Week 8: Productiefuncties en Kostenminimalisatie

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson
Download our mobile app to listen on the go
Get App

Questions and Answers

Wat zijn de kenmerken van volledige mededinging?

  • Homogene producten en perfecte informatie (correct)
  • Beperkt aantal bedrijven met verschillende producten
  • Monopolistische concurrentie met één aanbieder
  • Geen mogelijkheid voor vrije toe- en uittreding

In een oligopolie is er sprake van veel aanbieders die dezelfde producten leveren.

False (B)

Wat is de eerste orde voorwaarde voor winstmaximalisatie?

MO(q*) = MK(q*)

In een situatie waar P > MK(q) zal de onderneming __________.

<p>de productie verhogen</p> Signup and view all the answers

Koppel de termen aan hun betekenis:

<p>Verzonken kosten = Kosten die niet kunnen worden terugverdiend Heterogene producten = Producten die verschillend zijn van elkaar Totale constante kosten = Kosten die niet afhankelijk zijn van de productie Winstmaximalisatie = Maximaliseren van economische winst</p> Signup and view all the answers

Wat betekent het als een bedrijf prijsnemer is?

<p>Het bedrijf accepteert de marktprijs (D)</p> Signup and view all the answers

Verzonken kosten zijn altijd vermijdbaar in de korte termijn.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn totale variabele kosten?

<p>Kosten die veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen.</p> Signup and view all the answers

Wat is de minimum efficiënte schaal (MES)?

<p>De kleinste hoeveelheid waarbij de gemiddelde totale kosten minimaal zijn. (D)</p> Signup and view all the answers

Schaalvoordelen leiden altijd tot stijging van de gemiddelde totale kosten naarmate de productie toeneemt.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er met de gemiddelde constante kosten (GCK) naarmate de productie (Q) toeneemt?

<p>GCK daalt</p> Signup and view all the answers

De totale constante kosten (TCK) zijn _____ en veranderen niet met de productie.

<p>constant</p> Signup and view all the answers

Koppel de volgende kostenfuncties aan hun beschrijving:

<p>TVK = Totale variabele kosten TCK = Totale constante kosten KTK = Korte-termijn totale kosten KGK = Gemiddelde totale kosten</p> Signup and view all the answers

Wat is het effect van manageriële diseconomieën op de gemiddelde totale kosten?

<p>Ze leiden tot stijging van de GTK. (A)</p> Signup and view all the answers

De KTK kan lager zijn dan de TK.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de relatie tussen de KTK en Q in de lange termijn?

<p>Op de lange termijn kunnen de kosten beter geminimaliseerd worden.</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er met de lange termijn aanbodcurve als het aantal ondernemingen toeneemt in een constante kosten-industrie?

<p>De aanbodcurve blijft horizontaal. (B)</p> Signup and view all the answers

De marktaanbodcurve is altijd perfect prijselastisch in een stijgende kosten-industrie.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de definitie van producentensurplus?

<p>Het voordeel dat producenten ontlenen aan het produceren en verkopen van een goed tegen een bepaalde prijs.</p> Signup and view all the answers

De _____ is de som van consumentensurplus en producentensurplus.

<p>welvaart</p> Signup and view all the answers

Koppel de volgende type kosten-industrieën aan hun kenmerken:

<p>Stijgende kosten-industrie = Gemiddelde kostencurve verschuift naar boven Dalende kosten-industrie = Gemiddelde kostencurve verschuift naar beneden Constante kosten-industrie = Gemiddelde kostencurve blijft hetzelfde Hogere kosten-inputs = Toegenomen productie leidt tot hogere prijzen</p> Signup and view all the answers

Wat kenmerkt een dalende kosten-industrie?

<p>De prijs van de input daalt met toenemende output. (B)</p> Signup and view all the answers

Een schok in de markt leidt altijd tot een hoger lange termijn evenwicht.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Waarom is de lange termijn aanbodcurve in een stijgende kosten-industrie niet horizontaal?

<p>Omdat de gemiddelde kostencurve naar boven verschuift met toenemende productie, wat leidt tot hogere prijzen.</p> Signup and view all the answers

Wat is het effect van accijns op de totale welvaart?

<p>Het daalt (D)</p> Signup and view all the answers

De producentenprijs stijgt wanneer er een subsidie aan producenten wordt gegeven.

<p>True (A)</p> Signup and view all the answers

Wat meet de tax incidence (TIC)?

<p>De mate waarin de belastingdruk op de consumenten wordt afgewenteld.</p> Signup and view all the answers

De _____ creëert een wig tussen de consumenten- en producentenprijs.

<p>subsidie</p> Signup and view all the answers

Koppel de effecten van accijns en subsidie aan de juiste uitspraken:

<p>Accijns = Totale welvaart daalt Subsidie = Totale markt produceert meer</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er met de consumentenprijs als de vraag elastischer wordt door accijns?

<p>De consumentenprijs daalt (C)</p> Signup and view all the answers

Een maximumprijs onderschrijft dat de marktprijs te laag is.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent het als de prijselasticiteit van vraag en aanbod toeneemt?

<p>De consumenten kunnen gemakkelijker reageren op prijsveranderingen.</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van een monopolist die perfecte prijsdiscriminatie toepast?

<p>De prijs is gelijk aan de reservatieprijs van de consument. (C)</p> Signup and view all the answers

Een monopolist kan winstmaximaliseren door de prijs te verhogen zolang de prijs boven de marginale kosten ligt.

<p>True (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is het effect van derdegraads prijsdiscriminatie op de marktmacht van de monopolist?

<p>De monopolist kan verschillende prijzen vragen aan verschillende groepen consumenten.</p> Signup and view all the answers

Bij __________ biedt de monopolist een menu van prijzen aan zodat consumenten zichzelf selecteren.

<p>tweedegraads prijsdiscriminatie</p> Signup and view all the answers

Koppel de volgende vormen van prijsdiscriminatie aan hun beschrijving:

<p>Eerstegraads prijsdiscriminatie = Vraagt verschillende prijzen per individuele consument Tweede- en derdegraads prijsdiscriminatie = Biedt een menu van prijzen aan voor zelfselectie Derdegraads prijsdiscriminatie = Vraagt verschillende uniforme prijzen aan verschillende groepen consumenten Perfecte prijsdiscriminatie = Maakt gebruik van volledige informatie over betalingsbereidheid</p> Signup and view all the answers

Wat is het gevolg van een monopolist die zijn prijzen optimaal instelt in verschillende markten?

<p>De totale verkoophoeveelheid is hoger dan bij geen prijsdiscriminatie. (B)</p> Signup and view all the answers

Bij tweedegraads prijsdiscriminatie is er sprake van arbitrage of doorverkoop.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er met het consumentensurplus (CS) bij perfecte prijsdiscriminatie?

<p>Het consumentensurplus is gelijk aan 0.</p> Signup and view all the answers

Wat is een gevolg van het instellen van een importquotum?

<p>Geen import meer mogelijk (B)</p> Signup and view all the answers

Een monopolist is altijd een prijsnemer.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de optimale prijs voor een monopolist in relatie tot de marginale kosten?

<p>De prijs is hoger dan de marginale kosten.</p> Signup and view all the answers

De __________ index is een maatstaf voor de marktmacht van een monopolist.

<p>Lerner</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er als de marginale opbrengst (MO) gelijk is aan de marginale kosten (MK)?

<p>De monopolist maximaliseert de winst (D)</p> Signup and view all the answers

Koppel de begrippen aan de juiste definities:

<p>Monopolist = Enige onderneming die een goed produceert Marginale Kosten (MK) = Kosten van het produceren van één extra eenheid Totale Opbrengst (TO) = Opbrengst van verkochte goederen Prijselasticiteit = Mate van verandering in vraag bij prijsverandering</p> Signup and view all the answers

Een monopolist kan alleen positieve economische winst realiseren wanneer de prijs gelijk is aan de gemiddelde kosten.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat zijn de gevolgen van een negatieve helling van de vraagcurve voor een monopolist?

<p>De monopolist moet de prijs verlagen om meer te verkopen.</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Schaalvoordelen

De gemiddelde totale kosten (GTK) dalen naarmate de productie toeneemt. Dit komt door specialisatie en ondeelbare productiefactoren.

Schaalnadelen

De gemiddelde totale kosten (GTK) stijgen naarmate de productie toeneemt. Dit komt door managerial diseconomies (inefficiënties in het management).

Minimum Efficiënte Schaal (MES)

De kleinste hoeveelheid productie waarbij de gemiddelde totale kosten (GTK) minimaal zijn.

Productie-elasticiteit van de totale kosten

De procentuele verandering in totale kosten per procent verandering in output (Q).

Signup and view all the flashcards

Totale variabele kostenfunctie (TVK)

De totale kosten van de variabele productiefactoren (bijvoorbeeld arbeid) die op korte termijn gebruikt worden om Q te produceren tegen minimale kosten.

Signup and view all the flashcards

Totale constante kostenfunctie (TCK)

De constante kosten van de niet-variabele (vaste) inputs (bijvoorbeeld machines).

Signup and view all the flashcards

Korte-termijn totale kostenfunctie (KTK)

De totale kosten om Q te produceren met de korte termijn kost-minimaliserende combinatie van inputs.

Signup and view all the flashcards

Lange-termijn totale kostenfunctie (LTK)

De totale kosten om Q te produceren met de lange termijn kost-minimaliserende combinatie van inputs.

Signup and view all the flashcards

Variëteit is efficiënter dan specialisatie

De totale variëteit (Q1+Q2) is efficiënter dan de som van twee gespecialiseerde producties (Q1 en Q2) als gevolg van gemeenschappelijke inputs.

Signup and view all the flashcards

Leervoordelen

Ervaring op basis van gecumuleerde productie leidt tot lagere gemiddelde variabele kosten (GVK). Dit betekent dat de kosten per extra product lager worden naarmate een bedrijf meer produceert.

Signup and view all the flashcards

Volledige mededinging

Een marktvorm met veel vragers en aanbieders, geen enkele partij heeft invloed op de marktprijs.

Signup and view all the flashcards

Homogeen product

Een produkt waar geen verschil in kwaliteit of prijs is tussen aanbieders.

Signup and view all the flashcards

Prijsnemer

De prijs die een bedrijf voor zijn product ontvangt is gelijk aan de marginale opbrengst. Dit betekent dat de winst maximaal is wanneer de prijs gelijk is aan de marginale kosten.

Signup and view all the flashcards

Winstmaximalisatie

De winst van een bedrijf is de totale opbrengst (TO) minus de totale kosten (TK). De winst is maximaal wanneer de marginale opbrengst (MO) gelijk is aan de marginale kosten (MK).

Signup and view all the flashcards

Verzonken kosten

Verzonken kosten zijn kosten die niet kunnen worden teruggehaald, ongeacht de productievolume. Niet-verzonken kosten zijn vaste kosten die wel kunnen worden teruggehaald.

Signup and view all the flashcards

Shut-down prijs (Ps)

De prijs waaronder een bedrijf geen positieve variabele winst maakt en dus moet stoppen met produceren. De shutdown prijs is gelijk aan de minimum GVK.

Signup and view all the flashcards

Marktaanbod op lange termijn

De totale hoeveelheid die alle bedrijven in een industrie gezamenlijk willen en kunnen produceren tegen een bepaalde prijs.

Signup and view all the flashcards

Constante kosten-industrie

Een situatie waarin de gemiddelde kosten van de productie hetzelfde blijven, ongeacht de productiehoeveelheid.

Signup and view all the flashcards

Stijgende kosten-industrie

Een situatie waarin de gemiddelde kosten van de productie stijgen naarmate de productiehoeveelheid toeneemt. Dit kan gebeuren wanneer er schaarste is aan inputfactoren.

Signup and view all the flashcards

Dalende kosten-industrie

Een situatie waarin de gemiddelde kosten van de productie dalen naarmate de productiehoeveelheid toeneemt. Dit kan gebeuren wanneer er schaalvoordelen zijn in de inputmarkt.

Signup and view all the flashcards

Producentensurplus

De hoeveelheid geld die producenten verdienen boven hun productiekosten. Het is de oppervlakte boven de aanbodcurve en onder de marktprijs.

Signup and view all the flashcards

Korte termijn economische winst

Het extra winstpotentieel dat beschikbaar is voor bedrijven in een markt met een hoge vraag, maar beperkt aanbod.

Signup and view all the flashcards

Producentensurplus voor de markt (korte termijn)

De extra winst die ontstaat door de toevoeging van nieuwe bedrijven in een markt, wat leidt tot meer aanbod en een daling van de marktprijs.

Signup and view all the flashcards

Onzichtbare hand

Het concept dat de individuele keuzes van mensen in een vrije markt leiden tot collectieve welvaart, zonder dat er een centrale planning of sturing nodig is.

Signup and view all the flashcards

Monopolie: Definitie

Een monopolie is een onderneming die als enige een product of dienst aanbiedt aan vele vragers.

Signup and view all the flashcards

Prijszetter: Monopolist

De monopolist kiest de prijs om winst te maximaliseren. De vraagcurve bepaalt de relatie tussen prijs en hoeveelheid.

Signup and view all the flashcards

Marginale Opbrengst (MO)

De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst van het verkopen van één extra eenheid.

Signup and view all the flashcards

Marginale Kosten (MK)

De marginale kosten (MK) zijn de extra kosten van het produceren van één extra eenheid.

Signup and view all the flashcards

Winstmaximalisatie: MO = MK

Het winstmaximaliserende punt voor een monopolist is waar de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten (MO = MK).

Signup and view all the flashcards

Monopolist en Prijs boven Marginale Kosten

De monopolist kan de prijs hoger zetten dan de marginale kosten, omdat de vraagcurve dalend is.

Signup and view all the flashcards

Lerner Index: Marktmacht

De Lerner Index meet de marktmacht van een monopolist. Het is de procentuele marge tussen de prijs en de marginale kosten.

Signup and view all the flashcards

Lerner Index en Prijselasticiteit

De Lerner Index is omgekeerd evenredig aan de prijselasticiteit van de vraag. Hoe elastischer de vraag, hoe lager de marktmacht.

Signup and view all the flashcards

Acccijns

Een accijns is een belasting die wordt geheven op de verkoop van specifieke goederen en diensten. De belasting wordt betaald door de producent, maar wordt vaak doorberekend aan de consument in de vorm van een hogere prijs.

Signup and view all the flashcards

Acccijnswig

De wig die een accijns creëert, is het verschil tussen de prijs die de consument betaalt en de prijs die de producent ontvangt. De wig is gelijk aan de hoogte van de accijns.

Signup and view all the flashcards

Belastingsincident (TIC)

De mate waarin producenten de belastingdruk kunnen afwentelen op consumenten via hogere prijzen. Hoe inelastischer de vraag, hoe meer de consument de belastinglast draagt.

Signup and view all the flashcards

Producentensubsidie

Een subsidie is een betaling van de overheid aan producenten, meestal per verkochte eenheid. De subsidie verlaagt de productiekosten voor de producent en resulteert in een lagere prijs voor de consument.

Signup and view all the flashcards

Maximumprijs

Een maximumprijs is een wettelijke limiet voor de prijs van een goed of dienst. De overheid stelt deze limiet vast om consumenten te beschermen tegen te hoge prijzen.

Signup and view all the flashcards

Invloed van elasticiteit op belastingsincident

De prijselasticiteit van vraag en aanbod bepaalt hoe de belastingdruk wordt verdeeld. De partij die het meest prijsinelastisch is (minder gevoelig voor prijsveranderingen), draagt de meeste last.

Signup and view all the flashcards

Welvaartseffecten van accijns

Een accijns leidt tot een daling van de totale welvaart. Dit komt omdat de consumptie van het goed daalt en er een 'deadweight loss' ontstaat. De totale welvaart wordt gemeten als de som van consumenten- en producentensurplus.

Signup and view all the flashcards

Welvaartseffecten van subsidie

Een subsidie leidt tot een toename van de totale welvaart. Dit komt omdat de consumptie van het goed stijgt en er een 'welvaartstoename' ontstaat.

Signup and view all the flashcards

Perfecte prijsdiscriminatie

De monopolist verkoopt elk eenheid product aan een andere consument tegen de maximale prijs die die consument bereid is te betalen.

Signup and view all the flashcards

Derdegraads prijsdiscriminatie

De monopolist vraagt verschillende prijzen aan verschillende groepen consumenten, gebaseerd op hun prijselasticiteit van de vraag.

Signup and view all the flashcards

Screening

Een mechanisme dat subgroepen creëert in de totale bevolking op basis van observeerbare kenmerken, die verschillen in prijselasticiteit van de vraag.

Signup and view all the flashcards

Tweedegraads prijsdiscriminatie

De monopolist biedt een menu van prijzen aan, waardoor consumenten zichzelf selecteren en informatie over hun betalingsbereidheid prijsgeven.

Signup and view all the flashcards

Bloktarieven

Een prijsstructuur waarbij een (standaard)prijs per eenheid wordt berekend voor het eerste pakket gekochte eenheden en een andere prijs voor alle additionele gekochte eenheden.

Signup and view all the flashcards

Tweedelige tarieven

Een prijsstructuur waarbij een vast bedrag wordt betaald voor het recht om een bepaald goed of dienst te gebruiken, en een extra prijs per eenheid wordt betaald voor elk gebruik.

Signup and view all the flashcards

Kwamtomkorting

Een situatie waarbij de monopolist een hogere winst kan behalen door verschillende prijzen te vragen voor verschillende blokken van producten.

Signup and view all the flashcards

Prijsdiscriminatie en producentensurplus

Monopolisten kunnen hun producentensurplus verhogen door prijsdiscriminatie toe te passen.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Week 8: Productiefuncties en kostenminimalisatie

  • Bedrijven gebruiken productiefuncties (Q = f(K, L)) om verschillende combinaties van productiefactoren te gebruiken om een bepaald outputniveau (Q0) te produceren.
  • Isoquanten: alle punten op een isoquant vertegenwoordigen verschillende combinaties van K en L die dezelfde output opleveren.
  • Lange termijn: alle kostencomponenten kunnen aangepast worden (K en L).
  • Korte termijn: sommige kostencomponenten kunnen niet worden aangepast (vaak is K vast).
  • Productiekosten: kosten van inputs in het productieproces.
  • Totale kosten (TK): wL + rK (w = prijs arbeid, r = prijs kapitaal).
  • Isokostenlijn: alle combinaties van K en L die dezelfde totale kosten opleveren.
  • Kostenminimalisatie op lange termijn: bedrijf minimaliseert totale kosten (TK) bij gegeven technologie en een gewenst productievolume Q.
  • Interne oplossing: optimale combinatie van K en L (K > 0, L > 0).
    • Optimale voorwaarde: helling van isoquant = helling van isokostenlijn.
  • Hoekoplossing: één van de inputs is gelijk aan 0 (K=0 of L=0).
    • Optimale voorwaarde: helling van isoquant < helling van isokostenlijn (of andersom voor hoekoplossing)
  • Comparatieve statica: veranderingen in outputniveau en/of prijs van inputs.
    • Normale input: kostenminimaliserende input neemt toe met toenemende output.
    • Inferieure input: kostenminimaliserende input neemt af met toenemende output

Week 9: Lange-termijn kostenfunctie

  • Lange-termijn kostenfunctie: geeft verband tussen minimale totale kosten en productievolume (Q), gegeven kosten van inputs (w en r).
  • Vorm van kostencurve kan variëren, maar begint altijd bij oorsprong (Q=0, TK=0).
  • Verandering in factorprijs: verschuiving van isokostenlijn.
  • Normale versus inferieure productiefactoren.

Week 10: Volledige Mededinging

  • Kenmerken: veel vragers en aanbieders, homogeen product, perfecte informatie, vrije toetreding/uittreding.
  • Prijsnemer: onderneming kan de prijs niet beïnvloeden.
  • Winstmaximalisatie: MO = MK.
  • Korte termijn winstmaximalisatie: max (TO - TK).

Week 11 en 12: Monopolie

  • Monopolie: één verkoper, geen directe concurrenten, dalende vraagcurve (P(Q)).
  • Winstmaximalisatie: MO = MK
  • Monopolie pricing: P > MK (meer winst), waardoor deadweight loss ontstaat.
  • Prijsdiscriminatie: verschillende prijzen vragen aan verschillende groepen van consumenten.
  • Perfecte prijsdiscriminatie: monopolist vraagt maximale prijs per consument.

Week 13: Prijsdiscriminatie

  • Verschillende soorten prijsdiscriminatie.
  • Perfecte prijsdiscriminatie: maximale prijs per consument.
  • Derdegraads prijsdiscriminatie: verschillende prijzen aan verschillende groepen.
  • Tweedeling tarief: een basistarief plus een extra prijs per eenheid.

Overige concepten

  • Producentensurplus: voordeel van productie en verkoop voor producenten.
  • Tax incidence (belastingdruk): wie draagt de belasting?

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

More Like This

Economics Chapter 9: Theory of the Firm 2
47 questions
Cost Minimization in Economics
22 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser