Aardrijkskunde Vakfiche 2025 PDF

Summary

Deze vakfiche behandelt de aardrijkskunde leerstof voor het examen, geldig van 2025. Het document omvat onderwerpen zoals het wereldgradennet en bevat vragen. Aardrijkskunde levert je wereldwijde contacten op.

Full Transcript

2 DOORSTROOMFINALITEIT Info over de vakfiche Geldig van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025. Je gebruikt deze vakfiche voor deze studierichtingen in de 2de graad doorstroomfinaliteit: economische wetenschappen humane wetenschappen Latijn natuurwetenschappen...

2 DOORSTROOMFINALITEIT Info over de vakfiche Geldig van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2025. Je gebruikt deze vakfiche voor deze studierichtingen in de 2de graad doorstroomfinaliteit: economische wetenschappen humane wetenschappen Latijn natuurwetenschappen moderne talen De punten die je voor dit vak behaalt, zijn geldig voor alle studierichtingen uit deze lijst. Waarom leer je dit vak? Met aardrijkskunde kijk je naar de wereld. Die lijkt steeds kleiner te worden. Je hebt wereldwijde contacten en kunt reizen naar elke windstreek. Informatie vanuit de hele wereld bereikt je via het internet. Nieuwsgierig en met verwondering onderzoek je daarom onze planeet, van je eigen leefruimte tot de verste uithoeken. Zo kun je groeien tot een bewuste wereldburger. Hoe gebruik je deze vakfiche? Een vakfiche bevat informatie die je nodig hebt om te studeren en om je examen met succes af te leggen. We geven je dus niet alleen de leerstof maar ook uitleg over hoe het examen verloopt, wat je moet meebrengen, hoe we je examen beoordelen en welk cursusmateriaal je kan gebruiken om je voor te bereiden. In het hoofdstuk Wat moet je leren? gebruiken we altijd dezelfde symbolen, zodat duidelijk is voor jou wat je moet kennen en kunnen op het examen. 1 Bij elk hoofdstuk krijg je eerst een korte beschrijving van het Leerdoel leerdoel: een algemene omschrijving van de competenties die je moet verwerven. Dit is een opsomming van begrippen en concepten die je Dit moet je kennen: tijdens je voorbereiding moet leren. Je moet deze ondersteunende kennis gebruiken in de opdrachten van het examen en zo bewijzen dat je de competenties echt onder de knie hebt. Hier vind je wat meer in detail terug wat je moet kunnen aan Dit moet je kunnen de hand van de leerstof die je gestudeerd hebt. Je bereidt je voor op het examen vanuit concrete problemen en situaties. Soms geven we extra info of verwijzen we naar een vorig Extra info hoofdstuk. Bij deze vakfiche horen 1 of meerdere bijlagen. Je vindt ze op Bijlage het einde van de vakfiche. 2 Wat moet je leren? In de eerste rubriek ‘situeren en betekenis geven aan plaatsen’ vind je ruimtelijke basiskennis en vaardigheden. Die kennis en vaardigheden moet je beheersen én toepassen bij alle andere leerinhouden van deze vakfiche. De leerinhouden van deze vakfiche gaan over plaatsen in België, Europa en de rest van de wereld. In de vakfiche komen de begrippen ‘patronen’ en ‘processen’ regelmatig aan bod. Patronen geven de verspreiding van aardrijkskundige elementen weer. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatzones of de bevolkingsdichtheid. Processen beschrijven en verklaren veranderingen in de ruimte. Denk bijvoorbeeld aan klimaatverandering of bevolkingsevolutie. Voor alle rubrieken van de vakfiche gebruik je geografische hulpbronnen om de ruimtelijke processen en de gevolgen ervan te onderzoeken. Die hulpbronnen zijn: een atlas kaarten satellietbeelden foto’s luchtfoto’s tekeningen of schetsen teksten figuren determineertabellen cijfergegevens grafieken leeftijdshistogrammen klimatogrammen tabellen diagrammen. De vragen in het examen kunnen over alle plaatsen in de wereld gaan. Gebruik daarom een atlas bij het studeren. De atlas en de hulpbronnen bevatten veel informatie die kunnen helpen bij je examen aardrijkskunde. 3 Situeren en betekenis geven aan plaatsen Je situeert met behulp van geografische hulpbronnen personen, plaatsen, patronen en processen in België, in Europa en in de wereld en je geeft betekenis aan plaatsen. Het wereldgradennet De begrippen: de meridianen, de nulmeridiaan en datumlijn de breedtecirkels, de evenaar, de keerkringen en de poolcirkels noorderbreedte, zuiderbreedte, westerlengte, oosterlengte, pool en halfrond. Je gebruikt het wereldgradennet om personen, plaatsen, patronen en processen relatief te situeren. Je gebruikt de geografische coördinaten om plaatsen absoluut te situeren op 1° nauwkeurig. Fysischgeografische en sociaaleconomische elementen Je bepaalt in welke klimaatzone, vegetatiezone, reliëfeenheid en in welk continent personen, plaatsen, patronen en processen zich bevinden. Je situeert personen, plaatsen, patronen en processen relatief ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de fysischgeografische elementen. Voorbeelden van fysischgeografische elementen zijn oceanen, continenten, rivieren, reliëfeenheden, klimaatzones … Je situeert plaatsen, personen, patronen en processen ten opzichte van elkaar of ten opzichte van sociaaleconomische elementen. Voorbeelden van sociaaleconomische elementen zijn steden, landen, werelddelen, godsdiensten, talen , armoede, analfabetisme … Kaartbeeld en mentale kaart Je legt uit dat het kaartbeeld van wereldkaarten onderling kan verschillen. Je legt uit dat de keuze van digitale kaarten je blik op de wereld kan beïnvloeden. Voorbeelden: Verschillende wereldkaarten geven de wereld op een andere manier weer: de vormen en afstanden van de werelddelen kunnen verschillen, andere gebieden kunnen centraal op het kaartbeeld voorkomen. 4 Informatie en thema’s op kaarten, zowel op papier als digitaal, kunnen verschillen: op toeristische kaarten staat andere informatie dan op reliëfkaarten. Je legt uit wat mentale kaarten zijn. Je legt met voorbeelden uit hoe een kaartbeeld een invloed kan hebben op een mentale kaart. Voorbeeld: Wanneer je een kaart gebruikt waarop Amerika centraal staat, is het alsof dit werelddeel groter en belangrijker is. Je legt met voorbeelden en bronnen uit hoe mensen op een verschillende manier over plaatsen denken omdat hun persoonlijke en culturele context anders is. Voorbeelden: persoonlijke context: de betekenis van het stadspark dat voor oudere mensen een plaats is om tot rust te komen en voor jongeren een ideale plaats om te sporten, te skaten... culturele context: de betekenis van de stad Mekka voor christenen en moslims. Werkelijke, ervaren en mentale afstand Je legt het verschil uit tussen de werkelijke afstand, de ervaren afstand en de mentale afstand. Voorbeelden: De werkelijke afstand tussen Gent en Torhout is over de weg 55 kilometer. De ervaren afstand gaat over hoe lang de weg lijkt, een afstand afleggen in een frisse auto over een autosnelweg kan korter lijken dan dezelfde afstand in een hete auto via kleine wegen. De mentale afstand gaat over hoe ver je denkt dat plaatsen van elkaar liggen. Zo schatten vele Belgen de afstand tussen Brussel en Algiers (in vogelvlucht) in als veel verder dan de afstand tussen Brussel en Kreta. Terwijl Kreta in werkelijkheid bijna 1000 kilometer verder ligt dan Algiers. Dat heeft vooral te maken met wat we weten en kennen. 5 Bevolking Aan de hand van bronnen analyseer je de kenmerken en de evolutie van de bevolking en je verklaart ze aan de hand van de beïnvloedende factoren. Bevolkingsdichtheid en ontwikkelingsgraad Je benoemt voor plaatsen in de wereld de bevolkingsdichtheid en de bevolkingsevolutie. Je leest de bevolkingsdichtheid af van thematische kaarten. Je legt uit hoe het klimaat, de bodemkwaliteit en het reliëf de bevolkingsdichtheid beïnvloeden. Je benoemt voor plaatsen in de wereld de ontwikkelingsgraad, de Human Development Index (HDI). Je leest de HDI af van thematische kaarten. Je legt uit waarom de HDI als index voor de ontwikkelingsgraad verschilt tussen landen. Bevolkingsevolutie De kengetallen: geboortecijfer sterftecijfer natuurlijke aangroei vruchtbaarheidscijfer immigratie emigratie migratiesaldo Je legt het verloop van het geboorte- en sterftecijfer in een land uit met grafieken en tabellen. Je analyseert de bevolkingsevolutie van landen in de wereld met behulp van de kengetallen. Je legt de bevolkingsevolutie van een land uit op basis van leeftijdshistogrammen. Je vergelijkt de bevolkingsevolutie tussen verschillende landen. Demografische transitie Je legt de verschillende fasen van de demografische transitie uit. Je bepaalt in welke fase van het demografisch transitiemodel landen zich bevinden en je legt uit waarom. 6 Demografische processen De demografische processen: bevolkingsevolutie vergrijzing braindrain, braingain immigratie en emigratie demografische transitie. Je analyseert het verband tussen de demografische processen en de beïnvloedende factoren. Je legt uit waarom er verschillen in demografische processen zijn tussen landen aan de hand van de beïnvloedende factoren. De beïnvloedende factoren zijn het klimaat en klimaatverandering, het reliëf, de bodemkwaliteit, de politieke situatie, de oorlogssituatie, het geboortebeleid, de welvaart en het welzijn, armoede. Je legt aan de hand van de push- en pullfactoren uit waarom mensen migreren. Stad, platteland en verstedelijking Aan de hand van bronnen analyseer je de ontwikkelingen en ruimtelijke gevolgen van de bevolkingsevolutie in de stad en op het platteland en de gevolgen van verstedelijking. Stad en platteland Je legt uit waarom mensen in de stad of op het platteland wonen aan de hand van de beïnvloedende factoren. Je legt uit waarom mensen van de stad naar het platteland of van het platteland naar de stad verhuizen aan de hand van de beïnvloedende factoren. De beïnvloedende factoren zijn het klimaat en de klimaatverandering, de bodemkwaliteit, de welvaart en het welzijn, armoede. Hiërarchie van steden Je legt het verschil in hiërarchie uit tussen steden op basis van het politieke, culturele of economische belang van de steden. De criteria voor de hiërarchie van steden zijn: 7 economisch: handelszaken, hoofdkwartieren van belangrijke ondernemingen, internationale banken cultureel: scholen, recreatiemogelijkheden, universiteiten, grote onderzoeksinstellingen en musea politiek: hoofdsteden, hoofdkwartieren van regeringen. Patronen en processen in steden Je herkent en verklaart de effecten van sociale segregatie, multiculturaliteit en functiewijzigingen in steden. Je legt uit hoe het landschap verandert als gevolg van: verstedelijking van het platteland ontvolking van het platteland inbreiding en groei van de steden veranderingen van mobiliteit stadslandbouw. Economische processen Ontginning, energiewinning en industrie Aan de hand van bronnen analyseer je de factoren die productie en consumptie beïnvloeden met voorbeelden over de ontginning van grondstoffen, de energieproductie, de industrie. Je analyseert ook de ruimtelijke gevolgen. Je bepaalt welke grondstoffen er op gegeven plaatsen worden er ontgonnen. Je bepaalt waar gegeven grondstoffen ontgonnen worden. Je legt uit waarom grondstoffen (op de gegeven plaatsen) ontgonnen worden. Je legt uit op welke manier grondstoffen ontgonnen worden: via groeves of mijnen, op traditionele of moderne manier, of via recyclage. Je bepaalt welke energiebronnen er op gegeven plaatsen voorkomen en geproduceerd worden. Je bepaalt waar gegeven energiebronnen voorkomen en geproduceerd worden. Je legt uit waarom de energiebronnen (op de gegeven plaatsen) geproduceerd worden. Je legt uit op welke manier energiebronnen geproduceerd worden: hernieuwbare zoals windenergie en zonne-energie niet-hernieuwbare energiebronnen zoals fossiele brandstof en kernenergie. 8 Je bepaalt welke soort industrie er op gegeven plaatsen voorkomt. Je bepaalt waar gegeven producten uit de industrie gemaakt worden. Je bepaalt de afzetmarkt van producten uit de industrie. Je legt uit waarom soorten industrie op gegeven plaatsen voorkomen. Je legt aan de hand van voorbeelden het verschil uit tussen traditionele en moderne industrie. Je legt uit op welke manier geopolitieke, fysische en sociaaleconomische factoren het industriële proces beïnvloeden. De beïnvloedende factoren zijn: geopolitieke factoren: staatsvorm en stabiliteit fysische factoren: klimaat en klimaatverandering, reliëf, grondstoffen sociaaleconomische factoren: Human Development Index, scholingsgraad, verloning, vraag en aanbod, afzetmarkt. Landbouw Aan de hand van bronnen analyseer je de factoren die productie en consumptie beïnvloeden met voorbeelden uit de landbouw. Je analyseert ook de ruimtelijke gevolgen. Je bepaalt welke landbouwsystemen er op gegeven plaatsen voorkomen. Je bepaalt waar gegeven landbouwsystemen voorkomen. Je bepaalt waar gegeven landbouwproducten geteeld of gekweekt worden. Je legt de productiewijze van een gegeven landbouwproduct uit: traditioneel versus modern extensief versus niet-extensief duurzaam versus niet-duurzaam Je bepaalt de afzetmarkt van landbouwproducten. Je legt uit op welke manier geopolitieke, fysische en sociaaleconomische factoren het landbouwproces beïnvloeden. De beïnvloedende factoren zijn: geopolitieke factoren: staatsvorm en stabiliteit fysische factoren: klimaat en klimaatverandering, reliëf, bodemkwaliteit en ondergrond sociaaleconomische factoren: Human Development Index, vraag en aanbod, afzetmarkt en scholingsgraad. 9 Handel en diensten Aan de hand van bronnen analyseer je de factoren die productie en consumptie beïnvloeden met voorbeelden uit de handel en diensten. Je analyseert ook de ruimtelijke gevolgen. Je bepaalt welke soorten handel en diensten er op gegeven plaatsen voorkomen. Je bepaalt waar toerisme voorkomt. Je legt uit waarom toerisme op gegeven plaatsen voorkomt. Je legt uit op welke manier geopolitieke, fysische en sociaaleconomische factoren het toerisme beïnvloeden. De beïnvloedende factoren zijn: geopolitieke factoren: stabiliteit fysische factoren: klimaat en klimaatverandering, reliëf sociaaleconomische factoren: Human Development Index, welvaart. Mondialisering Aan de hand van bronnen leg je uit wat de ruimtelijke interacties en de gevolgen zijn van mondialisering. Je geeft voorbeelden van mondialisering en legt uit waarom het voorbeelden van mondialisering zijn. Je legt de oorzaken en gevolgen uit van mondialisering: impact van mondialisering op productie en consumptie samenwerkingsverbanden tussen landen: Europese Unie (EU), Verenigde Naties (VN), G8, G20 spanningen tussen landen migratiebewegingen en ontvolking braindrain en braingain landgrabbing protectionisme outsourcing 10 Duurzaamheid Aan de hand van bronnen analyseer je de ruimtelijke gevolgen van demografische en economische processen en toon je aan hoe duurzame ontwikkelingsdoelen de basis kunnen zijn voor een duurzame wereld. De 5 P’s: planet (planeet aarde) people (de mensen) prosperity (welvaart) peace (vrede) partnership (samenwerkingsverbanden). Je legt uit hoe de verbetering van de ontwikkelingsgraad van landen een belangrijke stap kan zijn naar een duurzame wereld. Je legt die ontwikkeling uit met behulp van de 5 P’s of met de Sustainable development goals (SDG’s) of duurzame ontwikkelingsdoelen. Je legt uit wat de effecten van verstedelijking op het leefmilieu in de stad en op het platteland zijn: versnippering van de open ruimte de gevolgen van verharding hitte-eilandeffect luchtvervuiling verkeersdrukte. Je legt die ontwikkeling uit met behulp van de 5 P’s of de SDG’s. Je legt de effecten van grondstofontginning, energieproductie en industrie op het duurzaam ruimtegebruik uit: industrialisatie de-industrialisatie reconversie. Je legt die ontwikkeling uit met behulp van de 5 P’s of de SDG’s. Je legt uit de effecten van de landbouw op het duurzaam ruimtegebruik uit: bodemerosie bodemdegradatie ontbossing schaalvergroting. 11 Je legt uit aan de hand een beschrijving van een landbouwbedrijf of het een voorbeeld is van duurzaam ruimtegebruik of niet. Je gebruikt de 5 P’s of de SDG’s om die effecten te beschrijven en het landbouwbedrijf te beoordelen. Een overzicht van de SDG’s krijg je op het examen. Het versterkt broeikaseffect Je analyseert de oorzaken en gevolgen van het versterkte broeikaseffect. De 4 sferen: geosfeer biosfeer atmosfeer hydrosfeer De broeikasgassen: waterdamp koolstofdioxide methaan lachgas. Je legt uit wat de koolstofcyclus is en verklaart de uitwisseling van koolstof tussen de 4 sferen. Je legt uit op welke manier de koolstofcyclus bijdraagt aan het broeikaseffect. Je legt de principes van energieomzetting en de stralingsbalans uit. Je legt de rol van de stralingsbalans in het broeikaseffect uit. Je gebruikt de begrippen albedo en broeikasgassen om de verbanden tussen stralingsbalans en het broeikaseffect te illustreren. Je legt het verschil uit tussen het natuurlijk en het versterkt broeikaseffect. Je analyseert de oorzaken van het versterkt broeikaseffect: evolutie van de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer de herkomst van de broeikasgassen. 12 Je analyseert de gevolgen van het versterkt broeikaseffect: zeespiegelstijging verschuivingen van de klimaatzones verschuiving van leefgebieden van planten en dieren extreme weerfenomenen verspreiding van tropische ziektes Geografisch onderzoek Je gebruikt terreintechnieken, geografische hulpbronnen en Geopunt om ruimtelijke processen en de gevolgen ervan te onderzoeken. Al de te kennen inhoud van deze vakfiche kan verwerkt zijn in dit deel van het examen. Je voert een geografisch onderzoek uit over 1 van deze thema’s: mobiliteit: oorzaken en gevolgen van fileproblematiek, geluidsoverlast, luchtvervuiling waterproblematieken: (grond)watertekorten, overstromingen, de oorzaken en gevolgen veranderend landgebruik: schaalvergroting in de landbouw, effecten van verstedelijking, veranderende landschappen, aanpassingen in functie van duurzaamheid klimaatverandering: oorzaken en gevolgen in het landschap. Je haalt uit een simulatie van een terreinoefening via een videofragment of andere bronnen de relevante informatie voor het onderzoek dat je moet uitvoeren. Je gebruikt de informatie uit de simulatie om landschapskenmerken te herkennen en aan te brengen op een mentale kaart via de techniek terreinkartering. Je gebruikt de informatie uit de simulatie om een ruimtelijk probleem te onderzoeken. Je gebruikt Geopunt om een antwoord te vinden op je onderzoeksvraag. Je gebruikt daarvoor het stappenplan uit de bijlage van deze vakfiche. Dit stappenplan krijg je ook in pdf op je examen. Op Geopunt kun je: de adresbalk gebruiken de relevante kaartlagen voor je onderzoek vinden 13 de inhouden van kaartlagen vergelijken de legende van een kaart opzoeken en gebruiken afstanden en oppervlakten meten relevante aanduidingen aanbrengen hoogtes aflezen een kaartlaag transparant maken. Je legt aan de hand van een (systeemdenk)schema uit hoe de elementen uit een onderzoek met elkaar verband houden. Je legt uit hoe de voorstelling van de gegevens op digitale kaarten je geholpen heeft bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag en de beperkingen waren. Informatie over het examen Zo ziet het examen eruit Je legt het examen af in het examencentrum in Brussel. Het examen duurt 120 minuten. Het digitale examen bestaat uit gesloten en open vragen. Er zijn verschillende vraagtypes: invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen, meerkeuzevragen... Elk vraagtype heeft een eigen instructiezin, die aangeeft wat je precies moet doen. Bij de meeste opdrachten horen prenten, foto's, stukjes tekst... Wat je met deze bronnen moet doen, staat duidelijk aangegeven in de opdracht. Tijdens het examen mag je gebruik maken van spellingscontrole, een eenvoudig woordenboek, digitale rekenapps en geopunt. We raden je aan om thuis te oefenen met deze hulpmiddelen. Je vindt op de website ook een oefenexamen waarmee je de verschillende vraagtypes kan inoefenen. Uiteraard is dit geen echt examen: de bedoeling is dat je de techniek van de digitale vraagtypes in de vingers krijgt. Alle info om je voor te bereiden vind je op onze website: https://www.vlaanderen.be/examencommissiesecundaironderwijs/voorbereiding. 14 Dit neem je mee Je identiteitskaart of een geldig alternatief. In het examenreglement vind je wat geldige alternatieven zijn. Je laat al je persoonlijke spullen achter in een locker in de onthaalruimte. Als je een gsm/smartphone of smartwatch, maar ook cursusmateriaal of samenvattingen bij hebt in de examenruimte beschouwen we dit als examenfraude. Dit krijg je van ons Je krijgt van ons het materiaal dat je nodig hebt om je examen te maken: een balpen en kladpapier hoofdtelefoon de algemene wereldatlas van Plantyn atlas editie 2022 Je mag steeds naar een geodriehoek, passer of meetlat vragen als je die wil gebruiken. In je examen zitten links naar de websites die je mag gebruiken tijdens je examen, zoals een digitale rekenmachine, het digitale woordenboek en de spellingscontrole. Zo verloopt het examen Je meldt je aan bij de balie met je identiteitskaart of een geldig alternatief. In het examenlokaal zelf mag je geen persoonlijke spullen bij je hebben. Na je aanmelding aan het onthaal berg je daarom je jas, je tas of rugzak én je gsm op in een locker. Je leest de instructies op de examencomputer en tikt de code van de examensticker in om je examen te starten. Als je klaar bent, sluit je je examen af met de knop beëindigen. Dat kan ten vroegste 15 minuten na de start van het examen. Geef je kladblad af aan de toezichter. 15 Zo beoordelen we je examen Er is geen giscorrectie. onderdeel gewicht Situeren 10 % Bevolking 20 % Stad, platteland en verstedelijking 10 % Economische processen 20 % Mondialisering 10 % Duurzaamheid 10 % Het versterkte broeikaseffect 10 % Geografisch onderzoek 10 % Hoe kan je de leerstof studeren? De Examencommissie maakt geen cursussen en stelt geen boeken ter beschikking. Je kan studiemateriaal kopen in een (online) boekhandel of ontlenen en raadplegen in een bibliotheek. De bibliotheken van de lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan. We hebben voor jou een selectie gemaakt van interessante boeken, websites en ander materiaal. Uiteraard mag je ook andere bronnen gebruiken. Ga altijd na of je alle thema's uit de vakfiche verwerkt hebt. Soms staat er in een boek of cursus meer dan wat je moet kennen, in andere staat niet alle leerstof uit de vakfiche opgenomen. Let op! Mogelijk is een boek of cursus niet langer verkrijgbaar of zijn de meest recente werken nog niet opgenomen. Ook websites veranderen soms van naam of worden aangepast. Als je niet op de juiste website terechtkomt, kan je die proberen te vinden via een goede zoekmachine. 16 Leerboeken en methodes leerboek of methode uitgeverij gegevens Zone 3 en Zone 4 Pelckmans www.pelckmans.be Polaris 3 Doorstroom en Polaris 4 Plantyn www.plantyn.com Doorstroom Telescoop 3D en Telescoop 4D Van In www.vanin.be Websites website Wat vind je hier? www.geopunt.be Gebruik Geopunt voor de examenvragen bij het geografisch onderzoek. Andere omschrijf het leermiddel extra informatie De Boeck atlas – Van In Atlas waarmee je kan studeren. Algemene wereldatlas - Plantyn Atlas waarmee je kan studeren én die je krijgt tijdens het examen (editie 2022). 17 Bijlagen Stappenplan ‘werken met geopunt’ nr. wat? hoe? 0 onderdelen Tabblad ‘Algemene kaart’ van het startscherm Klik op een plaats op de kaart Een plaats opzoeken en de info wordt weergegeven Tekenen, meten, delen Navigatie paneel: zoomfunctie, kan ook via scroll met de muis. Venster om kaartlagen te Informatiebalk: lijnschaal en coördinaten raadplegen 1 een plaats opzoeken Vul het adres in. Klik daarna op het adres. 18 Een plaatsmarkering geeft het juiste adres aan op de kaart. 2 een kaartlaag Open het venster ‘lagen’. opzoeken en toevoegen Je kunt ook lagen zoeken via de zoekbalk. Hier het voorbeeld: gemeenten 2019: grenzen Klik op ‘+ Lagen toevoegen’. Kies voor de juiste groep kaarten. In dit voorbeeld: Grenzen Je vinkt de kaart aan die je wil zien op je scherm. 19 3 informatie opvragen over de gekozen lagen voor een Open eerst de kaartlaag bepaalde waarover je informatie wil. plaats In dit voorbeeld: RVV Hier het Natuurreservaten voorbeeld: RVV Natuurreservate n Je klikt op de plaats waarover je meer informatie wil. Daarna klik je op de laag waarover je informatie wil. Je komt dan op een informatieveld waar je informatie, zoals de naam terugvindt. 4 afstand en oppervlakte Klik rechts bovenaan op de knop ‘meten’. meten 20 Kies afstand of oppervlakte meten. Klik op de kaart van waar tot waar je wil meten. Hier lees je de afstand of de oppervlakte af. 4 tekenen op de kaart Klik rechts bovenaan op de knop ‘tekenen’. Kies welke figuur je op de kaart wilt tekenen. Je kan de stijl en de kleur van de tekening aanpassen. Teken de figuur op de kaart door op de gewenste plaats te klikken en te slepen. 21 5 wisselen tussen kaart en luchtfoto Onderaan het venster ‘lagen’ vind je ‘achtergrond’. Klik hier om een ander kaartbeeld te kiezen. Links naast de kaart heb je een overzicht van de verschillende basiskaarten. 6 hoogte van een plaats aflezen Vink ‘digitaal hoogtemodel Vlaanderen II, digitaal terreinmodel 1m’ aan. Bij ‘lagen’, ‘+ lagen toevoegen’, kies je voor de kaartlaag hoogte. 22 Je klikt op de plaats waarover je meer informatie wilt. Daarna klik je op de laag waarover je informatie wilt. Hier lees je de exacte hoogte af van de gekozen plaats in meter. 7 de legende van de kaart opzoeken en Klik op de knop ‘lagen’, de geopende lagen zijn nu zichtbaar. gebruiken Klik eerst op de drie puntjes, je krijgt een balk met enkele opties. Klik hier om de legende van de kaart te openen. 23 De legende ziet er zo uit. 8 een kaartlaag transparant maken, Klik op de drie puntjes, je krijgt een wisselen of balk met enkele opties. onzichtbaar In het venster ‘lagen’ vind je de maken kaartlagen die je hebt geselecteerd. Klik op het vuilbakje om een laag te verwijderen. Klik op de knop ‘transparantie’ Klik op het oogje om een laag Via het schuifbalkje kan je nu de onzichtbaar te maken. transparantie aanpassen van de gekozen laag. 24

Use Quizgecko on...
Browser
Browser