Sociale Ongelijkheid: Betekenis en Meting

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson
Download our mobile app to listen on the go
Get App

Questions and Answers

Wat is de definitie van sociale ongelijkheid?

  • Een gelijke verdeling van sociale posities in een samenleving.
  • Een ongelijke verdeling van economisch, cultureel en sociaal kapitaal. (correct)
  • Een afwezigheid van rangschikking van sociale posities.
  • Een gelijke waardering van sociale posities in termen van status of rijkdom.

De Gini-coëfficiënt meet alleen de verdeling van vermogen in een land.

False (B)

Hoe definieert Jan Vrancken armoede?

als een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van individueel en collectief bestaan

Bij ______________ armoede wordt armoede doorgegeven van generatie op generatie.

<p>generatie</p> Signup and view all the answers

Match de volgende aspecten van armoede met hun beschrijving:

<p>Inkomen en schulden = Gebrek aan geld leidt tot schulden en beperkte toegang tot basisbehoeften. Huisvesting = Slecht geïsoleerde huizen leiden tot hogere energiekosten en gezondheidsproblemen. Gezondheidszorg = Uitstel van medische zorg vanwege financiële beperkingen resulteert in slechtere gezondheid. Onderwijs = Jongeren uit kansarme gezinnen verlaten school vroegtijdig en hebben minder kansen.</p> Signup and view all the answers

Wat is het middelpunt van het 'web van armoede'?

<p>Sociale uitsluiting (B)</p> Signup and view all the answers

Volgens het klovenmodel hebben armen minder positieve krachten dan de rest van de maatschappij.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Welke vijf kloven bestaan er volgens Bart Demyttenaere tussen armen en rijken?

<p>gevoelskloof, kenniskloof, vaardigheidskloof, positieve krachten kloof, structurele kloof</p> Signup and view all the answers

Emancipatie streeft vooral naar gelijke ______________ en gelijke behandeling.

<p>rechten</p> Signup and view all the answers

Wat is de definitie van een 'intern rolconflict'?

<p>Een conflict tussen de verwachtingen van anderen binnen dezelfde sociale positie. (A)</p> Signup and view all the answers

Sociale status en sociaal aanzien zijn synoniemen.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de uitkomst van sociale stratificatie binnen een samenleving?

<p>gelaagde of gestratificeerde samenleving met een hiërarchie</p> Signup and view all the answers

Socio-economische status (SES) verwijst naar je ______________, inkomen, sociale status en opleidingsniveau.

<p>beroep</p> Signup and view all the answers

Wat kenmerkt een standenmaatschappij?

<p>Je stand wordt bepaald bij je geboorte. (A)</p> Signup and view all the answers

In een klassenmaatschappij is trouwen tussen verschillende klassen onmogelijk.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent de term 'meritocratische samenleving'?

<p>iedereen kan in principe tot een hogere klasse toetreden door zijn eigen verdienste</p> Signup and view all the answers

____________ mobiliteit houdt in dat mensen bewegen tussen verschillende sociale posities.

<p>sociale</p> Signup and view all the answers

Wat is het verschil tussen horizontale en verticale mobiliteit?

<p>Verticale mobiliteit verandert iemands sociale laag, horizontale mobiliteit niet. (C)</p> Signup and view all the answers

Intragenerationele mobiliteit vergelijkt de sociale positie van verschillende generaties binnen een familie.

<p>False (B)</p> Signup and view all the answers

Geef een voorbeeld van intergenerationele mobiliteit.

<p>de sociale positie van een kind vergelijken met die van zijn of haar ouders</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Sociale Ongelijkheid

Ongelijke waardering van sociale posities in termen van status of rijkdom.

Sociale ongelijkheid

De ongelijke verdeling van economisch, cultureel of sociaal kapitaal.

Inkomensongelijkheid

De ongelijke verdeling van het nationale inkomen over de bevolking.

Gini-coëfficiënt

Een maat voor de verdeling van inkomen of vermogen in een land, variërend tussen 0 (volledige gelijkheid) en 1 (volledige ongelijkheid).

Signup and view all the flashcards

Kansenongelijkheid

De combinatie van kansen die iemand bij de geboorte krijgt, de keuzes die iemand maakt, en toeval.

Signup and view all the flashcards

Definitie van armoede (Jan Vrancken)

Een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van individueel en collectief bestaan.

Signup and view all the flashcards

Buitenkant van armoede

Zichtbare aspecten van armoede, zoals slechte kleding en huisvesting.

Signup and view all the flashcards

Binnenkant van armoede

Minder tastbare gevolgen van armoede, zoals schaamte en eenzaamheid.

Signup and view all the flashcards

Generatiearmoede

Wanneer armoede wordt doorgegeven van generatie op generatie.

Signup and view all the flashcards

Nieuwe armoede

Wanneer mensen die voorheen niet arm waren, in armoede terechtkomen.

Signup and view all the flashcards

Sociale uitsluiting (armoede)

Een situatie waarin mensen door armoede niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving.

Signup and view all the flashcards

Gevoelskloof

Negatieve gevoelens die leiden tot een gebrek aan eigenwaarde en een negatief zelfbeeld bij armen.

Signup and view all the flashcards

Kenniskloof

Gebrek aan toegang tot de juiste informatiekanalen bij armen.

Signup and view all the flashcards

Vaardigheidskloof

Gebrek aan fundamentele vaardigheden bij armen om met geld om te gaan, kinderen op te voeden, etc.

Signup and view all the flashcards

Structurele kloof

Systematische uitsluiting van armen uit belangrijke levensdomeinen.

Signup and view all the flashcards

Sociale Structuur

Een vorm van georganiseerd samenleven.

Signup and view all the flashcards

Sociale Rollen

De verwachtingen die rolpartners hebben over de manier waarop iemand een positie vervult.

Signup and view all the flashcards

Sociale Status

De waardering van anderen voor een sociale positie.

Signup and view all the flashcards

Sociaal Aanzien

De erkenning die je krijgt voor het vervullen van je sociale rol.

Signup and view all the flashcards

Sociale Stratificatie

Een gelaagde samenleving met ongelijkheid tussen de lagen.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Sociale Ongelijkheid: Betekenis

  • Sociale posities in een samenleving worden ongelijk gewaardeerd op basis van status of rijkdom.
  • Dit leidt tot een hiërarchie van sociale posities, wat sociale ongelijkheid veroorzaakt.
  • Sociale ongelijkheid gaat over ongelijke verdeling enerzijds en over ongelijke waarden en behandeling anderzijds.
  • Sociale ongelijkheid is de ongelijke verdeling van economisch, cultureel of sociaal kapitaal.

Meten van Sociale Ongelijkheid

  • Sociale ongelijkheid is breed en kan vanuit verschillende standpunten worden benaderd.
  • De twee belangrijkste concepten zijn inkomens- en vermogensongelijkheid, en kansenongelijkheid.

Inkomens- en Vermogensongelijkheid

  • Inkomensongelijkheid verwijst naar de ongelijke verdeling van het nationaal inkomen onder de bevolking.
  • Vermogen is breder en omvat iemands totale bezit aan geld en goederen.
  • De Gini-coëfficiënt meet deze ongelijkheden: 0 staat voor perfecte gelijkheid en 1 voor extreme ongelijkheid.
  • De werkelijkheid ligt tussen 0 en 0,5; in de Gini-index is dit 0% - 50%.
  • Er is een verband tussen inkomen en vermogen, maar het is niet perfect; inkomensongelijkheid in België is bijvoorbeeld niet hoog, maar vermogensongelijkheid wel.

Kansenongelijkheid

  • Resultaten bij inkomens- en vermogensongelijkheid zijn een gevolg van kansen bij geboorte, gemaakte keuzes en toeval.
  • Gelijke kansen zijn moeilijk te meten, maar de meeste samenlevingen streven ernaar.

Armoede

  • Kansenongelijkheid en inkomensongelijkheid kunnen elkaar versterken.
  • Kansenongelijkheid: Moeilijke start kan leiden tot minder kansen op onderwijs en vaardigheden, wat de inkomenspositie verkleint.
  • Inkomensongelijkheid kan worden doorgegeven aan volgende generaties.
  • Beide concepten leiden tot armoede in een deel van de samenleving.
  • Jan Vrancken definieert armoede als een netwerk van sociale uitsluiting op meerdere gebieden.
  • Armoede scheidt mensen van aanvaarde leefpatronen, waardoor een kloof ontstaat.

Buiten- en Binnenkant van Armoede

  • Buitenkant van armoede omvat materiële aspecten zoals kleding en huisvesting.
  • Binnenkant van armoede omvat menselijke aspecten zoals schaamte en eenzaamheid.
  • Er is een verschil tussen generatiearmoede, die wordt doorgegeven, en nieuwe armoede, waarbij mensen verzeild raken in armoede.

Aspecten van Armoede

  • Gebrek aan geld/inkomen is een veelvoorkomend kenmerk, vaak met grote schulden (gas, elektriciteit, gezondheid, school).
  • Er wordt vaak bespaard op noodzakelijke voeding, wat nadelig is voor de weerstand tegen ziektes en de ontwikkeling van kinderen.
  • Slecht geïsoleerde huizen leiden tot financiële problemen en sociale isolatie, en kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken (bijv. astma).
  • Arme mensen missen vaak gezondheidszorg, wat leidt tot slechte gezondheid, langdurige ziektes en mentale problemen (bijv. depressie).
  • Jongeren uit arme gezinnen verlaten vaker vroegtijdig school, en wie geen diploma heeft, heeft meer kans op armoede.
  • Werk levert inkomen, sociale contacten en waardering op; wie geen of slecht betaald werk heeft, wordt sneller geconfronteerd met sociale uitsluiting (77% van arme kinderen hebben ouders zonder werk).

Kringloop of Web van Armoede

  • Armoede beïnvloedt verschillende aspecten van het leven en is een complex fenomeen.
  • Justitie, vrije tijd, gezin, hulpverlening en sociale contacten spelen ook een rol.
  • Sociale uitsluiting is het middelpunt; mensen kunnen niet volwaardig deelnemen aan de samenleving.
  • Armoede is een netwerk van problemen die elkaar versterken.

Klovenmodel

  • Bart Demyttenaere onderscheidt vijf kloven tussen armen en rijken.
  • Gevoelskloof: negatieve gevoelens, gebrek aan eigenwaarde, wantrouwen.
  • Kenniskloof: gebrek aan informatiekanalen, achterstand in de technologische wereld.
  • Vaardigheidskloof: gebrek aan fundamentele vaardigheden (geld, kinderen, huishouden, administratie).
  • Positieve krachten kloof: armen hebben veel solidariteitsgevoel, vechtlust en behouden hun gevoel voor humor.
  • Structurele kloof: systematische uitsluiting van belangrijke levensdomeinen (huisvesting, onderwijs, cultuur, werk).

Gevolgen van Sociale Ongelijkheid

  • Sociale ongelijkheid is moreel bedenkelijk en onderzoek toont aan dat te grote ongelijkheid negatieve gevolgen heeft.

Sociale Structuur: Sociale Groepen

  • Sociale structuur is een vorm van georganiseerd samenleven.

Sociale Positie

  • Sociale positie is iemands plaats binnen een groep of samenleving.
  • Sociale positie kan tijdelijk of levenslang, en verworven of toegewezen zijn.
  • Verworven positie wordt verkregen door inspanning.
  • Toegewezen positie is inherent aan de persoon.
  • De positie set is het geheel van sociale posities op een gegeven moment.

Sociale Rol en Rolgedrag

  • Sociale rollen zijn de verwachtingen die rolpartners hebben over de positie die iemand vervult.
  • Rolpartners zijn individuen die onderling verbonden zijn.
  • Rolgedrag is hoe iemand zich gedraagt op basis van positie en rol.
  • Sociale controle is de controle of iemands rolgedrag overeenkomt met de sociale rol; dit kan formeel of informeel zijn.
  • Mensen nemen soms een voorbeeld aan anderen (rolmodellen) bij de invulling van sociale rollen, vaak onbewust.
  • Jongeren spiegelen zich vaak aan rolmodellen tijdens hun identiteitsontwikkeling, wat zowel positief als negatief kan zijn.
  • Er bestaan diepgewortelde en stereotiepe verwachtingen tegenover bepaalde sociale posities (rolpatronen).

Machtsstrijd en Emancipatie

  • Verschillen in rolopvattingen kunnen leiden tot een machtsstrijd binnen een relatie.
  • Emancipatie is het ontdoen van een rolpatroon en verwerven van nieuwe rechten, met als doel gelijke rechten en behandeling.

Rolspanning en Rolconflict

  • Een role set kan rolconflicten veroorzaken.
  • Intern rolconflict: onmogelijk om aan alle verwachtingen binnen één sociale positie te voldoen.
  • Het is moeilijk om een balans te vinden tussen verschillende sociale rollen.
  • Extern rolconflict: De verwachtingen van meerdere sociale posities zijn tegenstrijdig.
  • Rolverwarring: niet weten hoe zich te gedragen doordat er geen gepast rolgedrag gekozen kan worden.

Sociale Status en Sociaal Aanzien

  • Aan elke sociale positie is een sociale status verbonden: de waardering van anderen.
  • Een hogere positie geeft meer macht.
  • Sociale positie en macht beïnvloeden iemands status.
  • Sociaal aanzien is de erkenning voor het vervullen van een sociale rol, en kan losstaan van de sociale positie.

Sociale Stratificatie

  • De sociale structuur is gelaagd of gestratificeerd; groepen worden in lagen ingedeeld.
  • Er bestaat ongelijkheid tussen de lagen, waardoor er een hiërarchie of maatschappelijke rangorde ontstaat.

Factoren van Sociale Stratificatie

  • Factoren die sociale stratificatie bepalen zijn leeftijd, geslacht, gezondheid, migratiegeschiedenis, sociaal-economische status (SES) (beroep, inkomen, sociale status, opleidingsniveau).

Soorten Stratificatie

  • Er bestaan verschillende soorten stratificatie systemen, afhankelijk van de maatschappij.
  • In een traditionele landbouwmaatschappij is er sprake van een standenmaatschappij.
  • Een klassenmaatschappij ontstond rond de industriële samenleving.

Standenmaatschappij

  • De standenmaatschappij had drie standen, bepaald bij geboorte.
  • De standen waren erfelijk, en men trouwde binnen de eigen stand.
  • De standenmaatschappij kwam rond de middeleeuwen en eindigde in de 18e eeuw.
  • Men kwam toen tot het besef dat alle mensen van nature gelijk zijn; de Franse Revolutie droeg hieraan bij.

Standen

  • Clerus: geloof was belangrijk, kerk had invloed en macht.
  • Adel: recht op grondbezit, macht en rijkdom; adellijke titels werden doorgegeven.
  • Boeren, handelaars, ambachtslui: geen rechten, maar konden opklimmen door militaire daden, rechten te kopen of toe treden tot de geestelijke.

Klassenmaatschappij

  • Twee klassen ontstonden in de industriële maatschappij.
  • Economische verschillen bepaalden ongelijkheid.
  • Trouwen tussen klassen was mogelijk, maar kwam zelden voor.
  • Kapitalisten/bourgeoisie bekleedden de hoogste positie door familie achtergrond, hard werk, opleiding en vermogen.
  • Ongeschoolde arbeiders hadden arbeid voor hun loon.
  • Ze bezaten geen productiemiddelen.

Huidige Maatschappij

  • Dankzij de sociale zekerheid konden veel lagere klassen in de 20e eeuw opklimmen.
  • De middenklasse is steeds groter geworden.
  • Vandaag bepaalt SES iemands status, maar het is moeilijk om van klasse te veranderen.

Klassen

  • Hoge klasse: ambtenaren, administratieve beroepen, professionals (bijv. artsen).
  • Middenklasse: lagere ambtenaren, administratieve beroepen; hoger (leerkrachten) en lager (postbodes).
  • Arbeidersklasse: ongeschoolde handarbeiders.
  • De huidige maatschappij is een meritocratische samenleving: iedereen kan in principe opklimmen, maar afkomst speelt nog steeds een rol en er is een toename van kansarmoede.

Sociale Mobiliteit

  • Een gevolg van sociale stratificatie: mensen kunnen bewegen tussen posities.
  • Niet elke samenleving maakt dit mogelijk; het hangt af van de open- geslotenheid.
  • Open samenleving: vlot stijgen en dalen.
  • Gesloten samenleving: sociale positie ligt vast bij geboorte.

Soorten Mobiliteit

  • Er zijn vier soorten mobiliteit: horizontale, verticale, intragenerationele, en intergenerationele mobiliteit.
  • Horizontale mobiliteit: nieuwe sociale positie met dezelfde SES (bv. leraar die dezelfde vakken op een andere school geeft).
  • Verticale mobiliteit: veranderen van sociale positie (bv. van leraar naar directeur).
  • Intragenerationele mobiliteit: verandering binnen iemands leven (bv. door een scheiding veel geld verliezen).
  • Intergenerationele mobiliteit: sociale positie vergelijken met die van vorige of volgende generatie (je papa die prof is versus jij als kleuteronderwijzer).

Definities van Emoties

  • Emotie: Een korte, intense reactie op een belangrijke prikkel, ook van gedachten of herinneringen.
  • Stemming: Langduriger, minder intens, oorzaak vaak onduidelijk ("humeur").
  • Affectief: Term voor het ervaren van emoties of stemmingen (geluk, woede, afkeer).
  • Temperament: Blijvende geneigdheid om bepaalde emoties te ervaren (vurig temperament).
  • Arousal: De mate van activiteit van het zenuwstelsel.

Componenten van Emotie

  • Er bestaan drie soorten componenten van emotie: subjectieve, fysiologische- en gedragscomponenten
  • Subjectieve Component: gedachten en gevoelens over de emotie.
  • Fysiologische Component: lichamelijke reacties zoals hartslag en ademhaling.
  • Gedragscomponenten: De expressie van de emotie (gezicht, lichaamstaal).

Basisemoties volgens Ekman

  • Er zijn zes basisemoties die wereldwijd herkenbaar zijn aan dezelfde gezichtsuitdrukkingen: verdriet, walging, woede, blijdschap, angst en verrassing.

Functies van Emoties

  • Wetenschappers onderscheiden drie functies van emoties: adaptieve, sociale en cognitieve functie.
  • Adaptieve functie: Emoties sturen gedrag om te helpen overleven en zijn sterk verbonden met fysiologische componenten.
  • Darwin stelde dat emoties niet alleen storend zijn, maar ook een functie hebben.
  • Angst kan de kans op overleving verhogen.
  • Afkeer van stom gedrag zorgt ervoor dat we die niet meer herhalen.
  • Bij bedreiging zijn er drie reacties: vecht-en-vlucht-reactie, verstijving en tend-and-befriend-reactie.

Sociale Functie

  • Emoties bevorderen sociale relaties als communicatiemiddel.
  • Emoties beïnvloeden anderen en helpen gedrag af te stemmen op de situatie.
  • Het "still face experiment" toont aan dat baby's reageren op emotionele reacties van verzorgers.
  • Blozen is een betrouwbaar signaal en maakt mensen meer vergevingsgezind.

Emotionele Intelligentie

  • Daniel Goleman introduceerde het begrip emotionele intelligentie voor het vermogen om efficiënt met emoties om te gaan.

Aspecten van Emotionele Intelligentie

  • Het herkennen en begrijpen van emoties bij zichzelf en anderen is cruciaal.
  • Non-verbale signalen zijn belangrijk.
  • Empathie is nodig om emoties te verklaren.
  • Reguleren van emoties: zelf kunnen bijsturen en onder controle houden van je emoties.
  • Expressie van emoties: emoties gepast tonen.
  • Een hoge EQ bevordert sociale relaties en succes op de werkvloer.

Empathie

  • Empathie is het vermogen om zich in te leven in een ander.
  • Het is noodzakelijk voor emotionele intelligentie; de ander voelt zich begrepen.
  • Emotionele besmetting is een subvorm van empathie; onbewust emoties overnemen.
  • Oorzaken: spiegelneuronen en facial feedback hypothesis.

Omgaan met Eigen Emoties:

  • Emotie regulatie: de emoties controleren op een gepaste manier.
  • Het onderdrukken van emoties zorgt voor meer negatieve gevoelens, herbeoordelen is beter.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

More Like This

CHAPTER 8 SOCIAL STRATIFICATION PAYNE
50 questions
Social Class in Canada
12 questions

Social Class in Canada

FeatureRichHazel avatar
FeatureRichHazel
Use Quizgecko on...
Browser
Browser