigen. Er wordt van je verwacht dat je continu op de hoogte bent van (nieuwe) ziekten en de gevolgen ervan voor de patiënten. Dit is ook zo voor nieuwe onderzoeksmethoden en behandelstrategieën (o.a. farmacologie). Daarbij kom je als verpleegkundige op voor de belangen van de patiënt. Je moet goed kunnen samenwerken en communiceren met de patiënt en met andere professionals. Hoe doe je dat allemaal? Door klinisch te redeneren of eenvoudig gezegd: “het gebruiken van kennis in de praktijk”. Als verpleegkundige gebruik je de kennis die je hebt in functie van wat je ziet en doet. Je maakt bewust en weloverwogen keuzes in het zorgproces, gebaseerd op de laatste inzichten en afgestemd met collega's, andere disciplines en de zorgvrager zelf. Klinisch redeneren is zo de link tussen kennis en praktijk. Een stevige biomedische kennis (anatomie/fysiologie, pathologie en farmacologie) vormt hierbij de basis van het klinisch redeneren. Om deze stevige biomedische kennisbasis te verwerven, is deze cursus ontwikkeld. In deze module beschrijven we de bouw en functie van een gezond menselijk lichaam. We bespreken een aantal belangrijke stelsels. Deze stelsels werken zeer nauw met elkaar samen en vervullen bepaalde functies in ons lichaam. Ze bestaan uit een aantal organen. In de module Initiatie Verpleegkunde (IV) wordt de nadruk gelegd op de bouw en de functie van deze organen en stelsels. In de volgende module verpleegkundige basiszorg (VB) ligt de klemtoon op de werking en de regeling van de verschillende stelsels. De leerinhouden van beide modules vormen dan de basis voor de pathologie van de mens die je vanaf het tweede jaar wordt aangeboden. Alle kennis samen vormt het fundament om je klinisch redeneren op te bouwen. 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 4 2 Hoe gebruik je deze cursus het best? Bij de aanvang van deze cursus is het zinvol informatie over de opbouw van de cursus te geven en afspraken te maken over de manier waarop deze best wordt gebruikt. In elke cluster krijg je kennis over de werking van één of meerdere stelsels aangeboden. Deze leerinhouden instuderen betekent eigenlijk twee dingen, namelijk memoriseren en nadien herhalen en controleren. Bij het memoriseren zijn er twee soorten leerstof, namelijk leerstof die je uit het hoofd leert en leerstof die je moet begrijpen. “Uit het hoofd leren” is geschikt voor feitenkennis, woorden, formules, definities,.... Dit zijn zaken die je van buiten moet kennen, die parate kennis zijn. Hiervan heb je de basis in IV gelegd. In deze module neemt het belang van het begrijpend leren van de leerstof en deze in nieuwe situaties kunnen toepassen toe. De feitenkennis weegt iets minder zwaar door. Dus inzicht en begrip, argumenten, redeneringen, relaties en samenhangende gegevens worden in VB essentiëler dan in IV. Dergelijke zaken kun je niet louter reproduceren. Pas wanneer je de leerstof begrijpt en in je eigen woorden kunt uitleggen, zal je deze kunnen toepassen in nieuwe situaties en kunnen tonen dat je de stof als een professioneel verpleegkundige beheerst. Bij het studeren is het belangrijk om de leerstof vaak te herhalen. Immers, het eerste wat er gebeurt na het instuderen van leerstof is dat je een deel vergeet. Herhalen van hetgeen je vergeten bent, lost dit op. Veel van de zaken die je gebruikt om je leerstof in te studeren, kan je ook gebruiken bij het herhalen en controleren. Denk maar aan schema’s, mindmaps, flashcards,… die je hebt gemaakt. Ook het luidop navertellen of het herhaaldelijk schrijven van bv. de wetenschappelijke termen zijn efficiënte manieren om leerstof te onthouden. Jezelf controleren is een onmisbare stap bij het studeren. Je gaat na in hoeverre je de leerinhouden beheerst. Je weet dan wat je al kent en waar je nog hiaten moet wegwerken. 2.1 Anatomische schema's, medische terminologie en farmacologie De bouw van organen werd in IV aangeleerd met behulp van anatomische schema's. Deze vormen nu de basis waarop de leerstof in VB verder bouwt. Daarnaast leren we je in VB de vaardigheid aan om de taal die in de medische wereld wordt gebruikt, te verwerven. Deze zal in de volgende modules verder worden ingeoefend en uitgebreid. 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 5 Ook de basis van farmacologie bieden we je aan in deze module. Het is voor de hand liggend dat deze doorheen je verdere opleiding blijvend moet worden gekend. 2.2 Opdrachten en extra oefeningen In de cursus VB worden, net zoals in IV, verwerkingsopdrachten voorzien. Deze opdrachten zullen je helpen om de leerstof beter te begrijpen. Het is dan ook belangrijk dat jij zelf de opdrachten uitvoert zodat je voor jezelf kan uitmaken of je de leerstof beheerst. Op het einde van elk hoofdstuk worden, al dan niet digitaal, extra oefeningen, aangeboden die je na het instuderen van de leerstof kan maken. Ook hier is het de bedoeling dat jij zelf de oefeningen maakt zodat je voor jezelf kan uitmaken of je de leerstof beheerst. 2.3 Specifieke leerdoelen Bij elk hoofdstuk worden een aantal leerdoelen geformuleerd. De leerdoelen geven weer wat van jullie wordt verwacht na het studeren van dit hoofdstuk. Het is dan ook aan te raden om de leerdoelen te raadplegen bij het studeren van de cursus. Deze specifieke leerdoelen concretiseren de kennis die je nodig hebt om de (sub)competenties te verwerven. 2.4 Evaluatie Voor medische wetenschappen worden er drie schriftelijke summatieve testen voorzien. De datums waarop deze testen doorgaan worden nog aan jullie meegedeeld. De inhouden van het hoofdstuk “medische terminologie en farmacologie” worden niet apart bevraagd maar telkens in de drie testen geëvalueerd omdat dit leerstof is die je gedurende je ganse opleiding - en bij uitbreiding je ganse loopbaan - als verpleegkundige moet kennen. De 1e test omvat de leerstof van medische terminologie en farmacologie, micro-organismen en het verdedigingssysteem van het lichaam. De 2e test omvat de leerstof van medische terminologie en farmacologie, het spijsverteringsstelsel en het excretiestelsel. De 3e test omvat de leerstof van medische terminologie, farmacologie en de leerstof van het zenuwstelsel. Elke toets omvat kennisvragen (= reproduceren van leerstof), begrijpen (= inzicht in de leerstof) en toepassingsvragen (leerstof in nieuwe situaties kunnen gebruiken). Om te slagen op een test moet je minstens de helft halen. Elke test staat op 20 punten. Uiteraard worden deze testen, samen met de andere testen bekeken om te besluiten of je een competentie behaald hebt of niet. 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 6 2.5 Hoe de digitale cursus raadplegen? In de cursus medische wetenschappen staan verschillende QR-codes en internetadressen. Beiden verwijzen naar oefeningen, antwoordsleutels of filmpjes. Om deze te openen kan je gebruik maken van jouw smartphone, laptop of pc. Belangrijk: sommige QR-codes en internetadressen verwijzen naar documenten of filmpjes op google drive. Deze kan je alleen openen wanneer je ingelogd bent op jouw HIVSET-account. Inloggen op jouw Hivset-account Type in de adresbalk van jouw GSM, laptop, pc. google.com Klik op inloggen (rechts bovenaan) Vul je e-mail adres van school in (eindigt op hivset.be) Vul jouw wachtwoord in en klik op volgende Werken met jouw smartphone Log in op jouw Hivset-account op jouw smartphone Scan de QR-code in jouw cursus. Het scannen van QR-codes is afhankelijk van het type smartphone dat je gebruikt. Mogelijk moet je hier eerst een app voor downloaden. Werken met laptop of PC Je kan de internetadressen uit jouw cursus overtypen in de adresbalk. Dit is echter nogal omslachtig. Een snellere methoden zijn: het aanklikken of kopiëren van links in een digitale cursus: dit werkt voor alle links of zoeken in een map op drive waarin al deze oefeningen, antwoordsleutels en filmpjes staan: dit kan alleen voor bestanden die door docenten worden bewaard op drive. Waar vind je een digitale cursus of de map met oefeningen, antwoordsleutels en filmpjes? Log in op jouw Hivset-account Open google-drive: - Klik op rechts bovenaan - Klik op drive Kies achtereenvolgens voor: - HBO5 - Didactisch materiaal - 2 VB - Medische wetenschappen (MW) - * datum + Cursus medische wetenschappen VB 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 7 - * Antwoorden, verbetersleutels van oefeningen en filmpjes medische wetenschappen Bij problemen Problemen met jouw HIVSET-account? Neem contact op met Tom ([email protected]). Ben je correct ingelogd en geraak je toch niet op de bestanden op drive? Type https://drive.google.com/ in de adresbalk. Kijk na of je correct ingelogd bent. Controleer of je andere bestanden wel kan openen. Werden vorige drie vragen positief beantwoord? en stuur een mail naar [email protected]. Noteer zo concreet mogelijk het probleem en de datum waarop je de module bent gestart. Veel succes! namens alle docenten medische wetenschappen 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen - woord vooraf 8 1/02/2025 Cluster 1- terminologie en farmacologie Basisverpleegkunde Module VB 2024 - 2025 Naam docent(e): Naam:__________________________________________ Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 2 I NHOUDSOPGAVE 1 Terminologie 8 1.1 Woorden vormen: prefix, stam en suffix 8 1.2 Studie van de prefix 9 1.3 Studie van het suffix 12 1.4 De stammen per stelsel: oefeningen 14 2 Farmacologie 14 2.1 Wat is een geneesmiddel ? 14 2.2 Eiwitten en farmacologie 14 2.2.1 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: receptoren 15 2.2.2 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: ionkanalen 16 2.2.3 Eiwitten waarop de geneesmiddelen aangrijpen: enzymen 16 2.2.4 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: transporteiwitten 16 2.3 Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het geneesmiddel? 17 2.3.1 Hoe gebeurt de absorptie ( = opname) van geneesmiddelen? 18 2.3.2 Hoe gebeurt het metabolisme van geneesmiddelen? 19 2.3.3 Hoe gebeurt de eliminatie van geneesmiddelen? 20 2.3.4 Waarom kunnen geneesmiddelen bijwerkingen veroorzaken? 20 2.4 Bijwerkingen van geneesmiddelen 21 2.4.1 Wat zijn geneesmiddeleninteracties? 23 2.4.2 Welke factoren bepalen de juiste dosis van een geneesmiddel ? 23 2.5 Geneesmiddelen worden op diverse manieren ingedeeld : 24 2.5.1 Indeling volgens het beoogde effect 24 2.5.2 Indeling volgens het gebruik: inwendig of uitwendig 26 2.5.3 Indeling volgens werkzaamheid (klassen van geneesmiddelen) 28 Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 3 I NLEIDING De medische terminologie is de leer van wetenschappelijke termen en begrippen van het medisch vakgebied. Het gebruik van een medische vaktaal heeft twee grote voordelen: Medische termen kunnen informatie kort en krachtig weergeven. De term ‘gastroduodenostomie’ bijvoorbeeld, betekent in het Nederlands ‘operatief een nieuwe verbinding maken tussen de maag en de twaalfvingerige darm’. Met een enkel woord kan hier dus meer worden gezegd. Door gebruik van dit internationaal jargon kunnen artsen, verpleegkundigen en andere paramedici elkaar verstaan, welke moedertaal zij ook spreken….en dat over de ganse wereld. Dat voorkomt uiteraard taalkundige misverstanden die in het nadeel van de patiënt zouden kunnen zijn. Lich. onderzoek Niet ziek. Gestalte 160 cm. Gewicht 66 kg. Tensie 120/80 mm Hg. Pols 129bpm, irreg. inequaal. Vlakke jugulairen. Bilateraal palpabele carotiden zonder geruis. Cor: normale ictus binnen de medioclaviculaire lijn, normale tonen, geen souffles. Longen: sonoor, vesiculair ademgeruis. Abdomen: soepel. Extremiteiten: perifere pulsaties symmetrisch intact, geen oedeem. Binnen de opleiding tot verpleegkundige is het aanleren van deze taal dan ook noodzakelijk. Daarnaast kom je als verpleegkundige, in eender welke setting, in contact met geneesmiddelen. Vele mensen gebruiken immers, voor een korte of lange periode, medicijnen. Voor je stageverslag zal je deze moeten opzoeken en bespreken. Hoe begin je daar aan? Kennis van de klassen waartoe medicijnen worden ingedeeld, vergemakkelijken je opzoekwerk. Elk geneesmiddel heeft een bijsluiter met informatie voor de gebruiker maar ook een bijsluiter voor professionelen. Het verstaan van de medische begrippen die hier in worden gebruikt, vergroten je inzicht in het geneesmiddel. Om farmacologie goed te begrijpen moet je eerst kennis hebben over de anatomie en de fysiologie van het lichaam. In de loop van de volgende modules zal ook duidelijk worden dat je de pathologie, waarvoor het geneesmiddel wordt voorgeschreven, voldoende moet begrijpen. Vervolgens is een basiskennis farmacokinetiek noodzakelijk. Als verpleegkundige ben je verantwoordelijk voor het correct toedienen van voorgeschreven geneesmiddelen, het geven van informatie over de werking van medicijnen en het observeren of je zorgvrager bijwerkingen van een geneesmiddel vertoont. Bij het optreden van ongewenste symptomen is een medicamenteuze oorzaak steeds mogelijk. Vaak wordt dit niet herkend en wordt een nieuwe medicamenteuze behandeling opgestart. Zo ontstaat een cascade van geneesmiddelengebruik die polyfarmacie in de hand werkt. Hoe belangrijk je observaties zijn, blijkt uit volgende casus. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 4 Casus voorschrijfcascade Een voorbeeld. Mevrouw Slegers heeft hoge bloeddruk. De hypertensie wordt behandeld met Ramipril waarbij een storende hoest ontstaat. Deze wordt behandeld met Dextromethorfan. De patiënte krijgt voor de verhoogde bloeddruk ook een calciumantagonist waardoor oedeem optreedt. Behandeling hiervoor met Furosemide verergert bij deze patiënte haar incontinentie waarvoor Oxybutynine wordt gestart. Oxybutynine doet de cognitieve achteruitgang en verwardheid van de patiënte toenemen. Deze wordt nog versterkt door Lorazepam, gegeven voor haar slaapproblemen door het chronisch hoesten. Hierop beslist de arts Donezepil te geven om de cognitieve achteruitgang te verbeteren. Oxybutynine en Donezepil zijn mekaars antagonisten. Voor de verwardheid krijgt mevrouw ook Risperidon, waardoor ze parkinsonisme ontwikkelt. Voor het parkinsonisme wordt Prolopa gestart. Wegens de maaglast door chronisch Aspirinegebruik, Ibuprofen- Oxybutyninegebruik krijgt mevrouw Slegers Omeprazol. Langdurig Omeprazol voor de maaglast geeft een tekort aan vitamine B12 met nood aan substitutie… Ondertussen zijn er zoveel geneesmiddelen met centrale werking dat niet alleen de cognitieve functies nadelig worden beïnvloed, maar ook het valrisico verhoogd is. In dit hoofdstuk krijg je de basis van farmacologie aangereikt. De theoretische kennis van geneesmiddelen staat daarbij centraal. Meer praktische informatie komt ongetwijfeld aan bod in de lessen verpleeg- kunde. Doorheen de verschillende hoofdstukken zijn er oefeningen voorzien waardoor je kan zien in hoeverre je de medische taal en de klassen van geneesmiddelen beheerst. (MCFadden R., 2020) (Sluyts, 2022) (Kirchmann, 2018) (Fonck, 2008) (Jochems A, 2020) (Gecommentarieerd geneesmiddelen repertorium, 2021) Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 5 COMPETENTIES Competentie 4: Bevorderen van gezondheid Subcompetentie 4.2: Ik selecteer gepaste informatie i.f.v. GVO. Subcompetentie 4.3: Ik informeer de zorgvrager en zijn netwerk. L EERDOELEN Medische terminologie Ik ken de medische terminologie dit wil zeggen dat ik van de wetenschappelijke termen (vetgedrukt) Nederlandse vertaling kan geven en omgekeerd. Ik lees en begrijp medische dossiers van zorgvragers. Ik lees en begrijp verwijsbrieven van zorgvragers. Ik kan een gesprek met een arts volgen. Ik communiceer makkelijker met verpleegkundigen en andere paramedici. Ik zoek gerichter naar een antwoord bij een medische vraag. Ik communiceer efficiënter met een behandelaar of therapeut. Ik vertaal de informatie van artsen en andere paramedici in verstaanbare taal naar de zorgvrager en zijn familie. Ik verwerk de bundel van de klassen van geneesmiddelen zelfstandig. Farmacologie Ik ken de medische terminologie dit wil zeggen dat ik van de wetenschappelijke termen (vetgedrukt) Nederlandse vertaling kan geven en omgekeerd. Ik omschrijf wat een geneesmiddel is. Ik kan de indeling van geneesmiddelen volgens beoogde effect geven. Ik definieer begrippen i.v.m. farmacokinetiek. Ik ken de namen van de klassen van geneesmiddelen. Ik leg uit waarvoor een klasse van geneesmiddelen wordt voorgeschreven. Ik leg de wetenschappelijke termen die vaak in bijsluiters worden gebruikt, uit. Ik benoem een aantal veel voorkomende bijwerkingen van geneesmiddelen per stelsel van het lichaam. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 6 Ik kan in eigen woorden het belang van eiwitten voor de werking van geneesmiddelen duiden en dit staven met voorbeelden. Ik kan in eigen woorden de belangrijke begrippen (= vetgedrukte woorden) binnen farmacologie en farmacokinetiek uitleggen. Ik kan in eigen woorden zeggen via welke toedieningswijzen geneesmiddelen worden opgenomen in het lichaam. Ik kan in eigen woorden zeggen op welke manier geneesmiddelen in ons lichaam worden gemetaboliseerd en welke functie P450-leverenzymen hierin spelen. Ik kan de relatie tussen de verschillende toedieningswijzen en het in- of uitwendig gebruik verklaren en dit verduidelijken met voorbeelden. Ik kan in eigen woorden uitleggen op welke manier geneesmiddelen uit ons lichaam worden uitgescheiden. Ik kan in eigen woorden uitleggen op welke manier geneesmiddelen bijwerkingen kunnen veroorzaken. Ik kan in eigen woorden uitleggen op welke manier geneesmiddelen interacties kunnen aangaan. Ik beschrijf in eigen woorden de weg dat een geneesmiddel in het lichaam aflegt. Ik kan het effect van de dosis en het aangrijpingspunt van een geneesmiddel op het ontstaan van bijwerkingen verklaren. Ik leg in eigen woorden de wetenschappelijke termen uit die men vaak aantreft op bijsluiters. Ik pas de indeling van geneesmiddelen volgens beoogde effect toe op concrete voorbeelden. Ik pas de indeling van geneesmiddelen volgens inwendig en uitwendig gebruik toe op concrete voorbeelden. Ik beschrijf van een concreet geneesmiddel de weg dat dit geneesmiddel in het lichaam aflegt. Ik kan als toekomstige verpleegkundige GVO geven aan de zorgvrager om zijn medicatie juist in te nemen. Ik kan als toekomstige verpleegkundige GVO geven aan de zorgvrager om mogelijke bijwerkingen van medicatie te duiden/vermijden. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 7 E VALUATIE Deze leerstof wordt – telkens opnieuw - bij elke test in VB samen met de inhoud van de andere hoofdstukken d.m.v. een schriftelijke toets summatief geëvalueerd. Elke toets omvat: kennisvragen: Wat is elk begrip (= vetgedrukt woord) uit de cursus? = Geef de definitie. Hoe werkt elk begrip (= vetgedrukt woord uit de cursus?= Wat is de functie? Geef de wetenschappelijke en/of Nederlandse benaming van het vetgedrukt woord. … begrijpen Leg met eigen woorden uit wat het verschil is tussen twee of meerdere vetgedrukte woorden die erg op elkaar gelijken. Maak een schema met alle vetgedrukte woorden uit dit hoofdstuk dat je nodig hebt om geneesmiddelen juist te doen werken. Leg bij een multiple choice vraag over geneesmiddelen uit waarom dit het enige juiste antwoord is. Los na elk hoofdstuk de oefeningen op en gebruik daarbij de leerstof van de vorige en huidige modules. … Toepassingsvragen Leg uit waarom een stelling juist is of fout. Haal uit een casus de juiste symptomen/bijwerkingen die de betekenis van de vetgedrukte woorden uit je cursus weergeven en leg uit waarom dit zo is. Maak gebruik van de leerstof van IV om de inhoud van VB uit te leggen en aan te tonen dat je alles begrijpt bv gebruik de anatomie van het nefron om de werking van de diuretica uit te leggen,…. Pas bij nieuw aangeboden oefeningen de leerstof van de vorige en huidige modules toe bv welke weg volgt een geneesmiddel, dat via een bepaalde toedieningswijze in het lichaam komt, tot het wordt uitgescheiden,…Gebruik bij je antwoord de medische terminologie. … Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 8 1 Terminologie 1.1 Woorden vormen: prefix, stam en suffix Veel medische termen komen uit het Latijns of het Grieks. Ze zijn opgebouwd volgens eenzelfde patroon. Ze bestaan uit één (of twee) stam(men), het basiselement of het centrale deel van het woord. De stam duidt m.a.w. het deel van het organisme aan waar het om gaat. Aan deze stam wordt een prefix (voorvoegsel) en een suffix (achtervoegsel) toegevoegd. Soms worden beiden toegevoegd. Soms wordt er zelfs een tweede prefix toegevoegd. Prefixen worden gebruikt om het aantal, de hoeveelheid, de afmeting, de gelijkenis, een verschil, een tegenstelling, een kleur, ontkenning, een richting, een plaats (locatie, positie), de snelheid, een getal (nummer) of de tijd aan te geven. Een suffix kan een symptoom, een aandoening, een ingreep e.a. weergeven. Vaak volgt tussen de stam en de suffix nog de letter “o” als binding en om de term makkelijker uit te spreken, zoals bijvoorbeeld gastropathie (= maagaandoening). Op die wijze kunnen een enorm aantal combinaties worden gemaakt waardoor een arts zich op een bondige maar precieze wijze kan uitdrukken. De bedoeling is dat verpleegkundigen die geen klassieke talen hebben gestudeerd, toch een manier vinden om deze medische terminologie onder de knie te krijgen. Vaak zullen zij deze onverstaanbare woorden voor de zorgvrager moeten ‘vertalen’ - lees ‘begrijpbaar - maken. Doorheen medische wetenschappen hebben we een methodiek van ‘hakken en plakken’ ontwikkeld om medische termen te begrijpen. Je docenten zullen je, tot op het einde van je opleiding, deze methode laten inoefenen. De bedoeling is dat je door veel te oefenen, deze methode automatiseert. Het aanleren van deze methode zorgt, beter dan het van buiten leren van woordjes ervoor, dat je later in je beroepsleven, je uit de slag kan trekken wanneer je nieuwe woorden tegenkomt. Concreet komt deze methode neer op de volgende drie stappen: je hakt een medische term in stukken (prefix/stam/suffix) je vertaalt elk onderdeel in het Nederlands dan plak je de Nederlandse vertalingen weer aan elkaar tot een duidelijk verstaanbaar begrip. Uiteraard vraagt dit dat je een basiskennis van de prefixen, stammen en suffixen opbouwt. Daarmee ben je in de eerste module al begonnen. In deze module en alle volgende jaren breiden we die kennis uit. Waar je in VB veelal termen uit de cursus zult vertalen zal je in de volgende modules nieuwe termen moeten kunnen ontleden en vertalen voor je zorgvrager zonder dat je deze in je leerstof bent tegen gekomen. Naast veel oefeningen die je zelf kan maken vind je na elk hoofdstuk in deze cursus ook wetenschappelijke begrippen die betrekking hebben op de leerstof die in dat hoofdstuk wordt behandeld. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 9 Voor je met de studie van het prefix begint, misschien nog enkele bedenkingen. Vaak worden Latijnse en Griekse termen als het ware “vernederlandst” in de Nederlandse taal. ae wordt e (haemostatica → hemostatica) cocci wordt kokken (streptococci → streptokokken) caemie wordt kemie (hypoglycaemie → hypoglykemie) ia wordt ie (dementia → dementie) lysis wordt lyse (analysis → analyse) oe wordt eu (apnoe → apneu) oma wordt oom (angioma → angioom) osis wordt ose (arthrosis → artrose) ph wordt f (oesofagus → oesophagus) rh wordt r (diarrhea → diarree) th wordt t op het einde van een woord of voor een medeklinker (psychopaath → psychopaat of → thrombose → trombose) Let wel: bij een samenstelling blijft de Latijnse of Griekse schrijfwijze behouden (astma" = enkel woord in het Nederlands en "asthma cardiale" (= samenstelling → Latijnse schrijfwijze wordt gebruikt) Enkelvoud en meervoud bij een zelfstandig naamwoord Voor het maken van meervoud van een Latijns of Grieks zelfstandig naamwoord, gelden een aantal regels: a wordt in het meervoud ae (scapula – scapulae) ma wordt in het meervoud mata (trauma – traumata) ans wordt in het meervoud antia (stimulans – stimulantia) ens wordt in het meervoud entia (agens - agentia) io wordt in het meervoud iones (articulatio – articulationes) is wordt es (canalis - canales) itis wordt in het meervoud itides (nefritis - nephritides), Nederlands: nefritiden um wordt in het meervoud a (anestheticum – anesthetica) us wordt in het meervoud i (bronchus - bronchi) 1.2 Studie van de prefix Aantal - hoeveelheid hemi-, semi- helft hemiplegie: verlamming van een lichaamshelft; uni-, mono- één, alleen unilateraal; mono-arthritis: ontsteking van één gewricht bi-, di- twee, dubbel musculus biceps: tweehoofdige spier tri- drie nervus trigeminus: drielingzenuw Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 10 oligo- weinig oligofrenie: achterlijkheid, weinig verstand zeldzaam oligomenorroe: zeldzame, minder frequente menstruatie pollakis- dikwijls pollakisurie: frequent urineren, mictiedrang poly-, multi- veel polyurie: veel, grote hoeveelheden urineren; multipara: vrouw die reeds verscheidene kinderen heeft gebaard pan- alles pancreas: alvleesklier Afmeting brachy- kort brachydactylie: korte vingers dolicho- verlengd dolichocolon: verlengd colon micro- klein microscopie macro- groot macroscopisch: wat te zien is met het blote oog mega-, megalo- groot megalosplenie: vergrote milt Gelijkenis – verschil – tegenstelling Auto- zelf, van de persoon zelf autonoom: zelfstandig homo-, iso- gelijk, gelijkend, homoseksueel: aangetrokken door hetzelfde geslacht; dezelfde isomorf: dezelfde vorm hetero- ander hetero-anamnese: ondervraging van een persoon uit de omgeving van de zorgvrager anti- tegen, tegengesteld antidotum: tegengif Graad – hoedanigheid hypo- onder, te weinig, onvoldoende hypotensie: te lage bloeddruk hyper- boven, teveel, overdreven hyperglycemie: te hoog bloedsuikergehalte isch- gebrek aan, te weinig ischemie: onvoldoende bloedtoevoer dys- moeilijk, stoornis dyspnoe: moeilijke, gestoorde ademhaling eu- goed, wel eutrofie: goede voedingstoestand Kleur chlor- groen chlorofiel cyan- blauw cyanose erytr- (erythr-) rood erytrocyt: rode bloedcel leuk- wit leukorree: (vaginaal) witverlies Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 11 melan- zwart melaena: zwarte stoelgang poli- grijs poliomyelitis: kinderverlamming waarbij een deel van het grijze ruggenmerg is aangetast xanth- geel xanthopsie: wanneer men alles geelachtig ziet Ontkenning a-, an- (n voor klinker of h) zonder, gebrek adynamie: krachteloosheid; in, im- niet incontinentie: het niet kunnen ophouden van urine Plaats in, intra-, en-, endo-, in, binnen intramusculaire: in de spier, intra-articulair: in het ento- gewricht, endocard: binnenste laag van het hart e-, ec-, ex-, exo-, ecto-, uit, buiten ectomie: operatieve verwijdering, extra- exoftalmie: uitpuilende ogen, extra-uterien: buitenbaarmoederlijk ad- nabij adductie van de arm: een beweging van de arm naar het lichaam toe ab- weg abductie van de arm: een beweging van de arm weg van het lichaam para- naast parathyroid: bijschildklier epi-, supra- op, boven epigastrisch: het gebied boven de maag. (bovenbuik) sub-, infra-, hypo onder sublinguaal: onder de tong ante-, antero-, pre-, voor, naar voor anteflexie: naar voor buigen; prefix: voorvoegsel; pro- prolaps: verzakking van een inwendig orgaan post-, postero-, retro- achter, naar retroflexie, posterior: dorsaal achter peri-, circum- rond(om) circumcisie: wegsnijden van een deel van de voorhuid van de penis inter-, meso- tussen, in het intercostaal: tussen de ribben; mesocefaal: in het midden midden van de schedel dia-, per-, trans- doorheen, langs percutaan; transcutaan; diarree ana- naar boven, anabolisme: opbouw; anatoxine; anastomose: opnieuw, gewij- verbinding zigd, veranderd, omgekeerd, met cata-, kata- naar beneden katabolisme: afbraak; catarre: neusloop co-, con-, cum-, syn-, met, samen contractie sym- Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 12 ortho- recht, normaal orthopnoe: normale ademhaling Snelheid brady- traag bradypnoe: trage ademhaling tachy- snel tachycardie: snelle hartslag Tijd ante-, pre-/prae-, pro- voor (gezien in de tijd) prodroom: voorteken post- achter, na postcommotioneel syndroom (commotio: hersenschudding) meta- na, wijziging, vervorming metabolisme: stofwisseling co-, con-, cum-, syn-, sym- samen, terzelfdertijd synergie: samenwerking; symptoom: ziekteteken 1.3 Studie van het suffix -algesie gevoeligheid voor pijn hypoalgesie: vermindering van het pijngevoel -algie pijn neuralgie: zenuwpijn -alis betreffend, van, met a. pulmonalis: een slagader in verband met betrekking tot, behorend tot de longen -ase, -asis duidt de aanwezigheid van cholelithiasis: galstenen; iets aan, uitgang van de naam proteïnase: enzyme dat eiwitten verteert van een enzym -cele, -coele zak, breuk, hernia -cied, -cide doden bactericied antibioticum -dese, -desis (operatief) vastmaken artrodese: kunstmatige verstijving van een gewricht door operatie -ectasie, -ectasis verwijding, uitzetting, bronchiëctasie: (zakvormige) verwijding van dilatatie de luchtpijpvertakkingen -ectomie wegname, uitsnijden gastrectomie -emese, -emesis braken hematemese: bloedbraken -emie in verband met bloed hyperuricemie: teveel urinezuur in het bloed -fag, pfagie, faag eten, slikken polyfagie: veel eten -fiel, -filie vriend hydrofiel: iets dat makkelijk water opneemt -fobie (-phobie) vrees fotofobie: lichtschuw -geen, -genese formatie, evolutie, vorming, osteogenese: beenvorming; pathogeen: (-genesis) oorsprong, ontwikkeling, ziekteverwekkend verwekken, ontstaan, vormen -graaf, -grafie schrijven, aantekenen, elektrocardiogram: registratie van de (-graphie), -gram registratie elektrische activiteit van het hart; Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 13 radiografie: in beeld brengen d.m.v. röntgenstralen -iatrie geneeskunst pediatrie: kindergeneeskunde -itis ontsteking cystitis: blaasontsteking -lalie spreken dyslalie: moeilijk spreken, spraakstoornis -logie, -loog studie van wetenschap terminologie studie van de vaktaal bv. medische terminologie -lyse, -lysis ontbinding, afbraak hemolyse: bloedafbraak -manie drang, toestand van pyromanie: drang om brand te stichten; onbeheersbare neiging -megalie groot splenomegalie: vergrote milt -metrie meten ph-metrie: zuurgraadmeting -oid -achtig, gelijkend op mucoïd: op slijm gelijkend -oom, -oma gezwel lipoom: vetgezwel (vetbolletje) -ose, -osis een toestand van fibrose: bindweefselvorming; -paat, -pathie aandoening cardiopathie: hartziekte -penie gebrek (aan), tekort, te cytopenie: te laag aantal cellen weinig, deficiëntie -pexie, -pexis vasthechten, fixeren hysteropexie: operatieve fixatie van de baarmoeder -plasie, -plastie vormen, bouwen, neoplasie: nieuwvorming; stomatoplastie: ontwikkelen, herstellen herstellende operatie aan de mond -plegie verlamming hemiplegie: halfzijdige verlamming -poiese, -poiesis vormen, maken hematopoiese; erythropoiesis -ptose, -ptosis val, zakking, neervallen nephroptose: nierverzakking -ptysie, -ptysis spuwen, spugen hemoptysie: bloedspuwen -ree (-rhee) vloeien leukorree: witverlies; -rafie (-raphie) hechten (naad), naaien myorrafie: naaien van een spier -ragie (-raghie) onstuitbaar vloeien meestal in gastrorragie: maagbloeding de zin van een bloeding -scopie onderzoeken, inwendig gastroscopie: inwendig bekijken van de bekijken maag -stase, -stasis ophouden, stoppen hemostase: stoppen van een bloeding -stomie een verbinding, een gastro-enterostomie: een kunstmatige uitmonding verbinding tussen de maag en de dunne darm -therapie behandeling farmacotherapie: medicamenteuze behandeling -tomie insnede laparotomie: buiksnede, buikoperatie -tonie spanning atonie: zonder spanning, dus slapte -trofie (-trophie) voeden hypertrofie: toename in volume van een orgaan of weefsel -troop gericht naar, affiniteit voor neurotroop virus: virus dat het zenuwstelsel aantast -urie in verband met urine oligurie: weinig plassen Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 14 1.4 De stammen per stelsel: oefeningen De stammen worden ingeoefend a.h.v. volgende oefeningen: https://drive.google.com/file/d/1l7vweImBs0fGyPJc_xI9XeMkHrk5QM Da/view?usp=drive_link 2 Farmacologie 2.1 Wat is een geneesmiddel ? Een geneesmiddel is een bereiding (preparaat) dat dient om : ziekten te voorkomen, ziekten te genezen, ziekten te verzachten. Geneesmiddelen hebben een verschillende oorsprong : een plantaardige oorsprong Voorbeeld : digitalis komt van vingerhoedskruid. een dierlijke oorsprong Voorbeeld: insuline werd vroeger geëxtraheerd uit dieren. (extraheren = zuiveren uit bepaald weefsel) een synthetische oorsprong Voorbeeld: Aspirine wordt gemaakt van scheikundige stoffen. een biotechnologische oorsprong Biotechnologie is een wetenschappelijke techniek die gebruik maakt van micro-organismen om een grote variatie aan producten te maken. Voorbeeld: voor het maken van vaccins worden vaak gisten en bacteriën gebruikt. 2.2 Eiwitten en farmacologie Voor een goede werking van geneesmiddelen zijn eiwitten belangrijk omdat veel geneesmiddelen zich binden aan eiwitten. Eiwitten zijn betrokken bij fysiologische processen. Lichamelijke processen zoals de bloedsomloop, de hersenwerking, de ademhaling, de spijsvertering, de nieren, de afweer zijn afhankelijk van eiwitten. Als een geneesmiddel een invloed heeft op een eiwit, dan kan dit geneesmiddel een fysiologisch proces beïnvloeden door te stimuleren of af te remmen. Elk weefsel en elk orgaan heeft specifieke eiwitten. Vaak bevinden deze eiwitten zich op de celmembraan van weefselcellen. Een geneesmiddel Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 15 dat inwerkt op een specifiek eiwit, kan de werking van het orgaan beïnvloeden. Wanneer deze eiwitten ook voorkomen op andere organen, dan kunnen deze geneesmiddelen een effect hebben op andere organen en eventueel ongewenste bijwerkingen geven. Eiwitten kan men indelen in vier groepen: receptoren, enzymen, ionkanalen en transporteiwitten. 2.2.1 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: receptoren Lichaamscellen hebben op hun celmembraan specifieke receptoren voor hormonen of voor neurotransmitters. De chemische boodschappers binden zich aan de receptoren omdat ze de juiste ruimtelijke structuur hebben, zoals een sleutel en een slot. Wanneer een chemische boodschapper op een receptor bindt, dan zullen er allerlei fysiologische processen in de cel optreden zoals samentrekken of ontspannen, activiteit stimuleren of afremmen. Een geneesmiddel kan zich binden aan een receptor als de ruimtelijke structuur van het geneesmiddel bijna dezelfde vorm heeft als de natuurlijke structuur van de chemische boodschapper. Wanneer een geneesmiddel bindt op een receptor, dan kan het geneesmiddel de chemische boodschapper nabootsen en hetzelfde effect geven. Het geneesmiddel kan ervoor zorgen dat bepaalde spieren samentrekken of ontspannen en dat bepaalde fysiologische activiteiten worden geactiveerd of afgeremd. Een voorbeeld hiervan is het geneesmiddel salbutamol. Het hormoon adrenaline bindt zich aan adrenalinereceptoren in de luchtwegen en geeft bronchodilatatie. Omdat salbutamol bijna dezelfde ruimtelijke vorm heeft als adrenaline zal het geneesmiddel zich binden op adrenalinereceptoren. Het geneesmiddel salbutamol veroorzaakt bronchodilatatie. Het remmen van bepaalde fysiologische activiteiten is ook mogelijk door bepaalde receptoren te blokkeren. Een sinusknoop heeft bèta-receptoren die geactiveerd kunnen worden door stimulatie van het orthosympathisch zenuwstelsel. Door een stimulatie van het OSZ stijgt de hartfrequentie. Een bètablokker is een geneesmiddel die de bèta-receptoren blokkeert en de sinusknoop ongevoeliger maakt voor stimulatie van het OSZ. De inname van het geneesmiddel heeft een remmend effect op de hartfrequentie. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 16 2.2.2 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: ionkanalen Elk fysiologisch proces in ons lichaam is afhankelijk van ionen die de celmembraan passeren. Dit transport door ionkanalen kan passief gebeuren door diffusie of actief met behulp van transporteiwitten. De snelheid waarmee zenuwprikkels zich voortbewegen doorheen zenuwcellen en het regelmatig kloppen van het hart, is afhankelijk van de werking van ionkanalen. Er zijn veel ionen werkzaam in het lichaam maar de belangrijkste ionen zijn: Na (natrium), K (kalium), Ca (calcium), Cl (chloor), H (waterstof), Mg (magnesium), fosfaat en bicarbonaat. Er zijn geneesmiddelen die een interactie aangaan met ionkanalen en onder andere een effect hebben op de prikkelgeleiding. Voorbeelden hiervan zijn Lidocaïne, een verdovend GM met een effect op de prikkelgeleiding van zenuwcellen, en Digoxine, een GM met een effect op de prikkelgeleiding in het hart. 2.2.3 Eiwitten waarop de geneesmiddelen aangrijpen: enzymen Een aantal geneesmiddelen remmen de werking van enzymen. Deze geneesmiddelen verhinderen dat bepaalde enzymen een normale werking hebben. De remmende werking is mogelijk omdat bepaalde geneesmiddelen zich binden aan bepaalde enzymen. Bekende voorbeelden van geneesmiddelen zijn ACE-remmers die het angiotensine-converting enzym van het RAA systeem remmen en een bloeddrukverlagend effect hebben en statines (remmen het enzym HMG-CoA-reductase) die cholesterolverlagend werken. 2.2.4 Eiwitten waarop geneesmiddelen aangrijpen: transporteiwitten Sommige transporteiwitten hebben een functie bij het actief transport van ionen doorheen een membraan. Bepaalde geneesmiddelen hebben een invloed op het actief transport van ionen. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 17 Een voorbeeld van zo’n geneesmiddel is het diureticum Furosemide dat werkzaam is ter hoogte van de nierkanaaltjes van nefronen. Dit geneesmiddel zorgt voor een actieve uitscheiding van zout. Door de excretie van zout neemt de diurese toe en wordt meer urine uitgescheiden. Door osmose zal de actieve uitscheiding van zout bijkomend een passieve uitscheiding van water veroorzaken. Een ander voorbeeld is Omeprazol. Dit geneesmiddel is een protonenpompinhibitor (PPI) die de werking van protonenpompen in het slijmvlies van de maag remt. Door de protonenpompen af te remmen, neemt de hoeveelheid maagzuur af. PPI’s zijn efficiënt bij de behandeling van symptomen van brandend maagzuur. Andere transporteiwitten zijn betrokken in de verbindingen tussen neuronen, meer specifiek in de synaptische spleet tussen neuronen. Een voorbeeld hiervan zijn de anti-depressiva Seroxat of Prozac. Deze groep van medicatie worden ook SSRI’s of selectieve serotonine re- uptake inhibitoren genoemd. De SSRI’s blokkeren de heropname van serotonine in neuronen. Serotonine is een neurotransmitter die wordt getransporteerd door specifieke transporteiwitten. De neuronen met serotonine liggen in bepaalde centra van de hersenen waar emoties worden verwerkt. De inname van SSRI’s verhoogt de concentratie serotonine in de synaptische spleet en heeft een antidepressief effect. 2.3 Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het geneesmiddel? Farmacokinetiek is de wetenschap van hoe een geneesmiddel zich gedraagt in ons lichaam m.a.w. het bestudeert hoe een geneesmiddel wordt opgenomen in ons lichaam (absorptie), hoe een geneesmiddel werkt (distributie, hoe een geneesmiddel wordt gemetaboliseerd) en hoe een geneesmiddel wordt uitgescheiden. Sommige geneesmiddelen worden oraal ingenomen, terwijl andere geneesmiddelen via injectie worden toegediend. Sommige geneesmiddelen moeten drie keer of meer per dag worden ingenomen, terwijl andere medicatie slechts één keer per dag moet genomen worden. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 18 De verschillen in dosering en toedieningswijze zijn afhankelijk van de manier waarop ons lichaam het geneesmiddel opneemt, metaboliseert en uitscheidt. Metaboliseren betekent stofwisseling. Dit zijn chemische reacties die vooral in levercellen plaatsvinden. Bij chemische reacties hebben enzymen een heel belangrijke functie. Geneesmiddelen worden, na metabolisering in de lever, omgezet in metabolieten. 2.3.1 Hoe gebeurt de absorptie ( = opname) van geneesmiddelen? Er zijn verschillende toedieningswijzen: Lokale toediening waarbij het geneesmiddel rechtstreeks wordt aangebracht op de plaats waar het moet werken. Enteraal waarbij het geneesmiddel oraal (PO) wordt ingenomen en via het maag/darmkanaal wordt opgenomen in de bloedbaan. Parenteraal waarbij het geneesmiddel rechtstreeks in het lichaam wordt gebracht via subcutane weg (SC), intramusculaire weg (IM) of intraveneus (IV) Andere mogelijkheden zijn een sublinguale weg (SL) (bv nitroglycerine bij angina pectoris), rectale toediening (suppositorium) en transdermaal toediening (bv bepaalde hormonen). Het is belangrijk dat een geneesmiddel op de juiste manier wordt gegeven. De dosis van een geneesmiddel is afhankelijk van de toedieningsvorm. Een dosis van een geneesmiddel dat oraal wordt ingenomen is vaak hoger dan hetzelfde geneesmiddel dat via intraveneuze weg wordt toegediend. Een oraal geneesmiddel moet ook ‘beschermd’ worden tegen passage door de maag omdat het zuur maagsap het geneesmiddel kan afbreken. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 19 Vanaf de dunne darm begint de resorptie van het geneesmiddel. Het geneesmiddel wordt in het bloed opgenomen en bereikt de lever via de vena portae. 2.3.2 Hoe gebeurt het metabolisme van geneesmiddelen? De lever is belangrijk voor de opslag van voedingsstoffen en speelt een belangrijke rol bij de afbraak van ongewenste stoffen. De lever neutraliseert (omzetten of afbreken) stoffen die door cellen werden aangemaakt en die hun taak in het lichaam hebben vervuld (bv de lever breekt overtollige oestrogenen af). Voor deze belangrijke functie heeft de lever cytochroom P450-enzymen. De P450-enzymen breken niet enkel lichaamseigen stoffen af maar ook geneesmiddelen. De werking van P-450 enzymen heeft gevolgen bij de toediening van geneesmiddelen en de interactie tussen geneesmiddelen. Alle geneesmiddelen, die via het maagdarmstelsel worden opgenomen, passeren eerst de lever. De P450-enzymen van de lever metaboliseren de geneesmiddelen vooraleer ze in de bloedomloop komen. Dit wordt het ‘first-pass-effect’ genoemd. Wat de lever doet met geneesmiddelen is bepalend voor de uiteindelijke dosis medicatie in de bloedomloop. De uiteindelijke dosis medicatie is de biologische beschikbaarheid of de hoeveelheid geneesmiddel dat in de bloedomloop beschikbaar is voor een therapeutisch effect. Sommige geneesmiddelen worden, na een eerste passage door de lever, bijna volledig gemetaboliseerd waardoor de biologische beschikbaarheid zo laag is dat ze weinig of geen therapeutisch effect meer hebben. Een voorbeeld hiervan is nitroglycerine dat, om die reden, meestal sublinguaal wordt toegediend. Bij een sublinguale toediening wordt nitroglycerine, buiten de lever om, opgenomen in de grote bloedcirculatie en heeft het geneesmiddel net genoeg tijd om een therapeutisch effect te bereiken. De P450-enzymen zijn belangrijk bij de stofwisseling van geneesmiddelen die vanuit het maagdarmstelsel voor het eerst de lever bereiken maar zijn ook belangrijk bij de stofwisseling van geneesmiddelen die al in het lichaam aanwezig zijn. Hoe lang een geneesmiddel in de bloedomloop aanwezig blijft is afhankelijk van de snelheid waarmee P450-enzymen de geneesmiddelen omzetten. Een slecht werkende lever kan een invloed hebben op het first-pass-effect en minder snel geneesmiddelen omzetten. Op die manier kan een hogere dosis medicatie in de bloedsomloop terechtkomen. Sommige geneesmiddelen worden pas werkzaam nadat ze eerst de lever passeren. Dit worden pro-drugs genoemd. Voorbeelden hiervan zijn Enalapril (een ACE-remmer) en acetylsalicylzuur (aspirine). Een pro- drug moet eerst worden omgezet tot een ‘actieve metaboliet’, vooraleer het geneesmiddel zal werken. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 20 2.3.3 Hoe gebeurt de eliminatie van geneesmiddelen? Een geneesmiddel wordt door de lever omgezet tot een metaboliet. Bij de stofwisseling wordt glucuronzuur (een suiker) gebonden aan het metaboliet zodat het wateroplosbaar wordt. Sommige metabolieten worden via de galafvoerwegen uitgescheiden met de stoelgang. Een ander belangrijk uitscheidingsorgaan is de nier. Metabolieten kunnen via de glomeruli worden gefilterd en worden via de urine uitgescheiden. Een nieraandoening kan een invloed hebben op de snelheid waarmee metabolieten uit het lichaam worden verwijderd. De snelheid van eliminatie van geneesmiddelen heeft een effect op de concentratie medicatie in de bloedsomloop. Een daling van de nierfunctie, als gevolg van een nierziekte of gewoon door veroudering, heeft een invloed hebben op de biologische beschikbaarheid van het geneesmiddel. Lever- en nieraandoeningen hebben een invloed op de concentratie medicatie in de bloedomloop en op de biologische beschikbaarheid van geneesmiddelen. 2.3.4 Waarom kunnen geneesmiddelen bijwerkingen veroorzaken? Sommige zorgvragers hebben weinig last van bijwerkingen terwijl andere zorgvragers veel bijwerkingen hebben. Het therapeutisch effect en de bijwerkingen kunnen van persoon tot persoon verschillend zijn. Het is mogelijk dat geneesmiddelen een te sterke werking hebben. Zo kunnen bepaalde antihypertensiva hypotensie veroorzaken. Vaak houdt deze sterke werking verband met de dosis. Hoe hoger de dosis, hoe sterker de werking en hoe groter de kans op bijwerkingen. De meeste geneesmiddelen hebben aangrijpingspunten op eiwitten, enzymen, ionkanalen of transporteiwitten. Andere receptoren, die sterke gelijkenis vertonen, kunnen ook ‘herkend’ worden door het geneesmiddel en een niet gewenst effect of bijwerking veroorzaken. Bv Adrenaline bindt aan een bèta-1 receptor op het hart en veroorzaakt tachycardie, terwijl adrenaline ook gebonden kan worden aan bèta-2 receptoren op de bronchiën en bronchodilatatie veroorzaken. Veel bijwerkingen worden dus veroorzaakt omdat bepaalde geneesmiddelen zich op een ‘verkeerd’ aangrijpingspunt binden. Hoe specifieker het aangrijpingspunt van een geneesmiddel, hoe lager het risico op bijwerkingen. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 21 2.4 Bijwerkingen van geneesmiddelen op de lever = hepatotoxiciteit cholelithiasis galstenen levercirrose levercellen zijn beschadigd en worden vervangen door bindweefsel hepatitis leverontsteking icterus geelzucht op de mond candidase mondspruw stomatitis mondslijmvliesontsteking op de tanden verkleuring op de maag anorexie verminderde eetlust epigastrische pijn pijn in de maagstreek gastritis ontsteking van het maagslijmvlies gastro-duodenaal ulcus maag-duodenumzweer maagulcus maagzweer nausea misselijkheid op de darm colitis dikke darmontsteking diarree frequente losse stoelgang obstipatie/constipatie zeer vaste stoelgang op het hart = cardiotoxiciteit angor (pectoris) hartkramp, beklemming op de borst door zuurstoftekort van het hart aritmieën ritmestoornissen hypertensie hoge bloeddruk hypotensie lage bloeddruk myocardinfarct afsterven van een stuk van het myocard shock onvoldoende zuurstoftoevoer naar de vitale organen Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 22 op het beenmerg = beenmergtoxiciteit agranulocytose geen of te weinig granulocyten (gekorrelde witte bloedcellen) hemolyse bloedafbraak pancytopenie te laag aantal cellen (erytrocyten, leukocyten, trombocyten) anemie bloedarmoede, tekort aan rode bloedlichaampjes en/of hemoglobine leukopenie tekort aan witte bloedcellen neutropenie tekort aan neutrofiele granulocyten trombopenie verlaagd aantal bloedplaatjes op het ademhalingsstelsel bronchospasmen samentrekken van de gladde spieren van de bronchuswand met luchtweg-vernauwing als gevolg (= bronchoconstrictie) op de nier = nefrotoxiciteit albuminurie verlies van albumine in de urine anurie weinig of geen urineproductie hematurie bloedverlies in de urine nefritis nierontsteking nefrolithiasis nierstenen nefropathie nierziekte proteïnurie verlies van eiwit in de urine uroliet nierstenen urolithiasis vorming van nierstenen in de urine afvoerwegen op het zenuwstelsel = neurotoxiciteit ataxie coördinatiestoornis, dronkemansgang diplopie dubbelzien visusstoornissen gezichtsstoornissen nystagmus abnormale oogbewegingen parese onvolledige verlamming paralyse verlamming sedatie minder alert, slaperigheid, kalm vertigo duizeligheid Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 23 op de huid = dermatotoxiciteit eczeem een ontstoken huid met rode plekken en (erge) jeuk eruptie uitbreken van huiduitslag erytheem rode huiduitslag exantheem niet blijvende huiduitslag fotosensibiliteitsreactie overgevoeligheid aan zonlicht alopecia haaruitval pigmentverandering lichter of donkerder worden van de huid pruritus jeuk rash vluchtige huiduitslag urticaria netelroos, tijdelijke, jeukende verheven heden op de huid, vaak allergisch op het skelet osteoporose botontkalking 2.4.1 Wat zijn geneesmiddeleninteracties? P450-enzymen zijn gespecialiseerd in het afbreken van ongewenste stoffen. Wanneer een ongewenste stof aanwezig is in het bloed, dan gaat de lever hierop reageren door meer P450-enzymen aan te maken. Sommige stoffen kunnen de hoeveelheid P-450 enzymen verhogen waardoor andere stoffen (of geneesmiddelen) sneller worden gemetaboliseerd. Sommige geneesmiddelen kunnen de werking van de P450-leverenzymen ook remmen. Wanneer bepaalde P450-enzymen minder actief worden, dan worden bepaalde geneesmiddelen trager afgebroken en zal de biologische beschikbaarheid stijgen. BV pompelmoessap kan de activiteit van P450-enzymen verlagen en een invloed hebben op de stofwisseling van geneesmiddelen. Het drinken van pompelmoessap wordt daarom sterk afgeraden bij de inname van bepaalde geneesmiddelen. 2.4.2 Welke factoren bepalen de juiste dosis van een geneesmiddel ? Om de juiste dosis te bepalen moet men weten hoe snel het geneesmiddel wordt opgenomen, hoe snel het wordt gemetaboliseerd en hoe snel het wordt geëlimineerd. De dosis geneesmiddel moet liefst boven de minimale effectieve concentratie en onder de maximaal toelaatbare concentratie blijven. Het verhouding tussen beide concentraties is de therapeutische index. Geneesmiddelen met een grote therapeutische index zijn ‘veilige’ geneesmiddelen. Geneesmiddelen met een kleine therapeutische index worden sterk werkende geneesmiddelen genoemd. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 24 De halfwaardetijd van een geneesmiddel is de tijd waarin de concentratie van een geneesmiddel in het bloed halveert. Hoe langer de halfwaardetijd, hoe langer het geneesmiddel in het bloed aanwezig blijft. Hoe korter de halfwaardetijd, hoe vaker een geneesmiddel moet worden toegediend. De geneesmiddelenfabrikanten berekenen deze waarden tijdens het ontwikkelingsproces van het geneesmiddel. Diegene die het geneesmiddel voorschrijft heeft een belangrijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de juiste dosering overeenkomt met de aanbevelingen van de fabrikant en de specifieke kenmerken van de zorgvrager. 2.5 Geneesmiddelen worden op diverse manieren ingedeeld : volgens het beoogde effect, volgens het gebruik (inwendig of uitwendig), volgens werkzaamheid (indeling in klassen). Deze indelingen worden hieronder verder toegelicht. 2.5.1 Indeling volgens het beoogde effect Causale of etiologische therapie (= oorzakelijke therapie) Deze geneesmiddelen bestrijden de oorzaak van de ziekte. Indien het geneesmiddel goed en voldoende lang wordt ingenomen, dan kan men genezen. Symptomatische therapie Deze geneesmiddelen bestrijden de verschijnselen van een ziekte (pijn, jeuk, braken,… ). Stabiliserende therapie Hieronder verstaan we geneesmiddelen die een bepaalde ziekte onder controle houden en verwikkelingen voorkomen. (Ze hebben een stabiliserende werking.) Als men met de medicatie stopt, dan komen de problemen terug. Substitutietherapie Dit zijn geneesmiddelen die voor het lichaam een bepaalde onmisbare stof vervangen of aanvullen. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 25 Profylactische of preventieve therapie Deze geneesmiddelen dienen ter voorkoming van ziekten (maar zij voorkomen niet een eventuele besmetting). Deze geneesmiddelen worden dus preventief toegediend. Toepassing Tot welke categorie van geneesmiddelen behoort elk product? Kies uit : causaal, preventief, stabiliserend, substitutie, symptomatisch. Leg uit. Je vriendin heeft diabetes en moet zich meermaals inspuiten met insuline. Je vader neemt medicatie om hoge bloeddruk te bestrijden. Je moeder neemt af en toe een geneesmiddel om in te slapen. Je vertrekt op reis naar Noord-Afrika en krijgt een inspuiting tegen hepatitis A. Je hebt je enkel verstuikt en krijgt een product om de zwelling tegen te gaan. Je buurvrouw is astmapatiënte, ze gebruikt viermaal per dag aërosol en ook puffs tussendoor. Je hebt een vaginale schimmelinfectie waarvoor je een schimmel- dodende zalf moet inbrengen. Een kennis van je lijdt aan kanker en kleeft een Morfine-pleister tegen de pijn. In je buurt woont een jongetje dat niet goed groeit en daarvoor dagelijks groeihormoon krijgt ingespoten. De tandarts schrijft antibiotica voor, bij een tandextractie, bij een patiënt met defecte hartkleppen. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 26 Verbetersleutel https://drive.google.com/file/d/1i4PLw9R6u9Hbrw13ZfWwR- 0r9vj0yehQ/view?usp=drive_link Opdracht Maak de extra oefening maken over geneesmiddelen en hun beoogde effect. De verbetersleutel vind je hier. https://drive.google.com/file/d/1OTPRdvUf4GfE5DEg3UqQu6WBvqNC fQuB/view?usp=drive_link 2.5.2 Indeling volgens het gebruik: inwendig of uitwendig Op de verpakking van geneesmiddelen vind je steeds de aanwijzing "voor uitwendig gebruik" of "voor inwendig gebruik" terug. Inwendig gebruik betekent dat de geneesmiddelen worden opgenomen in ons bloed of in diepe lichaamsvochten. Uitwendig gebruik betekent gebruik op de huid, slijmvliezen en in holten die in verbinding staan met de buitenwereld; deze geneesmiddelen worden niet of slechts voor een klein gedeelte opgenomen in het bloed. Opmerking Soms komt de vermelding "inwendig gebruik" of "uitwendig gebruik" op de verpakking niet overeen met bovenstaande definitie. Voorbeeld : op de verpakking van nitroglycerinepleisters wordt soms vermeld "voor uitwendig gebruik". De producent wil hiermee meedelen dat we de plakkers moeten aanbrengen op onze huid (uitwendig betekent hier op ons lichaam). Toch zijn nitroglycerinepleisters duidelijk voor inwendig gebruik omdat ze de kransslagaders verwijden. Zijn volgende toedieningswijzen voor inwendig gebruik of uitwendig gebruik? Leg uit. Hormonenzalf voor vrouwen in de menopauze. Pancreasenzymen innemen die helpen bij de vertering van ons voedsel. Geneesmiddelen om de blaas te spoelen. Morfine-pleisters tegen de pijn. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 27 Suppo's kunnen genomen worden voor inwendig of voor uitwendig gebruik. Zoek zelf een voorbeeld. inwendig gebruik: uitwendig gebruik: verbetersleutel: https://drive.google.com/file/d/16FV8Mb3Q6tcgRtBRyU8ZhBA0TV- WEG1E/view?usp=drive_link Opdracht Maak de extra oefening maken over geneesmiddelen en hun inwendig of uitwendig gebruik. De verbetersleutel vind je hier. https://drive.google.com/file/d/1_r3CZb27keJ2JlMVfQlMdwAMKGCM Ojd4/view?usp=drive_link Verband tussen de toedieningswijze en inwendig / uitwendig gebruik Vaak komt uitwendig gebruik overeen met een toedieningswijze voor een plaatselijke werking en komt inwendig gebruik overeen met een toedieningswijze voor een algemene werking. Toch is deze indeling niet altijd zo vanzelfsprekend. Voorbeeld Bij een bevalling kiezen sommige vrouwen voor een epidurale verdoving. Het verdovingsmiddel wordt toegediend rondom het buitenste ruggenmergvlies maar het is slechts werkzaam op een deel van het lichaam. Men kan dus stellen dat een spinale toediening en een epidurale toediening van het geneesmiddel een plaatselijke werking (onderlichaam) heeft, maar dient voor inwendig gebruik (in diepe lichaamsvochten). Bij de verdoving van een tand wordt er een vloeistof ingespoten in het tandvlees en deze verdoving heeft een plaatselijke werking. Met dank aan H. Sluyts, L. Schatteman en M. Vaessens 1/02/2025 Verpleegkundige basiszorg – medische wetenschappen – cluster 1: terminologie en farmacologie 28 Toepassing Geneesmiddelen hebben soms een algemene, soms een lokale werking. Plaats volgende producten in de juiste tabel: nicotinepleister – insuline – narcotisch analgeticum – subcutaan toegediende medicatie – geneesmiddelen via inhalatie – intramusculaire inspuiting – hormonenpleister – jodiumtinctuur – pancreasfermenten – sublinguale toediening – rectale toediening van suppo – intra-articulaire inspuiting - epidurale verdoving lokale werking algemene werking Verbetersleutel: https://drive.google.com/fi