Syntaxis: Zinsbouw en Generatieve Grammatica

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is syntaxis?

  • De studie van klanken.
  • De studie van woordbetekenis.
  • De studie van hoe zinnen worden gevormd. (correct)
  • De studie van historische talen.

Syntaxis is de studie van woordbetekenissen.

False (B)

In de syntaxis worden zinnen eerst geassembleerd en vervolgens verdeeld in PF wat staat voor ______ form.

fonologische

Waar staat LF voor in de syntaxis?

<p>Logische Form (A)</p> Signup and view all the answers

CS staat voor Conceptual Semantics.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Na CS wordt de zin 'verzonden' naar CI, wat staat voor ______-intentional.

<p>conceptueel</p> Signup and view all the answers

Waar staat SM voor in de context van syntaxis?

<p>Sensorisch-Motor (C)</p> Signup and view all the answers

Syntactische theorie modelleert procedures die onbewust gekend zijn over de syntaxis van een taal.

<p>True (A)</p> Signup and view all the answers

UG staat voor ______ Grammatica.

<p>universele</p> Signup and view all the answers

Wat is het voornaamste doel van syntaxis volgens de tekst?

<p>Het creëren van een model dat competentie beschrijft. (A)</p> Signup and view all the answers

Native speakers hebben geen intuïties over welke combinaties van woorden grammaticaal zijn.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

[Blank] zijn cruciale factoren in taalverwerving, met betrekking tot taal input.

<p>emergentist</p> Signup and view all the answers

Wat is een kenmerk van generatieve grammatica?

<p>Het bestuderen van onbewuste kennis die ten grondslag ligt aan taal. (A)</p> Signup and view all the answers

Taal is de 'hardware' die het mogelijk maakt om talen in onze hersenen te laten functioneren.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Onderliggende taalprocessen zijn niet zichtbaar; we moeten ze ______.

<p>deduceren</p> Signup and view all the answers

Wat observeert neurolinguïstiek?

<p>Taal vanuit het oogpunt van de hersenen. (B)</p> Signup and view all the answers

Optimale taalstructuur werkt altijd perfect.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Biolinguïstiek en psycholinguïstiek onderzoeken hoe syntaxis interageert met andere ______ systemen in de hersenen.

<p>communicatie</p> Signup and view all the answers

Wat stelt het theta-criterium?

<p>Elk argument draagt slechts één theta-rol. (B)</p> Signup and view all the answers

Een zin met twee thema's is altijd grammaticaal.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

In de zin 'Hij gaf haar het boek', is 'haar' een datief, wat betekent dat het een ______ object of ontvanger is.

<p>indirect</p> Signup and view all the answers

Hoe worden woorden die morfologisch complex zijn in het Turks gevormd?

<p>Door achtervoegsels toe te voegen aan een stamwoord. (A)</p> Signup and view all the answers

Voor het essay hoef je niet naar snippets te kijken.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Bij het schrijven van vergelijkend essay moet je ______ de grammatica van de taal die je gaat beschrijven.

<p>controleer</p> Signup and view all the answers

Wat is een 'one-place predicate'?

<p>Een zin met één argument. (C)</p> Signup and view all the answers

Alle zinsdelen zijn constituents

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Een adjunct is een woord, zinsdeel of bijzin dat ______ informatie geeft.

<p>extra</p> Signup and view all the answers

Waar begin je altijd mee in de syntaxis?

<p>Met het werkwoord (V). (B)</p> Signup and view all the answers

CP staat voor subject.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

De afkorting EPP staat voor Extended ______ Principle.

<p>projectie</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Wat is syntax?

De studie van hoe zinnen worden gevormd.

Syntax als module

Het grammaticale onderdeel waar zinnen worden samengesteld.

Syntax als regels

De verzameling operaties en regels om zinnen te vormen.

PF

Fonologische vorm; de klankstructuur van een zin.

Signup and view all the flashcards

LF

Logische vorm; de betekenisstructuur van een zin.

Signup and view all the flashcards

Syntax (generatieve grammatica)

Het onderliggende idee dat zinnen gegenereerd worden door een onbewust proces, net als computerprogramma's.

Signup and view all the flashcards

UG (Universele Grammatica)

Het vermogen van kinderen om bij de geboorte al prosodie waar te nemen en taalvoorkeur te hebben.

Signup and view all the flashcards

Intuïties (taal)

Het onbewuste, innerlijke gevoel voor de regels van een taal die moedertaalsprekers bezitten.

Signup and view all the flashcards

Emergentisme

De benodigde hoeveelheid en type taalinput zijn cruciaal voor taalverwerving en structurele berekening.

Signup and view all the flashcards

Object van studie (generatieve grammatica)

De onbewuste kennis die ten grondslag ligt aan het gewone taalgebruik.

Signup and view all the flashcards

Taal als software

Taal is de 'software' die ons in staat stelt talen in onze hersenen te gebruiken.

Signup and view all the flashcards

Syntax module

Het taalonderdeel dat interacteert met klanken en betekenis.

Signup and view all the flashcards

Theta criterium (1)

Elk argument draagt slechts één theta-rol.

Signup and view all the flashcards

Theta criterium (2)

Elke theta-rol wordt aan één en slechts één argument toegewezen.

Signup and view all the flashcards

*Alex eats an apple a pear

Zin is ungrammaticaal omdat er twee thema's zijn.

Signup and view all the flashcards

Possessor

Het object dat iets bezit, weergegeven als een NP binnen een DP.

Signup and view all the flashcards

Complementiser Phrase (CP)

Een syntactische structuur die zinnen bestuurt en geleid wordt door een complementeerder.

Signup and view all the flashcards

Transitief werkwoord

Vereist een subject en object; heeft twee thetarollen/argumenten.

Signup and view all the flashcards

Constituent

Een element dat een syntactische eenheid vormt.

Signup and view all the flashcards

Wat is een constituent?

Een groep woorden die als een enkele eenheid binnen een zin functioneert.

Signup and view all the flashcards

C-command

Een node A c-commandeert een andere node B, als elke vertakkende node die A domineert ook B domineert.

Signup and view all the flashcards

Adjunct

Een woord, zinsdeel of bijzin die extra informatie geeft over tijd, wijze, plaats of reden.

Signup and view all the flashcards

TP (Tense Phrase)

Het hoofd van een zin.

Signup and view all the flashcards

Case

Geeft de grammaticale rollen van naamwoorden (argumenten) in een zin weer.

Signup and view all the flashcards

Nominative case

Wordt toegewezen aan het subject.

Signup and view all the flashcards

Accusative case

Wordt toegewezen aan het object.

Signup and view all the flashcards

Expletief

Een woord of zinsdeel dat een grammaticale functie vervult, maar geen betekenis toevoegt.

Signup and view all the flashcards

Extended Projection Principle (EPP)

De uitbreidingsprojectieprincipe; XP vereist elementen in hun specificator.

Signup and view all the flashcards

Passivization

Het object van een actieve zin wordt het subject van een passieve zin.

Signup and view all the flashcards

Mirror Principle

De volgorde van morfologische afleidingen volgt syntactische afleidingen.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Syntaxis Definitie

  • Syntaxis is de studie van hoe zinnen worden gevormd.
  • Het is het grammaticale onderdeel waar zinnen worden geconstrueerd.
  • Het is de set van operaties of regels die zinnen vormen.
  • Syntaxis is het grammaticamodel waar componenten samenkomen.
  • Syntaxis is "de grammatica van zinnen".

Zinsopbouw en Verdeeling

  • Zinnen worden samengesteld en vervolgens verdeeld in:
  • PF (fonologische vorm)
  • LF (logische vorm)
  • CS (nauwe syntaxis) wordt naar het volgende gestuurd:
  • CI (conceptueel-intentioneel)
  • SM (sensorisch-motorisch)

Generatieve Grammatica

  • De onderliggende these is dat zinnen worden gegenereerd door een onbewuste set procedures (zoals computerprogramma's).
  • Deze procedures zijn onderdeel van ons denken.
  • Het doel van de syntactische theorie is om deze procedures te modelleren.
  • Syntactische theorie probeert te achterhalen wat men onbewust weet van de syntaxis van een taal.

Universele Grammatica (UG)

  • Kinderen kunnen al bij de geboorte prosodie waarnemen en hebben een taalvoorkeur.
  • L0 (UG) stelt dat kinderen linguïstische signalen kunnen filteren en herkennen.

Intuïties in Syntaxis

  • Moedertaalsprekers hebben intuïties over de syntaxis van hun taal.
  • Het doel van syntaxis is het creëren van een model dat deze competentie beschrijft.
  • Het is een theorie van intuïties over onze grammatica.
  • Moedertaalsprekers weten welke combinaties grammaticaal correct zijn en welke niet, en hebben duidelijke intuïties hierover.

Emergentisme

  • De hoeveelheid en het type taalinvoer zijn cruciale factoren bij het leren van een taal.
  • Dit leidt tot structurele berekening.
  • Kinderen kunnen structuren produceren die ze nog nooit eerder hebben gehoord.

Kenmerken van Generatieve Grammatica

  • Nauw betrokken bij de wetenschappelijke methode (formuleren van hypotheses en confronteren met data).
  • Object van studie: de onbewuste kennis die ten grondslag ligt aan het gewone.

Taal als Systeem

  • Taal fungeert als de "software" waarmee we talen in onze hersenen kunnen uitvoeren, vergelijkbaar met besturingssystemen.
  • Syntaxis is de blauwdruk voor het begrijpen van de onderliggende structuren van taal.
  • De "OS" (onderliggende taalprocessen) is niet zichtbaar, dus we moeten het afleiden.

Neurolinguïstiek

  • Neurolinguïstiek observeert taal vanuit hersenperspectief.
  • Taal is de optimale oplossing voor de eisen aan een interface.
  • De taalstructuur (syntaxmodule) interageert met geluiden en betekenis.
  • Optimaliteit betekent hier de best mogelijke optie, niet noodzakelijk perfect.
  • Biolinguïstiek en psycholinguïstiek bestuderen hoe syntaxis interageert met andere communicatiesystemen in de hersenen.

Theta Criterium

  • Elk argument draagt slechts één theta-rol.
  • Elke θ-rol wordt aan één en slechts één argument toegewezen.
  • Argument = Rick (onderwerp, θ agent) eet een appel (object, θ thema).

Voorbeeld van Zinsanalyse

  • "Alex eats an apple":
  • Agent: Alex
  • Thema: appel
  • "*Alex eats an apple a pear" is grammaticaal incorrect omdat er twee thema's zijn.
  • Een dative is een naamwoord of voornaamwoord in grammaticale overeenkomst en is een indirect object of ontvanger.
  • "He gave her the book" is een voorbeeld van een dative.

Morfologisch Complexe Talen

  • In het Turks kunnen morfologisch complexe woorden worden gevormd door achtervoegsels toe te voegen aan een stamwoord in plaats van extra woorden te gebruiken.
  • Turks - gel (komen), geliyor (hij/zij komt), geliyorum (ik kom).

Belangrijke Data Voor Essays

  • 25 november, 10:00 uur: Laat haar het gekozen onderwerp en de talen weten.
  • 11 december, 17:00 uur: Deadline voor de indiening van het eerste concept.
  • 24 januari, 17:00 uur: Deadline voor de indiening van de definitieve versie.

Beschrijvend en Vergelijkend Essay

  • Het essay omvat een beschrijving en vergelijking van twee verschillende talen met een vergelijkbaar fenomeen.
  • Het essay moet 3-4 pagina's lang zijn, niet een formele analyse, maar wel gegevens verstrekken.
  • Kijk naar Snippets.
  • Het essay moet single-spaced zijn.
  • De stijl is naar keuze, zolang het consistent is.
  • Het essay moet in pdf-formaat worden ingediend.

Indeling van het Essay

  • Het essay begint met een inleiding (beschrijving van de talen).
  • Vervolgens een beschrijving van het fenomeen in taal X en een beschrijving van het fenomeen in de eigen taal.
  • Controleer de grammatica's van de talen niet.
  • De structuur is: Inleiding-uitleg-vergelijkingen-conclusies.
  • Het is niet nodig om uit te leggen wat overeenstemming is of om bronnen te vermelden.

Taal A en B

  • Taal A: je moedertaal.
  • Taal B: elke taal die je niet kent, de moedertaal van je partner, of elke taal waarvoor je een Langsci Press grammatica kunt vinden.

Mogelijke Onderwerpen

  • DP, TP en CP gerelateerde onderwerpen.
  • Naamvallen.
  • Unaccusatieve constructies (zinnen zonder een agens).
  • Morfosyntactische uitlijning, woordvolgorde.
  • Reflexieven, overeenstemming.

Predikaten

  • Eén-plaats predicaat: They left.
  • Twee-plaats predicaat: they greeted them.
  • Het essay heeft een appendix nodig met een reflectie op feedback en over het samenwerkingsproces.

Glossen

  • Glossen zijn verplicht voor de voorbeelden (woord-voor-woord vertaling, inclusief grammaticale informatie).
  • Breek woorden af in buigingen.
  • Bijvoorbeeld: neg, 3e-pss sg, poss.1sg.
  • Lijn uw glossen uit: verdeel uw woorden in morfemen door middel van koppeltekens.
  • Gebruik voetnoten of een paragraaf aan het einde van uw essay met glossen.

Voorbeeldformaat van een Vreemde Taal

  • Taal
  • Voorbeeld
  • Glossen
  • Vertaling
  • 3 = 3e persoon, exist = existentieel, FF = volledige vorm, FP = vrouwelijk meervoud; FS = vrouwelijk enkelvoud, IF = onbepaalde vorm; NEG = negatie; RFL = reflexief.

Bezitter

  • De bezitter is de entiteit die iets anders bezit en wordt meestal voorgesteld als een naamwoordgroep (NP) binnen een grotere zin (DP).
  • Meestal een DP: John's book.
  • Functioneert als onderwerp van zelfstandige naamwoorden.

Voornaamwoorden

  • Voornaamwoorden vervangen volledige nominale zinsdelen, die DP's zijn.
  • Ze worden weergegeven als de D-kern.
  • Neemt de specificatie positie in van de zin.

TP (Tijdzin)

  • TP (Tense Phrase/Tijdzin) = hoofd van een zin.
  • Dit wordt gevolgd door T (hoofd van de tijd): syntactisch hoofd dat tijd en overeenstemming uitdrukt en de relatie tussen onderwerp en predikaat bemiddelt.
  • Tijd wordt soms afzonderlijk van VP gecodeerd.
  • Om een simpele verleden tijd weer te geven: voeg PST toe aan T.
  • Er is ook affix-hopping of T-naar-V beweging.
  • De verleden tijd affix wordt op het werkwoord geplaatst (-ed in T voor washed).
  • Het inflectionele kenmerk (bijv. tijd/overeenstemming wordt gerealiseerd op V).

Complementeerder Zinsdeel (CP)

  • Een Complementiser Phrase (CP) is een syntactische structuur die zinnen bestuurt.
  • CP wordt geleid door een complementeerder (C) zoals that, if, of whether.
  • Introduceert ondergeschikte zinnen: "I think [that she left]".
  • Behandelt vragen:
  • Ja/Nee: "I wonder [if she will come]".
  • Wh-vragen: "I wonder [who will come]".
  • Verschijnt in betrekkelijke zinnen: "The book [that I read] was interesting".
  • Definieert clausules: Declaratief, vragend, uitroepend, aansporend.
  • Verankert infinitief zinnen: "I want [to leave]".
  • Illocutionaire kracht: of een zin een bewering of vraag is.

Transitief Werkwoord

  • Vereist een onderwerp en een object, 2 theta rollen/argumenten.
  • Extern argument = onderwerp (Mary ate the apple).
  • Intern argument = object (The apple was eaten).

Constituentie Tests

  • Een element dat een syntactische eenheid vormt.
  • Alle zinsdelen zijn constituenten maar niet alle constituenten zijn zinsdelen.
  • Als ten minste 1 test werkt, dan is het een constituent.

Constituent

  • Een constituent is een groep woorden of morfemen die als een enkele eenheid binnen een zin functioneren, kan worden bepaald door:
    1. Substitutie (pro-vorm)
    2. Beweging: clefting (it is), pseudo-clefting (what ... is).
    3. Vragen: als een groep woorden een vraag over de zin kan beantwoorden, is het waarschijnlijk een constituent.
    4. Zelfstandig
    5. Coördinatie (constituenten kunnen vaak worden verbonden door en/of)
    6. Dislocatie: passivisering, topicalisatie, scrambling
    7. Right-node raising

C-Command

  • Een knooppunt b c-commando's een knooppunt c, indien elke vertakkende knooppunt dat domineert b ook domineert c, en b niet c domineert.
  • Antecedent moet het voornaamwoord c-commanden binnen de syntactische structuur.
  • C-command: alles op hetzelfde niveau (zus/broer) en eronder.
  • Head geeft categorie aan phrase; je kunt niet zonder.
  • Een knooppunt (A) c-commando's een ander knooppunt (B) als:
    1. A en B zijn als broers en zussen of "in dezelfde familie".
    2. A is niet begraven in B, en B is niet begraven in A.
    3. Je kunt een pad omhoog volgen van A naar een gedeeld vertakkingspunt, en dan omlaag naar B.

DP, TP, CP

  • Een adjunct is een woord, zinsdeel of clausule die extra informatie geeft.
  • Vaak modifiers die tijd, manier, plaats, reden of andere details beschrijven.
  • U begint altijd met V (werkwoord).
  • I = inflectioneel hoofd.
  • CP = adjunct.
  • TP = specificeerder (onderwerp).
  • Het onderwerp beweegt omhoog als gevolg van de overeenstemming tussen onderwerp en werkwoord.
  • EPP: elke clausule moet een onderwerp hebben in de specifierpositie van TP.

Hoofden

  • Heads zijn altijd constituenten.
  • Complementaire distributie: linguïstische elementen die nooit in dezelfde context of omgeving voorkomen.
  • Bezitters gaan in de specificeerder en 's in de head-positie.

Lichte Werkwoorden

  • Lichte werkwoorden, aangegeven door v, bevatten weinig tot geen betekenis.
  • Ze verschijnen bij alle triadische en dyadische werkwoorden (werkwoorden die 2-3 argumenten vereisen, bijv. object, subject, indirect object).
  • Ze kunnen andere dingen verbaliseren (stollen).
  • Het lexicale werkwoord verhoogt zich altijd naar v in actieve stem: het gaat van V naar v.
  • Openlijke lichte werkwoorden (verbaliseerders):
  • A. -ize: verbalize, prioritize
  • B. -ify: objectify, horrify
  • C. -ate: formulate, active
  • Het onderwerp ontvangt geen θ-rol van het werkwoord en het is afgesneden van het werkwoord: v wijst de externe θ-rol (extern argument) toe en accusativus aan DO.
  • Wanneer een beweging plaatsvindt, laat u een spoor (t) achter op de oorspronkelijke positie van het verplaatste object.
  • De trace en het verplaatste object worden gelabeld met "i", en aanvullende traces worden gelabeld met j, k, l, etc.
  • Als het externe argument (onderwerp) wordt ingevoerd in de specificeerder van vP, moet het worden verhoogd tot TP en ook traces bevatten.
  • Externe argumenten kunnen vanuit SpecVP naar SpecTP worden verhoogd.
  • Geevalueerde kwantor: een kwantor (bijv. all, both, each) die apart en verplaatst van de nominale zin lijkt te verschijnen in plaats van eraan vooraf te gaan.
    1. All the children have tasted the chocolate.
    2. The children have all tasted the chocolate.

Uitgebreid Projectieprincipe (EPP)

  • Als er geen onderwerp beschikbaar is, staat er een expletief in de TP-specificeerder.
  • Expletief = een woord of frase dat een grammaticale functie vervult, maar niet bijdraagt aan de betekenis in een zin (It is raining, there is a problem).
  • Uitgebreid Projectieprincipe (EPP): XP dat elementen in hun specificeerder vereist; zinnen vereisen onderwerpen.
  • EPP (Uitgebreid Projectieprincipe).
  • Als een kop, X, EPP heeft, dan moet de Specifier van XP worden ingevuld.
  • In het Engels heeft T de EPP-eigenschap.
  • Het werkwoord en het object grenzen aan elkaar: John eats apples.
  • In het Frans: verhoogt het werkwoord naar T zonder hulp te bieden.
  • Engels ondergaat affixaansluiting of affixverlaging als gevolg van de noodzaak van een morfeem om aan een woord te worden gehecht.
  • Engels heeft T-naar-C verplaatsing: C is de focus van illocutionaire kracht (of bewering een vraag of een bewering is).
  • In ja/nee-vragen trekt C het T-hoofd aan.
  • T-head leeg? -> do-invoeging
  • De plaatsing van de vervoegde werkwoorden ten opzichte van bijwoorden van frequentie is een manier om onderscheid te maken tussen talen met V-naar-T verplaatsing (bijv. Frans en Engels).

Woordvolgorde

  • SVO-talen (Subject-Verb-Object): post-nominale relatieve bijzinnen.
  • SOV-talen (Subject-Object-Verb): pre-nominale relatieve bijzinnen.

Headness Parameter

  • Leidt tot de head-directionaliteitsparameter: het hoofd van een XP (extended projection) kan zich bevinden aan de linker- of rechterkant van het complement.
  • Engels en Frans: links georiënteerd.
  • Pro-drop parameter bepaalt of een taal expliciete onderwerpen vereist of niet (expliciet vermeld).
  • Talen met een werkwoord als begin hebben enkele veel voorkomende eigenschappen:
  • Achtervoegsel-bijvoeglijke naamwoorden.
  • Gebogen voorzetsels.
  • Preverbale deeltjes die tijd, stemming en aspect aanduiden.
  • VSO-talen (Werkwoord-Subject-Object): ingesloten bijzinnen hebben het werkwoord als begin, wat pleit tegen een analyse waarbij VSO is afgeleid van de V-naar-C beweging.

Tweede Werkwoord (V2)

  • Het vervoegde werkwoord in een matrix/hoofdzin verschijnt als tweede element in een zin.
  • Komt voor in alle Germaanse talen behalve het Engels.
  • Als hulpwerkwoorden aanwezig zijn, verschijnen ze in V2 en het hoofdwerkwoord aan het einde.
  • V2 is het resultaat van het omhoogbrengen van het werkwoord naar het C-hoofd en de EPP op C, maar het kan worden geblokkeerd door een ander element in de clausule, zoals een complementeerder.
  • Engels heeft voorwaardelijke inversie: als de complementeerder afwezig is, verhoogt het hulpwerkwoord naar C en verplaatst het zich naar links van het onderwerp.

Seminar Notities 3.2

  • Geef V-naar-V beweging aan:
    1. Een werkwoord verschijnt voor bijwoorden.
    2. Een werkwoord kan verplaatsen vóór ontkenning.
    3. Een werkwoord combineert direct met tijd- of aspectmarkeerders.
  • V-naar-T leidt tot werkwoordsbuiging.
  • Spiegelprincipe: morfologische afleidingen volgen syntactische afleidingen (van onder naar boven in de boom, achterwaarts).
  • Werkwoord (V) krijgt iets van elke beweging, zoals V, T- en AgrS-elementen: het heeft affixen nodig door door heads te bewegen.
  • Head-initial languages: V staat aan de linkerkant.
  • Woordvolgorde van de zin: zes mogelijke volgordes.
  • SVO (head-initial), SOV (head-final), VSO (head-initial).
  • VOS (head-initial), OVS (head-final), OSV (head-final).
  • Head heeft altijd een complement nodig.
  • Head-final languages: vraagmarkering aan het einde.

Week 4 Leesnotities

  • Case laat de grammaticale rollen zien van zelfstandige naamwoorden (argumenten) in een zin
  • Nominatief: toegewezen aan het onderwerp
  • Accusatief: toegewezen aan het object
  • Case met kleine letters 'c': verschillende morfologische markeringen in Latijn, Koreaans Russisch Fins en ander talen met duidelijke case morfologie.
  • Case met hoofdletter 'C': identificeert de structurele positie van de noun; of de noun zich in een onderwerp of objectpositie bevindt.
  • Nominatief wordt toegewezen door een aangespannen T.
  • Accusatief wordt toegewezen door een licht werkwoord head v naar een direct object.
  • Expletief (Het regent): het is er ter T toewijzing van een nominatieve Case.
  • Case-toewijzende head (T of v) kijkt omlaag en wijst Case toe aan de eerste DP dat hij vindt.
  • Voorzetsels wijzen Case toe aan hu complementen.
  • a. Jan bakte me een cake (for wijst accusatief toe aan een voornaamwoord)
  • b. *Jan bakte ik een cake
  • In het Engels: object van een voorzetsel vervoegt zich met accusatief.
  • Case Filter: All DPs moeten één keer en slechts één Case toegewezen krijgen.
  • Passivisering: het object van een actieve zin wordt het subject van een passieve zinvorm door middel van hulpwerkwoorden.

Grammaticale Onderwerpen

  • Grammaticale onderwerpen: entiteit in specificeerder TP met nominatieve casus.
  • Het triggert onderwerp overeenstemming op werkwoord en hoogste hulpwerkwoord.
  • Thematische onderwerpen: draagt externe θ-rol (agent of ervarer).
  • Grammaticale objecten: broer/zus aan V en draagt accusatieve casus.
  • In sommige talen triggert het object een aparte onderwerp overeenstemming (mist in passief).
  • Thematische objecten: draagt interne θ-rol (thema, patiënt, doel).
  • Get-passief: om onbedoelde of onverwachte gebeurtenis (statisch) uit te drukken.
  • Do-support nodig om polariteitsvragen te vormen, daarom verschijnt het hulpwerkwoord niet onder T.
  • Middle-voice constructie: DP met θ-rol object verschijnt als subject.
  • De middle voice impliceert een algemene toestand en vereist adverb of ontkenning.
  • a. Peter waste de kasjmier trui
  • b. Kasjmier truien wassen niet gemakkelijk.
  • Inherent case: case direct toegewezen door een lexikaal item (meestal een werkwoord), gebaseerd op de semantische rol en woord blijft in dezelfde zin.
  • Onpersoonlijke passieven: passieven over gebeurtenissen die plaatsvonden zonder te zeggen wie de deelnemers zijn (Er werd gedanst)

Morfeem

  • Morfeem SE in Romaanse talen: gevormd met actieve vorm van het hoofd werkwoord.
  • Verkenningsanalyse:
  • De woorden zijn in actieve vorm die overeenkomt met argumenten en de aanwezigheid van een SE morfeem.
  • Ba Constructie.

Ba-Constructie

  • SVO wordt S ba-O V in Mandarin.
  • Analytisch Passief: passievatie vormen met hulpwerkwoorden.
  • Werkwoorden worden gebouwd met een persoonsvorm van "to be" + voltooid deelwoord.
  • Morfologisch passief: passieven vormen synthetisch door morfemen uit te breiden en inflexies te gebruiken.

Vergelijkende Morfosyntaxis

  • Zaak duidt is een markeerder.
  • Talen gebruiken case om te weten wat onderwerp en object is.
  • V en P selecteren NP complement en N en A staan geen NP complement toe.
  • V en P complement: NP is een object met accusatief markering.
  • Er volgt dan een complement aan N: genitief, locatief, ablatief.
  • Declinatie: variatie van naamwoordvormen die grammaticale case, aantal en geslacht aangeven.
  • Als je iets in een taal ziet, zoals case markering, zie je het misschien niet in andere talen om historische redenen.
  • In talen met case markering moet elk nominaal dat case kan laten zien, dat doen.
  • Case Filter: alle DPs moeten één keer vergunnt zijn.
  • Engels heeft ACC maar geen GEN, DAT of ABL.
  • Zero Case Morfologie: hangt af van de taal, niet van de case.
  • Chomsky (1981): maakt een lijst van alle lexicale categorieën met eigenschappen die ze identificeren.
  • A = +N, +V, N = +N, -V, V = -N, +V en P = -N, -V.
  • Caseassigners (V, P) versus niet assigners (A, N).
  • Accusatieve case-toewijzing: A wijst slechts accusatieve case toe aan B als:
  • A is V of P
  • B is complement van A
  • Hoe onderwerp en object te identificeren:
  • Woordvolgorde
  • Substitutie (constituenten)
  • Changing time phrase

Kleine V

  • Klein V/v: Ik heb een object; je bent in een relatie met mij omdat je een transitief werkwoord bent en je een accusatief object hebt dat ik toewijs.
  • Break, broke, broken.
  • Little V: Je bent lexicaal hetzelfde, syntactisch anders.
  • Finiet T wijst een nominatieve case toe aan zijn specificeerder.
  • Case theorie houdt ook rekening met NP verplaatsing naar spec. TP (d.w.z. subject positie).
  • Er bestaan er twee voorbeelden, alleen Finiet T wijst case toe aan zijn specificeerder:
  • We were happy [that Mary won the prize]
  • We would be happy [for Mary to win the prize)
  • B is toegestaan omdat het voorzetsel 'for' een NP complement toestaat.
  • T kijkt neer op zijn c-command domein omdat er niets boven staat.
  • Case wijst het dichtstbijzijnde element toe

EPP

  • (Extended projection principe) in TPP: sentence must have a subject waar subject is eerst geboren/samengevoegd. .
  • In English: subject hoeft niet verplaatst te worden naar TP specificeerder maar het heeft wel EPP eigenschap: vul mijn specificeerder in (kan T zijn).
  • Infinitief wijst geen case toe, alleen finiet (won, niet to win)
  • Voorzetsels (for) wijst niet accusatief toe
  • Inherent case wordt thematisch en lexicaal toegewezen en is beperkt
  • Structurele case wordt toegewezen op basis van de structuur van de noun(bijv. nominatief voor onderwerpen, accusatief voor objecten)

Structurele Casus

  • Structurele casuïstiek alterneren bij een hoofdletter onder A-verplaatsing en in argumentstructuur -wisselingen, terwijl inherente zaken dat niet doen.
  • Het blijft altijd hetzelfde, zelfs tijdens bezwering
  • Om het te testen: maak de zin passief.
  • Inherente zaak blijft hetzelfde

Week 4 Case Theorie

  • Nominatieve case: gemarkeerd door T en controleert overeenstemming
  • Accusatieve case: gemarkeerd door v
  • Abstracte case: wanneer case niet in het woord staat
  • Morfologische case: wanneer het woord wordt veranderd om case te markeren
  • Schuine case
  • Werkwoorden en kleine v wijzen theta-posities toe.
  • Case- en theta-rollen zijn verschillend
  • Duitse voorbeelden:
  • Kleine v wijst een accusatieve casus en extern argument toe
  • Grote V wijst datief toe aan DP
  • Thematisch: gebaseerd op semantiek
  • Grammaticaal: gebaseerd op syntax
  • Case moet zo snel mogelijk worden ontslagen
  • Kleine v wordt toegewezen aan zowel externe argumenttheta-rol en het kan accusativus case toewijzen

Les 4.2 Seminar Midterm

  1. Sinhala
  • DP: het meest belangrijke
  • VP: het meest relevant
  • PP: ?
  • NP: ?
  • CP: ?
  • TP: het meest relevant

Het zou handig zijn om de expressie te identificeren, of de belangrijkste en meest bepalend zijn, en dan voorbeelden te geven

  1. A. compatible (head-final ZP)
  • B. ongrammaticaal: (head-initial VP)
  • C. compatibel: initial CP

T must be head-final

  • Finiet werkwoord en object zijn gescheiden in C: wordt verplaatst naar kleine V en verplaatst naar T
  1. Mirror Principle: order of morphemes mirrors syntactic derívation
  • Kijk in de tree structuur

Week 5 Notes

  • Ergative: he subject of a transitive clause (the AGENT) (He eats the dinner)
  • Unergative: intransitive verb with agentive subject, more active participants than unaccusative
  • Absolutive: subject of intransitive and the object of a transitive clause (the PATIENT) (The dinner is eaten) (He eats the dinner)
  • Unaccusative: intransitive verbs whose subjects are inherently more like objects. Often originates in object position and describes states or events that happen to subject (e.g., the vase broke) Common: arrive, fall, die, break, melt Lack agentive subject and external argument Lacks VP (little Vcan assign accusative) Can appear in there-sentences
  • Examples: The ice melted the glass broke
  • Verb Norminative A.Lang Ergative Abolute

Week 5 Lecture Notes:

  • Agreement: when a word changes form depending on other wordsmostly between .
  • The subject and The verb it depends on the sujeCt.
  • Verb is There for agreement definalion 1 when Two tems earry The Same endilg Definition 2 Two words agree if Theyhave covaniance and share sernandk farmal property; it ane farm changes Sa dæs The ather flawers grow
  • Definilitan 3 syntadic relasion orass-linkiag Two ar mare elerrents and made explidd by a marker
  • Cantraler element Which deterriines endiag an aTher elerment prabe)
  • Target elertent havbag ahanged eraling verb goal
  • LeadMarkimg ianguages languages Which marpbalagically mark agreement relatian on heal of The phrase
  • Head Thing That gives The category and carries meaning of a phrase eg. Verb in a verb phrasell Depentent markhg s e mopbologial martiig af the agreement
  • Relation on The depentert elererets but not on The heal
  • Agree is a syntatc operasian takag place betseen a prabe P and a gaal Q betseen vhlch a matching rebian halda
  • Noo every matching pair baludes agree To dæ sa. Q rusthe in domali DP) af P and satisty laalaty canditians. They rust be in The Sarte damalli
  • Prate wanis a valuer verb target vert
  • Goal prondess The value onbale subiett Ilis verl Thead" prabes dann external argument promides persan and niumber valuesto
  • Ti probes flinher darn even wiln mterienig elererls sach as MEG Goa is sublecL assignag nariliatives ase
  • Plute ver wams infiestian fram gaal whje

Simple Assumptions

  • Simplest assumptions for probe-goal system:
  1. Matching is feature identity
  2. D(P) is sister of P: in same domain (CP)
  3. Locality reduces to closest c-command

Unaccusative

  • Unaccusative: verbs or VPs that feature only one argument.
  • (transitive), with this argument being internal (perceived like objects)
  • No agentivity involved in theme: verbs such as grow Common: arrive, fall, die, break, melt
  • The ice melted, the vase broke
  • Lacks external argument and vP head that introduces it
  • Can appear in there-sentences
  • Unergatives: intransitive verbs with only an external argument He walks (introduced by little v)
  • They have a syntactic behavior which is -in between transitives and intransitives
  • Rouchly. Unacusative verbs are: Change of state verbs
  • motion erbs
  • Stalein existence verbs

5. 2 Seminar

  • Laugh is not an accusative verb.
  • Unergative; it only requires an external argument/agent
  • And cannot take a direct object only an external argument: intransitive
  • Cannot take an object and only an external argument meaning it’s unergative and intransitive
  • Cough: unaccusative but unergative and intransitive because it does not take a direct object and only an external argument
  • Unergatives: it requires an external argument (agent subject)
  • Intransitive: does not take object
  • Unaccusative: subjects that undergo action or state. Appears to verbs and requires only 1 argument.
  • Subject that is inherently like object and appears in there-sentences and object of a transitives verb
  • Open: causative alternation. The window opened
  • Assignment:
    1. English Swear phrases
  • In 2, all sentences use the emphatic negative quantifiers in subject position2: all active 3: all passive(unaccusative)
  • With internal arguments: qualifier can appear

Week 6 Lecture: Morphosyntactic Alignment

  • Grammatical subject and object: in tree
  • Thematic subjects and objects: theta roles
  • Intransitive: unaccusative (The ice melted) and unergative (I walk)
  • Case: nominative, accusative (vs object, subject)
  • T assigns nominative case and v accusative case
  • S = The sole argument of intransitive verb (subject)
  • I am going, she is going
  • A = The agent of transitive verbs
  • I hear her, she hears me
  • O = The object of transitive verbs (book: P for patient)
  • No object agreement in English
  • Case marking: nominative, accusative
  • Verb agrees with nom-marked element
  • Nominative-accusative languages: A and S are clustered together while O doesn't control agreement and gets a different case.
  • Rare: you can also cluster O and A for transitive agreement English: They(A) saw them(0) They(s) left
  • S and O are grouped together: both receive similar case morphology
  • Sentence coordination with gapping:
  • A gapped subject needs an antecedent in the same case
  • They saw her and returned -: he saw her and he returned
  • A and S: nominative accusative, O receives accusative
  • In ergative-absolute languages: S and O receive absolutive case, whereas A receives ergative case

Direct Alignment: WhenAS and O do not differ in marking

  • Such as in last dataset; present has no markingin A, S and OW
  • 6 – Seminar 2: Short Comparative Essays
  • Line spacing 1
  • Introduction: "This essay will be comparing these languages in Turkish and German"
  • Use tables*Don't compare or mention the opposing language in descriptions introduction. Descriptives or Turkish and German Compansons Conclusions
  • Other aspects:
  • Case marking in nouns and pronouns
  • History of case marking
  • Casc mark ngin agreement
  • Alignment types: both nominative-accusative but potential spits to differentiated their casc marki
  • Leave out morhalogral case
  • Mention that they do have prepesirions but do noo focus on word order be
  • Consistent and leave it to ease marking
  • Keep it to ease-marking
  • Style points:
  • For dosses ogmaak ke kapitala
  • Reeure The extra black Unein The table sngle apaced

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

More Like This

Design Generation Syntax Quiz
29 questions

Design Generation Syntax Quiz

SimplifiedTropicalRainforest avatar
SimplifiedTropicalRainforest
Comparative Morphosyntax Overview
48 questions

Comparative Morphosyntax Overview

InspiringPolynomial5689 avatar
InspiringPolynomial5689
Transformational and Generative Grammar Quiz
6 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser