Podcast
Questions and Answers
Welke van de volgende criteria wordt gebruikt om te bepalen of individuen tot dezelfde soort behoren?
Welke van de volgende criteria wordt gebruikt om te bepalen of individuen tot dezelfde soort behoren?
- De complexiteit van hun sociale structuren
- Overeenkomst in uiterlijke kenmerken (correct)
- De grootte van het leefgebied
- Overeenkomst in gedragspatronen
Wat is een kenmerk van hybriden die voortkomen uit de kruising van verschillende soorten?
Wat is een kenmerk van hybriden die voortkomen uit de kruising van verschillende soorten?
- Ze zijn altijd vruchtbaar.
- Ze zijn meestal onvruchtbaar. (correct)
- Ze groeien sneller dan hun oudersoorten.
- Ze vertonen verbeterde overlevingskansen.
Waar staat de letter die soms achter een soortnaam staat in de binomiale naamgeving voor?
Waar staat de letter die soms achter een soortnaam staat in de binomiale naamgeving voor?
- Het aantal chromosomen van de soort.
- Het jaar van de eerste beschrijving.
- De vindplaats van de soort.
- De ontdekker van de soort. (correct)
Wat is de juiste hiërarchische volgorde van taxonen, van klein naar groot?
Wat is de juiste hiërarchische volgorde van taxonen, van klein naar groot?
Welk domein onderscheidt zich van de andere domeinen door de aanwezigheid van een celkern?
Welk domein onderscheidt zich van de andere domeinen door de aanwezigheid van een celkern?
Wat is een belangrijk verschil tussen archaea en bacteriën op het gebied van celmembranen?
Wat is een belangrijk verschil tussen archaea en bacteriën op het gebied van celmembranen?
Hoe wordt de populatiegrootte van planten meestal bepaald?
Hoe wordt de populatiegrootte van planten meestal bepaald?
Welke bewering beschrijft het best de vangst-terugvangstmethode voor het bepalen van populatiegrootte?
Welke bewering beschrijft het best de vangst-terugvangstmethode voor het bepalen van populatiegrootte?
Wat is de 'beperkende factor' met betrekking tot populatiegroei?
Wat is de 'beperkende factor' met betrekking tot populatiegroei?
Wat wordt bedoeld met de draagkracht van een gebied?
Wat wordt bedoeld met de draagkracht van een gebied?
Wat is de impact van versnippering op de biodiversiteit?
Wat is de impact van versnippering op de biodiversiteit?
Wat is het doel van 'ontsnippering'?
Wat is het doel van 'ontsnippering'?
Wat is het gevolg van verstoring in een ecosysteem?
Wat is het gevolg van verstoring in een ecosysteem?
Wat is het doel van herintroductie in de ecologie?
Wat is het doel van herintroductie in de ecologie?
Wat zijn biotische factoren?
Wat zijn biotische factoren?
Wat wordt beschouwd als een habitat?
Wat wordt beschouwd als een habitat?
Wat beschrijft de tolerantiegrens van een abiotische factor?
Wat beschrijft de tolerantiegrens van een abiotische factor?
Wat is het optimumgebied met betrekking tot abiotische factoren?
Wat is het optimumgebied met betrekking tot abiotische factoren?
Wat beschrijft een tolerantiecurve?
Wat beschrijft een tolerantiecurve?
Wat omvat de definitie van een niche?
Wat omvat de definitie van een niche?
Wat is een voedselrelatie?
Wat is een voedselrelatie?
Wat is het verschil tussen een voedselketen en een voedselweb?
Wat is het verschil tussen een voedselketen en een voedselweb?
Wat is de relatie tussen het aantal prooidieren en predatoren in een ecosysteem?
Wat is de relatie tussen het aantal prooidieren en predatoren in een ecosysteem?
Wat is mutualisme?
Wat is mutualisme?
Wat is commensalisme?
Wat is commensalisme?
Wat is parasitisme?
Wat is parasitisme?
Wat is epifytisme?
Wat is epifytisme?
Wat is accumulatie?
Wat is accumulatie?
Wat betekent 'persistent' met betrekking tot gifstoffen in ecosystemen?
Wat betekent 'persistent' met betrekking tot gifstoffen in ecosystemen?
Wat beschrijft het begrip 'fitness' in de context van populaties?
Wat beschrijft het begrip 'fitness' in de context van populaties?
Wat is inteelt?
Wat is inteelt?
Wat is 'genetic drift'?
Wat is 'genetic drift'?
Wat is het flessenhalseffect?
Wat is het flessenhalseffect?
Wat houdt het stichtereffect in?
Wat houdt het stichtereffect in?
Wat voorspelt de eilandtheorie?
Wat voorspelt de eilandtheorie?
Flashcards
Criteria voor dezelfde soort?
Criteria voor dezelfde soort?
Overeenkomst in uiterlijke kenmerken en mogelijkheid tot vruchtbare nakomelingen.
Wat is binomiale naamgeving?
Wat is binomiale naamgeving?
Een wetenschappelijke naam bestaande uit een geslachtsnaam en een soortaanduiding.
Wat is een populatie?
Wat is een populatie?
Een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Wat is beperkte factor?
Wat is beperkte factor?
Signup and view all the flashcards
Wat is draagkracht?
Wat is draagkracht?
Signup and view all the flashcards
Wat is verstoring?
Wat is verstoring?
Signup and view all the flashcards
Wat zijn biotische factoren?
Wat zijn biotische factoren?
Signup and view all the flashcards
Wat zijn abiotische factoren?
Wat zijn abiotische factoren?
Signup and view all the flashcards
Wat is een habitat?
Wat is een habitat?
Signup and view all the flashcards
Wat is tolerantiecurve?
Wat is tolerantiecurve?
Signup and view all the flashcards
Wat is een niche?
Wat is een niche?
Signup and view all the flashcards
Wat zijn adaptaties?
Wat zijn adaptaties?
Signup and view all the flashcards
Wat is autotroof?
Wat is autotroof?
Signup and view all the flashcards
Wat is voedselrelatie?
Wat is voedselrelatie?
Signup and view all the flashcards
Wat is een voedselketen?
Wat is een voedselketen?
Signup and view all the flashcards
Wat is een voedselweb?
Wat is een voedselweb?
Signup and view all the flashcards
Wat is predator-prooirelatie?
Wat is predator-prooirelatie?
Signup and view all the flashcards
Wat is symbiose?
Wat is symbiose?
Signup and view all the flashcards
Wat is mutualisme?
Wat is mutualisme?
Signup and view all the flashcards
Wat is commensalisme?
Wat is commensalisme?
Signup and view all the flashcards
Wat is accumulatie?
Wat is accumulatie?
Signup and view all the flashcards
Wat is fitness?
Wat is fitness?
Signup and view all the flashcards
Wat is genetic drift?
Wat is genetic drift?
Signup and view all the flashcards
Wat doet de eilandtheorie?
Wat doet de eilandtheorie?
Signup and view all the flashcards
Wat is een kringloop?
Wat is een kringloop?
Signup and view all the flashcards
Wat zijn producenten?
Wat zijn producenten?
Signup and view all the flashcards
Wat is organische stof?
Wat is organische stof?
Signup and view all the flashcards
Wat is ecologische voetafdruk?
Wat is ecologische voetafdruk?
Signup and view all the flashcards
Wat is fotosynthese?
Wat is fotosynthese?
Signup and view all the flashcards
Wat is trofische niveau?
Wat is trofische niveau?
Signup and view all the flashcards
Wat is Eencellige fytoplankton?
Wat is Eencellige fytoplankton?
Signup and view all the flashcards
Wat is biomassa?
Wat is biomassa?
Signup and view all the flashcards
Wat zijn abiotische factoren in de zee?
Wat zijn abiotische factoren in de zee?
Signup and view all the flashcards
Wat is Eutrofiëring?
Wat is Eutrofiëring?
Signup and view all the flashcards
Wat is Snelle koolstofkringloop
Wat is Snelle koolstofkringloop
Signup and view all the flashcards
Wat is Stikstofkringloop
Wat is Stikstofkringloop
Signup and view all the flashcards
Wat is Dekweefsel
Wat is Dekweefsel
Signup and view all the flashcards
Wat is Mechansiche afweer
Wat is Mechansiche afweer
Signup and view all the flashcards
Wat zijn bacteriën?
Wat zijn bacteriën?
Signup and view all the flashcards
Study Notes
Verwantschap tussen soorten
- Individuen behoren tot dezelfde soort als ze overeenkomen in uiterlijke kenmerken en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
- Biologen kijken ook naar DNA om verwantschap te bepalen
- Hybriden, nakomelingen van verschillende soorten, zijn meestal onvruchtbaar.
- Binomiale naamgeving bestaat uit een geslachtsnaam (met hoofdletter) en een soortaanduiding (met kleine letter).
- Taxonomie is de specialisatie in het verdelen van soorten op basis van verwantschap
- Taxonomen plaatsen organismen in groepen, of taxa: organismen -> soorten -> geslachten -> families -> orden -> klassen -> afdelingen -> rijken -> domeinen.
- Er zijn 3 domeinen (archaea, bacteriën en eukaryoten), die verschillen in hun type rRNA.
Domeinen en celtypen
- Archaea zijn prokaryoten (geen kernmembraan), sommige hebben een enkelvoudig membraan met een doorlopende hydrofobe vetzuurlaag
- Bacteriën zijn prokaryoten met een celmembraan bestaande uit een dubbele laag fosfolipiden.
- Eukaryoten hebben een celmembraan met een dubbele laag fosfolipiden en DNA in een celkern.
Populaties
- Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
- Populatiegrootte kan geschat worden door planten in een m² te tellen en het totale areaal te schatten.
- De vangst-terugvangstmethode wordt gebruikt voor kleine diersoorten: dieren vangen, merken, loslaten en later opnieuw vangen om de populatiegrootte te schatten
- Populatiegrootte kan ook worden bepaald door het tellen van holletjes en DNA-technieken.
Populatiegroei en invloeden
- Populaties groeien door geboorte en immigratie, en nemen af door sterfte en emigratie.
- Een beperkte factor is de factor die de groei van een populatie het meest belemmert
- De draagkracht van een gebied is de maximale capaciteit om voedsel en nestplaatsen te leveren, waardoor de populatiegrootte constant blijft
- Soortensamenstelling verwijst naar de samenstelling van verschillende soorten op aarde
- Versnippering, door menselijke handelingen geïsoleerde leefgebieden, beperkt de migratie
- Ontsnippering, door verbindingen zoals ecoducten, zorgt voor meer verbinding.
- Een verstoring is een snelle en blijvende verandering in het ecosysteem.
- Herintroductie is het terugzetten van verdwenen dieren in de hoop op een levensvatbare populatie.
Soorten in hun omgeving
- Biotische factoren zijn invloeden van organismen op de populatie van andere organismen.
- Abiotische factoren zijn invloeden op de populatie van organismen die niet zijn gekoppeld aan andere organismen (temperatuur, water, licht, bodem, wind, lucht)
- Habitat is een leefomgeving die voldoet aan de specifieke biotische en abiotische eisen van een soort (standplaats voor planten)
- Tolerantiegrens: een abiotische factor heeft minimum- en maximumwaarden waarbinnen een soort kan leven.
- Optimumgebied: de abiotische factoren waarbij het grootste deel van de populatie het beste kan functioneren
- Tolerantiecurve: een grafische weergave van het optimumgebied en de tolerantiegrenzen
- Niche: de omschrijving van hoe een soort de omgeving gebruikt en beïnvloedt, soorten vermijden concurrentie door verschillende niches te bezetten.
Relaties tussen soorten
- Herbivoor: planteneter
- Carnivoor: vleeseter
- Omnivoor: alleseter
- Autotroof: chemische energie vastleggen m.b.v. zonlicht/fotosynthese of uit anorganische stoffen organische stoffen maken
- Heterotroof: andere organismen nodig voor organische stoffen (niet zelf anorganische stoffen kunnen maken)
- Vraat: zorgt ervoor dat de meeste planten schade overleven
- Voedselrelatie: als een soort een andere soort opeet
- Voedselketen: reeks van soorten, te beginnen bij een producent, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende
- Voedselweb: geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap, ook wel aan elkaar gekoppelde voedselketens
- Predator-prooirelatie: de relatie tussen prooi en zijn natuurlijke vijand, veel prooidieren = veel predatoren, weinig prooidieren = weinig predatoren
Symbiose en verstoringen
- Symbiose: langdurige relatie tussen individuen van verschillende soorten
- Mutualisme: +/+ relatie: beide soorten hebben voordeel van de relatie
- Commensalisme: +/o relatie: één soort heeft voordeel, de andere geen voor- of nadeel
- Parasitisme: +/- relatie: het voordeel ligt bij één soort, het andere heeft een nadeel
- Epifytisme: soort van commensalisme, planten groeien maar geen voedingsstoffen halen uit plant
- Voedselketens kunnen worden verstoort door ziekte of gif
- Accumulatie: concentratie gifstoffen neemt bij elke schakel in de voedselketen toe
- Persistent: langzaam afbrekende gifstoffen die nog jaren kleine insecten vergiftigen
Kleine populaties en afnemende variatie
- Fitness: vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende generatie
- Inteelt: paren met familieleden waardoor er weinig genetische variatie is, wat leidt tot mutaties
- Genetic drift: het toevallig afnemen of toenemen van de frequentie van een bepaald allel
- Flessenhalseffect/bottleneck effect: sterke afname van allelensamenstelling na een ramp of epidemie
- Stichter effect/founder effect: mindere variatie in allelensamenstelling van de nieuwe populatie
- Eilandtheorie: voorspelt de grootte van de biodiversiteit van geïsoleerde gebieden
Opbouw en afbraak van stoffen in ecosystemen
- Kringloop: circulatie van materiaal (stoffen) waarbij het materiaal steeds opnieuw wordt gebruikt
- Producenten: planten of autotrofe bacterie, produceren organische stoffen uit anorganische stoffen met behulp van energie (zon).
- Organische stof: stof bestaande uit moleculen die energie bevatten (glucose)
- Anorganische stof: energiearme stof (H2O, CO2)
- Processen van voortgezette assimilatie: producten maken uit glucose andere organische stoffen (zetmeel, eiwitten, vetten, vitamines), aanvullende elementen uit bodem nodig
- Consumenten: organisme dat andere organismen als voedselbron gebruikt: heterotrofen
- Reducenten: schimmel of heterotrofe bacterie, die dood organisch materiaal omzet in mineralen
- Humuslaag: uitwerpselen van kleine afvaleters en strooisellaag vormen humuslaag, organische stoffen vormen voedingsbron voor reducenten en producenten
- Ecologische voetafdruk: hoeveelheid land en water die de mens gebruikt
- Composteren: gecontroleerd afbreken van organische stoffen voor vruchtbare aarde
- Fotosynthese: groene planten en sommige bacteriën maken anorganische stoffen organische stoffen met lichtenergie
- Chemosynthese: het opbouwen van organische stoffen uit anorganische stoffen met energie uit een chemische reactie
- Consumenten en reducenten zijn heterotroof.
- Snelheid compostering hangt af van temperatuur, eigenschappen reducenten, samenstelling afval
- C/N-verhouding: reducenten gebruiken afval als brandstof (stikstof en koolstof)
Energie in ecosystemen
- Consumenten van de eerste orde (C1): tweede schakel van de voedselketen
- Consumenten van de tweede orde (C2): derde schakel van de voedselketen
- Consumenten van de derde orde (C3): vierde schakel van de voedselketen
- Trofische niveau: elke schakel van een voedselpiramide, alle producenten samen zijn bijvoorbeeld het eerste trofische niveau
- Eencellige fytoplankton: algen en cyanobacteriën doen beiden aan fotosynthese
- Bruto primaire productie (BPP): de hoeveelheid in organische stoffen die de producenten maken
- Netto primaire productie (NPP): het resterende deel van de organische stoffen die de producenten niet zelf gebruiken als brandstof
- Biomassa: de massa aan energierijke organische stoffen
- Drooggewicht: totaal aan organische en anorganische stoffen min het gewicht aan water
- Piramide van biomassa: momentopname, biomassa op trofische niveaus is niet gelijk, vooral van producent kan verschillen
- Piramide van productiviteit: jaargemiddelde van de piramides van biomassa, geeft informatie over de energiestroom
- Energiestroomschema: toont wat er gebeurt met de energierijke biomassa op een trofisch niveau
- Intake (I): energierijke organische stoffen komen binnen bij het voedsel
- Feces (F): een deel is onverteerbaar en verlaat het lichaam als ontlasting
- Assimilatie (A): cellen van het darmkanaal geven rest af aan het bloed na afbraak
- Resporatie (R): de opgenomen organische stoffen zijn brandstof
- Productie (P): bouwstof voor het maken van nieuw materiaal
Kringlopen
- Abiotische factoren hebben invloed op de populatie producenten in de zee, factor licht,Factor voedingsstoffen, factor temperatuur
- Eutrofiëring: verrijking van water met voedingsstoffen
- Snelle koolstofkringloop: CO2 uit ontlasting van andere organismen wordt beschikbaar gemaakt door reducenten voor producenten, dit duurt maximaal enkele duizenden jaren
- Dissimilatie: het afbreken van organische stoffen om als brandstof te gebruiken
- Fossiele brandstoffen: brandstoffen die in vroegere tijden zijn gevormd en geen deel uitmaken van de huidige kringlopen
- Langzame koolstofkringloop: Kringloop waarin fossiele brandstoffen aanwezig zijn, kringloop is pas weer rond nadat fossiele brandstoffen zijn verbrand en de CO2 weer vrij is (duurt enkele miljoenen jaren)
- Sink: opslagplaats van koolstofverbindingen in de vorm van kalklagen (CaCO3)
- Source: plaats waar koolstof vrijkomt
- Stikstofkringloop: biogeochemische kringloop van stikstof in de lucht, planten, de bodem en biomassa
- begint bij producenten, glucose met nitraat -> aminozuren -> eiwitten
- consumenten eerste orde gebruiken aminozuren plantaardige eiwitten voor dierlijke eiwitten
- afbraak eiwitten door consumenten -> ureum, verlaat lichaam via urine
- urobacteriën/anaerobe rottingsbacteriën -> ureum tot ammoniak (NH3) = ammonificatie
- NH3 reageert met water -> ammonium (NH4), nitrificatie: chemo-autotrofe nitrietbacteriën zetten NH4 om in NO2 (nitriet), daarna zetten chemo-autotrofe nitraatbacteriën de NO2 om in NO3 (nitraat)
- nitrificerende bacteriën maken de stikstof weer beschikbaar als NO3 voor producenten
- rotting breken dierlijke en plantaardige eiwitten en stikstof -> NH3
Stikstof nogmaals
- Ammonificatie in zuurstofloze bodem: zuurstof nodig voor ammonificatie, anaerobe ammonificerende bacteriën zetten NO3 om in NH4
- Stikstoffixerende bacteriën: stikstofbacteriën die N2 uit de lucht binden tot NH3
- sommige leven vrij in bodem, andere in relatie met planten (mutualisme)
- Knolletjesbacteriën: stikstofbinding in planten -> mutualisme, bacteriën krijgen organische stoffen en de plant NH3
- Fotochemische stikstoffixatie: chemische reactie tijdens onweer tussen O2 en N2, NOx ontstaan
- Uitspoeling: proces waarbij stikstof met regenwater wegzakt naar diepere lagen in de bodem
- Denitrificatie: vrijkomen van stikstofgas in atmosfeer, doordat denitrificerende bacteriën NO3 anaeroob omzetten naar N2 in zuurstofloze bodem (kan veroorzaakt worden door uitspoeling)
- Biologische reiniging: organische stoffen in water afbreken door natuurlijke middelen (bacteriën bijvoorbeeld)
- Waterzuivering: zuiveren van oppervlaktewater zodat het drinkbaar wordt
Veranderende Ecosystemen
- Pioniersoorten: planten met grote tolerantie voor sterk wisselende abiotische factoren, ze groeien snel, leven kort en produceren veel zaden
- Climaxstadium: laatste stadium na successie, abiotische factoren en soortensamenstelling zijn constant, populaties zijn in evenwicht, diversiteit is hoog en ecosysteem stabiel
- Successie: verandering in de loop van de tijd in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap zodat deze geleidelijk overgaat in een andere (gevolg van concurrentie)
- Primaire successie: op nieuw leefgebied
- Secundaire successie: bijv. na brand, succesie versneld door humuslaag
- Nematoden: kleine diertjes die zich voeden met organisch bodemmateriaal en plantenwortels (gevolg van successie)
- Subclimaxstadium: bevat vaak meer soorten dan climax
- Ecotopenkaart: kaart van ecotopen, geeft info over vitaliteit van vegetatie en laat ontwikkelingen zien
- Ecotopen: de kleinste gebieden in een ecologisch landschap
- Exoten: soorten uit ander gebied door menselijke handelingen
- Plaagorganismen: schadelijk of ongewenst
- Invasieve exoot: vermeerderd snel en veroorzaakt ernstige verstoring
Aangeboren Afweer
- Dekweefsel: fysische barrière, cellen zitten nauw aaneengesloten
- Opperhuid: voorbeeld van dekweefsel
- Hoornlaag: dode, verdroogde cellen, je raakt deze kwijt
- Basaalcellenlaag: groeit opperhuid aan/vormt zo hoornlaag
- Lederhuid: soepel vezelweefsel met zintuigen, zenuwen en klieren
- Onderhuids bindweefsel: vetcellen voor isolatie
- Slijmvlies: voorbeeld dekweefsel, slijmbekercellen met bacteriedodende stoffen
- slijm in luchtwegen kan afgevoerd worden met trilharen
- Maagsap: hoge ph waarin bacteriën niet overleven
- melanocyten: pigmentvormende cellen basaalcellenlaag
- produceren melanine
- melanine hoopt zich op in nabijgelegen cellen, beschermt dNA
- Mechanische afweer: fysieke eigenschappen die helpen planten (bijv. stekels)
- Chemische afweer: bestrijdt ongedierte (bijv. vergif/bittere geur/brandharen)
- Planten: sluite huidmondjes, waterstofperoxide, stoffen die schimmels doden/stikstofmonoxide/geurstoffen
Vervolg Aangeboren Afweer
- Bacteriën: komen overal voor (ontbreken organellen omgeven door membraam, circulervormig DNA, geen celkern)
- indeling op grond van leefomgeving, voedselherkomst, celvorm, celwandverschillen
- microbioom: alle bacteriën, virussen, schimmels in je lichaam.
- cyanobacterie: foto autotrofe bacterie, gifstoffen of anatoxine-a
- eukaryote zvw: ziekteverwekker met celorganellen, malaria parasiet
- virussen: gastheercellen nodig, DNA of RNA met capside
- DNA integreert met behulp van enzym intregrase (geldt niet bij RNA)
- RNA omzetten met behulp van reverse transcriptie
- schimmels: infecties, goed te behandelen met medicatie
- aangeboren afweer: tweede verdelingingslinie (ruimt stoffen inwendig op met witte bloedcellen en bloedeiwitten)
- Antigen: lichaamscellen hebben antigenen als afbraak oude eiwitten, vastgebonden celwand met MHC-I moleculen (herkenbaar voor lichaam, vreemde antigenen -> afweersysteem actie, veel soorten MHC-I moleculen)
- Witte Bloedcellen: deel aangeboren afweer(rood beenmerg, cytokinen afgescheiden --> macrofangen werken) -macrofagen ruimen alles op (aspecifiek, fagocytose, fagocytenruimen deeltjes op) -NK cellen --> tumoren aanvallen en lysis/apoptosis laten optreden (perforine afgeven --> gaatjes)
Complement En Verworven Afweer
- complementeiwitten --> helpen afweersyst, cascade chem reac. Stim witte bloedcel tot afgeven signaalst. Vormeiw --> zwb beperkt beweging. Celmembraan zwb perforeren
- derdverdelingingslinie = Verworvenafweer (specfiek bestrijden)
- witgebloedcellen (aangeboren) --> start verwordenafweer (dendritische cellen)
- dendritische cellen met uitlopers batterien oppikken (na afbraak --> reststoffen naar MHC-!! - alleen te vindenopcelmembraan, wittebloedcellen --> op antigenpresenteren)
- Typen lympocyt bij verv afweer
- dendritisc --> lymphstof stel omhoog)
- 1/4 wit = Lympocyten
- nk cellen (natural killers) --> kunnen tormen aanvaller lysis op apoptios laten optreden (perforirie)
- T- cellen =lymfenknopen- Ontstaatbeenmerg, in thymus - T cellen gestest lichaam stof = dody
- B-cell = Lymfonknopontwikkeling af follis (blaaje van knoop) B cellen vergelijkabare test
- Er is grote variatie B en T cel --> specifeer, variatie is lymfocyten activering afweer: antigen presententee cel meel naar knoop, contact t helper cell -(deze celse maakt contact)
Vervolg Verworven Afweer
- Functie: helper cel --> cytokiennen--> stimulerings functie T helper cell --> klonen- Cytotoxi scheT cell cytotoxi scheT cell prikken specifiek lichaamst weende Stoffenlek
- B-cell --> antistoffen ---> bindenziekeverekreers zijn er makellijk aante koppelen - immueteit, vachinatie allergie reacties
- Cellulaire respous --> vermogen geinfecteende cel te sproed
immuniteit
- Natuurlijke act immunieteit--> anistoffen af wezen
- Kunstamigeactief immuniteit --> vacin
- kunst amige passief immuniteit --> anistoffen
- Ntuurlijk passiet Imuniteit -->antistoffen babys moeder krijgen
- vaccins: insecten virussen
mRNA Vaccin
- Vormen eiwith die lichaamvreemd zijn
- In meeste gewallen perciline--> verstoren cel ward
- resistende=gemuteerede bakterie wordt niet angetast (niet voordelight)
- Bacheriofeug = virusem bacterieren om te vermeederem <-- anitic
- Allergic---> bestrijdt ziekwe vereekr die aangelijkt aan lichaampseigne
- Mesoel = blynnen met histamene --> ontstent steking reagtie
Voedingspatroon
- Bepaaldt hoevee dheid aan etens waardes wat juist is vooe gem. mens
- Dit gemiddel --> niet iedreed heeft even nodig
- gemiddel je aan hoeveelheden wat iets met gewicht/condite of erfelijgeis
- Groten voedong stoffen (verleend ATP <-- Energie) Koorhyt /Vetten/ en al het wat is om te bouwen of goed vooe orga
- water is bouws for celled water is transport middel
- Vitaminen -essientriele Voeding (zitten in plan./ dir)
- goeden damenwerking <--
- Koolhyde eten als damen werking
- enummersstoffen<- stoffem schallijk --> in gem. lichaam
Spijsvertering & enzymin
- verkleine & veetten =het opnnemen eb afbraken vanvoeding
- enzym --->brekenvoerdingsstoffe, die groot zijn --> opnnembeare molecule
- Chymische vertering --> afbrekenmac molec doo de enz
- maag Darm kanaal --> mond tot anus
- ->perlastik --> open trekken voor v -->knuup -> verder geduwt
betrokke ter vertering
- speeksel khv en proteinden kapoet maakt
- sllik reflex- de slolkdaarm in
- Maag--> kneed voedsel /hcl/pepsinogeen -->peptatse
- twaalf vingermengt. Alvressap <-- base --> HCL +alvleessap + lipase/ trypsase\nucleare
- Diknedarm --> trekt rest want af Enzumin v/d afbraka voersel--> verteerd Koolh/ polypebtudeen
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.