hoofdstuk ziekteverschijnselen algemeen

Wondgenezing

• Er zijn twee manieren waarop wonden genezen:
  • Wondgenezing per secundam: Het granulatieweefsel vult de holte op. Het proces is langzaam en kan weken duren.
  • Wondgenezing per primam: De chirurg hecht de wondranden met hechtingen waardoor er geen granulatieweefsel gevormd hoeft te worden. Herstel is na 8 dagen compleet en de hechtingen kunnen worden verwijderd.
• Dode wondranden kunnen worden verwijderd om hechtingen te kunnen plaatsen.

Antibiotica

• Breedspectrum antibiotica: Werkzaam tegen meer bacteriesoorten, maar hebben meer bijwerkingen.
• Smalspectrum antibiotica: Werkzaam tegen minder bacteriesoorten, en hebben minder bijwerkingen.

Ontstekingsremmers

• Corticosteroïden:
  • Aangemaakt door de bijnierschors.
  • Snelwerkend, maar kunnen bijwerkingen hebben zoals meer eten of drinken.
  • Onderdrukken het immuunsysteem en remmen ontstekingen.
  • Kan bij langdurig gebruik schade aan organen veroorzaken.

Ziekte

• De dood van een dier wordt gekenmerkt door stilstand van de ademhaling, het hart en de hersenen.
• Micro-organismen:
  • Sommige zijn nuttig en leven in symbiose met dieren.
  • Sommige zijn pathogenen, wat betekent dat ze ziekte veroorzaken.
  • Sommige zijn voorwaardelijk pathogeen, wat betekent dat ze geen ziekte veroorzaken totdat het immuunsysteem verzwakt raakt.

Virulentie

• De mogelijkheid van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken.
• Afhankelijk van de virulentie van het organisme en de gezondheid van het dier.

Parasieten

• Leven op (ectoparasieten) of in (endoparasieten) het lichaam van een gastheer.
• Voorbeelden:
  • Ectoparasieten: vlooien, mijten, schimmels.
  • Endoparasieten: wormen, sommige bacteriën, sommige gisten.

Secundaire infectie

• Een infectie die plaatsvindt bovenop een al bestaande infectie.

Porte d'entree

• De plek waar een micro-organisme het lichaam binnendringt.

Incubatietijd

• De tijd tussen het moment waarop het micro-organisme het lichaam binnendringt en het optreden van de eerste ziekteverschijnselen.

Verspreiding

• Het doel van een ziekteverwekker is verspreiden en andere dieren infecteren, bijvoorbeeld door meer snot te produceren en te niezen.

Zoönose

• Een micro-organisme die overdraagbaar is van dier op mens.
• Voorbeeld: schimmelinfecties en giardia.

YOPI

• Young, Old, Pregnant, Immunodeficient. Dit zijn risicogroepen waar het extra belangrijk is om infectie te voorkomen.

Rigor mortis

• Lijkstijfheid die optreedt na de dood. De spieren raken dan stijf.

Infectieus dier

• Solitair houden (apart van andere dieren).
• Eigen spullen (voerbak, drinkbak, speeltjes).
• Hygiënische omgeving.
• Handschoenen dragen en/of handen wassen voor mensen die in contact komen met het dier.

Basis van verzorging

• Onderdak, voedsel, water, en dieren hun natuurlijke gedrag laten uitoefenen.

Preventie

• Jonge dieren:
  • Schone en verzorgde omgeving.
  • Contact met kinderen.
  • Vriendelijke teef en pups.
  • Levendig en speels gedrag.
  • Doffe en donzige vacht (normale vacht voor jonge dieren).
  • Goed gevoed - gespierd op rug, borst en achterhand.
  • Heldere ogen - geen waterige ogen of gele korstjes.
  • Gezond gebit (melktanden aanwezig).
  • Schone oren.
  • Schone neusspiegel.
  • Droge navel.
  • Normaal lopen op vier pootjes.
  • Schone anus.
  • Twee testikels bij reu (na 8 weken).

Gebitszorg

• Tanden poetsen met tandpasta.
• Veilige kauwmaterialen geven voor het voorkomen van tandplak.

Vaccinaties

• Eerste vaccinaties worden gegeven tussen 6 en 12 weken oud (Basisinentingen).
• Actieve immunisatie.
• Veroorzaken aantasting van witte bloedcellen, waardoor deze minder effectief werken.

Vergiftigingen

• Vergiftiging is een toestand na inname van giftige stoffen.
• Chocolade: Bevat theobromide (verwant aan cafeïne, gevaarlijker in puurdere chocolade).
• Paractamol: Gevaarlijk voor katten - veroorzaakt hemolyse (afbraak van rode bloedcellen).
• Rozijnen en druiven: Gevaarlijk voor honden - veroorzaakt acuut nierfalen.

Deficiëntieziekten

• Ontstaan door een tekort aan voedingsstoffen.
• Vitamine D-deficiëntie: Kan leiden tot rachitis (botaandoening) door onvoldoende kalkopname.

Stofwisselingsziekten (Endocriene ziekten)

• De stofwisseling verloopt niet naar behoren.
• Betrokken bij hormonen en enzymen.
• Voorbeeld:
  • Trage schildklier:
    • Langzame stofwisseling.
    • Dier wordt slomer en dikker.
  • Overactieve schildklier:
    • Hoge stofwisseling.
    • Toegenomen eetlust, maar vermagering.

Verkeerd Medicijngebruik

• Kan ziekten veroorzaken.

Doorbloedingsstoornissen

• Onvoldoende bloedtoevoer naar een weefsel.
• Kan leiden tot necrose (afsterven van weefsel).
• Ischemie: Zuurstoftekort in weefsel.

Ziekte Classificaties

• Peracuut: Ontstaan binnen enkele uren.
• Acuut: Plotseling ontstaan en heftig verloop.
• Chronisch: Lange duur (weken, maanden en meer).
• Recidiverend: Ziekte keert periodiek terug.

Weefselreacties

• Atrofie: Weefsel neemt af in omvang.

• Hypertrophie/Hyperplasie: Weefsel neemt toe in omvang.

  • Hypertrophie: Vergroting van cellen.
  • Hyperplasie: Meer cellen.

• Neoplasie: Nieuwe cellen (kanker).

• Degeneratie: Vermindering van de normale structuur (en functie) van een weefsel.