Mediagebruik: Dagboekmethode en Surveys

Een manier om mediagebruik te meten door mensen te vragen in te schatten hoeveel tijd ze aan verschillende media besteden.

Een methode om mediagebruik te meten waarbij mensen een dagboek bijhouden van hun activiteiten in een week.

Een van de voordelen van de dagboekmethode is dat het mediagebruik kan worden vergeleken met andere vrijetijdsbestedingen.

Een nadeel van de dagboekmethode is dat het veel tijd kost om te registreren en dat er veel mensen niet meedoen.

Een van de nadelen van de dagboekmethode is dat het voorkeuren voor specifieke genres vaak niet gemeten worden.

Mensen met verschillende sociale posities hebben verschillende toegang tot en gebruik van media. Dit wordt bepaald door de bronnen en beperkingen die ze hebben.

Verschillende sociale groepen hebben verschillende voorkeuren voor mediagebruik, dit komt door hun verschillende toegang tot middelen en beperkingen.

De theorie die stelt dat mensen met een hogere sociaal-economische status sneller nieuwe informatie opnemen dan mensen met een lagere status, waardoor de kennisverschillen toenemen.

Deze theorie benadrukt dat mensen zelf hun mediagebruik controleren en kiezen om aan hun eigen behoeften te voldoen.

Deze theorie verklaart hoe innovaties zich verspreiden binnen een samenleving, waarbij sommige groepen eerder en sneller toegang hebben tot nieuwe media dan andere.

De theorie die stelt dat sociale en culturele verschillen worden doorgegeven via media en dat mensen met verschillende sociale posities verschillende culturele kapitaal hebben.

Deze theorie focust op de rol van informatieverwerking bij het begrijpen van sociale ongelijkheid in mediagebruik.

De theorie die stelt dat de toegang tot en het gebruik van media afhankelijk is van de beschikbare middelen, zoals geld, tijd en vaardigheden.

De veronderstelling dat een toename van vrijetijdsactiviteiten tot meer tijdsdruk leidt, waardoor mensen tijdsintensieve en concentrerende activiteiten zoals lezen inruilen voor minder veeleisende, ontspannende activiteiten zoals TV-kijken en internetgebruik.

De veronderstelling dat socialisatie door middel van amusement, zoals media, invloed heeft op mediavoorkeuren later in het leven.

De veronderstelling dat lezen cognitieve vaardigheden vereist die door voortdurende oefening worden ontwikkeld. Een toenemend aanbod en sociale invloed van amusement in media leidt tot andere socialisatieprocessen bij jongeren, waardoor ze minder geïnteresseerd raken in activiteiten die voorkennis, oefening en geduld vereisen.

De veronderstelling dat demografische trends, zoals de toename van het aantal ouderen, een rol spelen bij het dalende belang van lezen. Ouderen lezen meer dan jongeren, dus vergrijzing zou een toename in het lezen moeten betekenen.

De veronderstelling dat een toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen een rol kan spelen in de dalende belangstelling voor lezen.

De trend dat de verschillen in internetgebruik tussen verschillende opleidingsgroepen kleiner worden.

De trend dat de verschillen in leestijd tussen verschillende opleidingsgroepen groter worden.

Het verschijnsel dat verschillende sociale groepen anders reageren op de introductie van nieuwe media en het gebruik van oude media. Dit kan resulteren in een toenemend of afnemend verschil in mediagebruik tussen groepen.

De hypothese stelt dat mensen die bekwaam zijn in het gebruik van een bepaald medium, minder snel geneigd zijn om over te stappen naar een nieuw medium. Dit komt omdat ze het bekende medium als efficiënt en van goede kwaliteit beschouwen.

Het verschijnsel dat de verschillen in mediagebruik tussen verschillende sociale groepen toenemen in de tijd.

Het verschijnsel dat de verschillen in mediagebruik tussen verschillende sociale groepen afnemen in de tijd.

De tendens dat mensen met een lagere opleiding meer tijd besteden aan televisiekijken dan mensen met een hogere opleiding.

De tendens dat de verschillen in televisiekijken tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus in de tijd toenemen. Mensen met een lage opleiding kijken meer tv, terwijl mensen met een hoge opleiding hun tv-tijd niet verder verhogen.

De tendens dat mensen met een hoge opleiding meer tijd besteden aan internetgebruik dan mensen met een lage opleiding.

De theorie die beschrijft hoe nieuwe ideeën en technologieën zich verspreiden in een samenleving, waarbij verschillende groepen mensen de technologie op verschillende tijdstippen adopteren.

Verschillen in het gebruik van media tussen mensen uit verschillende sociale groepen, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, opleiding, inkomen of etnische achtergrond.

Verschillen in het gebruik van traditionele media (zoals tv, radio, kranten) en nieuwe media (zoals internet, streamingdiensten) tussen verschillende sociale groepen.

Verschillen in het gebruik van traditionele media (zoals kranten, boeken) en nieuwe media (zoals online nieuws, e-books) voor het verkrijgen van informatie tussen verschillende sociale groepen.

Verschillen in het gebruik van traditionele media (zoals gedrukte boeken) en nieuwe media (zoals e-books, online lezen) tussen verschillende sociale groepen.

De mate waarin verschillende leeftijdsgroepen gebruik maken van verschillende media. Ouderen kijken, luisteren en lezen vaker traditionele media, terwijl jongeren meer communiceren en gamen. Medioren bezoeken vaker nieuwswebsites en apps.

De tendens van ouderen om traditionele media (tv, kranten) te blijven gebruiken en minder van nieuwe media (internet, streamingdiensten).

De tendens van jongeren om meer gebruik te maken van nieuwe media (streamingdiensten, sociale media) en minder van traditionele media (tv, kranten).

De groeiende kloof tussen het mediagebruik van ouderen en jongeren, waarbij ouderen vaker traditionele media gebruiken en jongeren meer gebruik maken van nieuwe media.

Verschillen in het mediagebruik tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden, waarbij hoogopgeleiden meer gebruik maken van nieuwe media en meer kritisch zijn in hun mediagebruik.

Hoogopgeleiden kijken minder tv, maar wel vaker via streamingdiensten. Ze lezen vaker online nieuws en gebruiken meer nieuwswebsites en -apps.

Lageropgeleiden gebruiken consistent minder nieuwe media en blijven vaker bij traditionele media, mogelijk door financiële belemmeringen of gebrek aan vaardigheden.

Twee belangrijke factoren die bepalen hoe mensen media gebruiken: de tijd die ze besteden aan media en de inhoud die ze consumeren.

Verschillen in het kijken naar verschillende genres tv-programma's tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus. Hogeropgeleiden kijken vaker naar cultuur en informatieve programma's, terwijl lageropgeleiden vaker kijken naar soaps, talkshows en realityprogramma's.

Verschillen in het lezen van verschillende boekgenres tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus. Hogeropgeleiden lezen meer boeken in vreemde talen, literatuur, spannende boeken en populär-wetenschappelijke boeken. Lageropgeleiden lezen vaker hobby-boeken en romantische boeken.

De tendens dat hogeropgeleiden verschillende mediagenres consumeren dan lageropgeleiden. Hogeropgeleiden vaker literatuur en informatieve programma's, lageropgeleiden vaker hobbyboeken, soaps en realityprogramma's.