Lees- en Woordraadstrategieën Quiz
19 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is het doel van de oriënterende strategie?

  • Bruikbare informatie vinden
  • Bepalen welke kanten van het onderwerp worden besproken
  • De tekst helemaal begrijpen
  • Het onderwerp weten (correct)

Welke aanpak hoort bij de globale leesstrategie?

  • Bekijk de titel en illustraties
  • Lees de hele tekst van begin tot einde
  • Let op tussenkoppen en gedrukte woorden
  • Lees de eerste en laatste zinnen van de alinea’s (correct)

Wat is een kenmerk van de strategie 'omschrijving'?

  • Het letterlijk uitleggen van een woord (correct)
  • Een vast en nauwkeurig omschrijving
  • Een ander woord met dezelfde betekenis
  • Voorbeelden die een concept verduidelijken

Welke term refereert aan het begrijpen van een tekst van begin tot einde?

<p>Precies (D)</p> Signup and view all the answers

Waarom zou je de strategie 'voorbeeld' gebruiken?

<p>Om de betekenis van een woord te verduidelijken met voorbeelden (C)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent een 'tegenstelling' binnen woordraadstrategieën?

<p>Twee woorden of ideeën die tegenovergesteld zijn aan elkaar (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de juiste strategie om bruikbare informatie te vinden?

<p>Zoekend (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende woorden staat niet in verband met de strategie 'bekend woorddeel'?

<p>Synoniem (B)</p> Signup and view all the answers

Met welke strategie kun je een onderwerp van een tekst samenvatten?

<p>Oriënterend (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van een tekst die een lezer wil amuseren?

<p>De lezer vermaken. (B)</p> Signup and view all the answers

Hoe maak je een verkleinwoord van het woord 'auto'?

<p>Autootje (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de juiste manier om het meervoud van 'prijs' te maken?

<p>Prijzen (B)</p> Signup and view all the answers

Wat moet je doen om de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord te maken?

<p>Voeg 'e' toe aan het woord. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke zin gebruikt een correcte hoofdletter?

<p>Ik ging naar het feestje van Jan. (C)</p> Signup and view all the answers

Welk tekstdoel heeft als doel de lezer te overtuigen?

<p>Mening en argumenten presenteren. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke toevoeging is correct voor het meervoud van 'fiets'?

<p>Fietsen (C)</p> Signup and view all the answers

Wat gebruik je om een zin te beëindigen?

<p>Punt, vraagteken of uitroepteken (A)</p> Signup and view all the answers

Hoe maak je van 'ring' het verkleinwoord?

<p>Ringetje (C), Ringetje (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is een voorbeeld van een tekst die informeert?

<p>Een instructiehandleiding (B)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Oriënterend lezen

De strategie waarbij je de titel, illustraties, tussenkoppen, vetgedrukte woorden, cursieve woorden of gekleurde woorden en de eerste alinea bekijkt om het onderwerp te achterhalen.

Globaal lezen

De strategie waarbij je de eerste en laatste zinnen van elke alinea leest om de belangrijkste punten van een tekst te begrijpen.

Precies lezen

De strategie waarbij je de hele tekst leest van begin tot einde om alle details te begrijpen.

Zoekend lezen

De strategie waarbij je alleen naar specifieke informatie zoekt in een tekst.

Signup and view all the flashcards

Synoniem

Een ander woord met dezelfde betekenis.

Signup and view all the flashcards

Omschrijving

Een uitleg die letterlijk beschrijft wat een woord betekent.

Signup and view all the flashcards

Definitie

Een vaste en nauwkeurige omschrijving van een woord.

Signup and view all the flashcards

Voorbeeld

Voorbeelden herken je aan woorden als: zoals, zo, (bij)voorbeeld, denken aan, neem nou, of een dubbele punt.

Signup and view all the flashcards

Tegenstelling

Een tegenstelling herken je aan woorden als: maar toch, echter, of een woord met tegengestelde betekenis.

Signup and view all the flashcards

Bekend woorddeel

Een woorddeel dat je kan gebruiken om de betekenis van een woord te begrijpen.

Signup and view all the flashcards

Tekstdoel

Een tekstdoel is het doel dat de schrijver met de tekst heeft.

Signup and view all the flashcards

Amuseren

Amuseren is een tekstdoel waarbij de schrijver probeert de lezer te vermaken. Denk aan moppen, verhalen en andere leuke teksten.

Signup and view all the flashcards

Informeren

Informeren is een tekstdoel waarbij de schrijver probeert de lezer iets te leren. Dit kan gaan over feiten, informatie, uitleg of voorbeelden.

Signup and view all the flashcards

Instrueren

Instrueren is een tekstdoel waarbij de schrijver probeert de lezer aan te leren hoe hij iets moet doen.

Signup and view all the flashcards

Overtuigen

Overtuigen is een tekstdoel waarbij de schrijver probeert de lezer te overtuigen van zijn standpunt of mening.

Signup and view all the flashcards

Activeren

Activeren is een tekstdoel waarbij de schrijver probeert de lezer te motiveren tot een actie, zoals een aankoop of vrijwilligerswerk.

Signup and view all the flashcards

Hoofdgedachte

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt.

Signup and view all the flashcards

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord beschrijft een zelfstandig naamwoord.

Signup and view all the flashcards

Meervoud maken

Een meervoud is een woord dat aangeeft dat er meer dan één van iets is. Er zijn verschillende manieren om meervoud te maken in het Nederlands.

Signup and view all the flashcards

Verkleinwoord

Een verkleinwoord is een woord dat aangeeft dat iets kleiner is. Je maakt een verkleinwoord door er een 'tje' achter te plakken.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Leesstrategieën

  • Oriënterend: Bepaal het onderwerp door titel, illustraties, kopjes, vetgedrukte/gekleurde woorden en de eerste alinea te bekijken.
  • Globaal: Bepaal de belangrijkste punten door de eerste en laatste zinnen van elke alinea te lezen.
  • Precies: Lees de volledige tekst van begin tot eind voor een volledig begrip.
  • Zoekend: Zoek naar bruikbare informatie met behulp van kopjes, gedrukte woorden en opvallende tekens (*).

Woordraadstrategieën

  • Synoniem: Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis.
  • Omschrijving: Beschrijft letterlijk de betekenis van een woord.
  • Definitie: Een nauwkeurige omschrijving van een woord.
  • Voorbeeld: Herkenbaar aan woorden zoals 'zoals', 'zo', 'bijvoorbeeld', 'denk aan' etc. Voorbeeldzin: "Zo'n gerecht is lekker met verschillende peulvruchten: bruine bonen, kapucijners en kidneybonen".
  • Tegenstelling: Herken tegenstellingen aan woorden zoals 'maar', 'toch', 'echter'. Andere woorden of voorvoegsels met tegenovergestelde betekenis kan ook een tegenstelling aangeven (bijv. 'weigeren'/'accepteren', of voorvoegsels 'a-','on-',etc.
  • Bekend woorddeel: Herkenbare, samengestelde woorden(zonnestelsel) of woorden met voor- en/of achtervoegsels (geluidloos).
  • Illustratie: (Illustratie wordt gegeven, maar geen zin voor voorbeeld)

Zo maak je een tegenstelling

  • Gebruik een tegengestelde woord.
  • Gebruik indien mogelijk het juiste voorvoegsel (bijv. inwendig/uitwendig).
  • Vervang het voorvoegsel dat er niet bij hoort.

Cursus 1, Paragraaf 2: Onderwerp en Hoofdgedachte

  • Onderwerp: Het onderwerp is wat de tekst beschrijft. Kan kort of uitgebreid worden geformuleerd.
  • Hoofdgedachte: Het meest belangrijke punt van de tekst bepaal je door de hele tekst goed te lezen.

Cursus 1, Paragraaf 3: Tekstdoelen en soorten

  • Amuseren: De schrijver wil je vermaken (mop, verhaal).
  • Informeren: De schrijver wil je iets leren (studieboek, verslag).
  • Instrueren: De schrijver wil je iets leren doen (spelregels).
  • Overtuigen: De schrijver wil je zijn mening overnemen (betoog).
  • Activeren: De schrijver wil dat je iets wel (of niet) doet (advertentie, flyer).

Zelf aan de slag met tekstdoelen

  • Amuseren: Beschrijf personages/situaties met sfeervolle woorden.
  • Informeren: Geef feiten, uitleg en voorbeelden.
  • Instrueren: Geef stapsgewijze instructies (bijv. "meng daarna", "schil eerst").
  • Overtuigen: Geef je mening en leg deze uit.
  • Activeren: Gebruik woorden zoals "profiteer nu!" of "koop nu!".

Cursus 7, Paragraaf 1: Hoofdletters en leestekens

  • Hoofdletters: Gebruik hoofdletters aan het begin van een zin, bij namen (bijv. "Merlin Uiterwaal"), en bij de eerste letter van een eigennaam (als er een voorvoegsel staat zoals "de" of "van").
  • Leestekens: Gebruik een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde van een zin. Gebruik komma's tussen persoonsvormen en voor voegwoorden (bijv. 'doordat', 'als', 'maar').

Cursus 7, Paragraaf 2: Bijvoeglijk naamwoord

  • Lange vorm: Maak de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden door een 'e' toe te voegen (dwars → dwarse, dicht → dichte).

  • Verschillende regel voor de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden: verwijder de laatste letter of de laatste twee letters en voeg een 'e' toe. (traag → trage, bleek → bleken, vet → vette, wit → witte, actief → actieve).

  • Combineer de methodes als nodig.

Cursus 7, Paragraaf 3: En, ën, s, ‘s

  • Meervoud op 'en': Voeg 'en' toe aan de meeste zelfstandige naamwoorden (fiets → fietsen, laars → laarzen).

  • Verschillende gevallen voor het vormen van meervoud: verdubbel de laatste letter, verwijder / vervang letters of combineer de methoden. (kruk → krukken, boog → bogen, verblijf → verblijven, prijs → prijze).

  • Meervoud op 's' en 's': Voeg 's' toe aan het basiswoord (haven → havens), of gebruik 's' voor afkortingen en zelfstandige naamwoorden (pc → pc's). Vermijd het gebruik van 's' bij woorden met klinkers die 1 klankgroep zijn (bijvoorbeeld woorden die eindigen op 2 of 3 klinkers, zoals woorden eindigend op ie + mee).

  • Meervoud met 'ie' en 'ee'. Reken de klemtoon en het lettergreep met ie in rekening bij het maken van het meervoud.

Cursus 7, Paragraaf 4: Verkleinwoorden

  • Maak verkleinwoorden door 'kje', 'pje', 'tje', 'etje' toe te voegen aan het basiswoord. Soms moet je een letter verdubbelen(Haring-harinkje).

  • Verander medeklinkers naar andere medeklinkers indien noodzakelijk (ring → ringetje).

  • Verdubbel klinkers als nodig (auto → autootje).

  • Verander 'i' in 'ie' (Ski → skietje).

  • Verkleinwoorden van woorden met 'y': maak meestal 'y' 'ie'. Echter, als er een klinker voor de 'y' komt, volgt een andere regel. (Cowboy → cowboytje).

  • Gebruik een apostrof met afkortingen (bijvoorbeeld pc → pc'tje).

  • Korte klanken worden soms lang in verkleinwoorden (blaadje).

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Description

Test je kennis van de verschillende leesstrategieën en woordraadstrategieën. Deze quiz helpt je vaardigheden te verbeteren in het interpreteren van teksten en het begrijpen van woorden. Ontdek hoe goed je deze technieken beheerst en pas ze toe in je leerproces.

More Like This

Lees- en woordraadstrategieën
18 questions
Lees- en Woordraadstrategieën
8 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser