Hoofdstuk 1: DBMS

Hoofdstuk 1: DBMS

• DBMS staat voor Database Management System, een verzameling computerprogramma's.
• Een databanksysteem bestaat uit een databank en DBMS.
• RDBMS is een relationele DBMS, die gebruikmaakt van een relationeel gegevensmodel (tabellen, rijen, ...).
• Toepassingsoftware verbindt gebruikers met de databank via DBMS.
• DBMS zorgt voor toegang tot de databank.
• Data-administrators (DA's) zijn verantwoordelijk voor data binnen een onderneming.
• Database-ontwerpers vertalen conceptuele modellen naar logische en interne modellen.
• DBA's (Database Administrators) implementeren en monitoren de databank.
• Applicatieontwikkelaars schrijven databankprogramma's/applicaties.
• Eindgebruikers gebruiken databank applicaties om interacties met de databank uit te voeren.
• Databankmodellen bestaan uit verschillende modellen (conceptueel, logisch en fysiek).
• Gegevensonafhankelijkheid: Fysiek, wijzigingen in de opslag hebben geen invloed op het logische model of applicaties. Logisch, wijzigingen in het logische model leiden tot minimale aanpassingen in de applicaties.
• Gegevens worden onderverdeeld in gestructureerd, ongestructureerd en semigestructureerd.
• Redundantie verwijst naar gedupliceerde gegevens.
• Integriteit: regels voor gegevensrelaties en opslag.
• Syntaxt en semantische regels bepalen dat gegeven correct is.
• De catalogus (metadata) beschrijft en definieert elementen binnen de databank.
• Metadata omvat definities van logische en interne gegevensmodellen.
• Metadata zorgt voor synchronisatie en consistentie van de gegevensmodellen.

Hoofdstuk 2: Entity Relationship Diagram (ERD)

• Een ERD gebruikt entiteittypes (bv. leerling), attribuuttypes (bv. naam), en relatietypes (bv. geschreven entiteit) om databanken te modelleren.
• Entiteittype representeert een concept in de echte wereld.
• Entiteit is een instantie van een entiteittype.
• Attribuuttype beschrijft de eigenschap van een entiteittype.
• Kandidaatsleutels uniek identificeren entiteiten (bv. rijksregisternummer).
• Enkelvoudige en samengestelde kandidaatsleutels.
• Relatietypes definiëren relaties tussen entiteittypen.
• Relatietypes kunnen unair, binair (tussen 2 entiteittypes), ternair of n-air zijn (tussen meer dan 2 entiteittypes).
• Entiteittypen kunnen onderlinge verbanden hebben, zoals een schilderij dat door een schilder is gemaakt.
• Relatietypes hebben eigenschappen (relatieaartrributen) die eigenschappen van betrokken entiteittypes vastleggen.
• Cardinaliteitsrelaties beschrijven de minimum en maximum aantallen relaties tussen entiteiten in een relatie.
• Maximaal hoeveel entiteiten, bv studenten en bachelorproef. Elke student kan maximaal 1 bachelorproef hebben. Een bachelorproef kan minimaal 0 studenten hebben.

Hoofdstuk 3: Zwak Entiteittype

• Een zwak entiteittype is afhankelijk van andere entiteittypes om zichzelf te identificeren.
• Zwakke entiteittypen hebben mogelijk geen kandidaatsleutel, maar gebruiken een kandidaatsleutelattributen.
• Zwak entiteittypen hebben een minimumcardinaliteit van 1.

Hoofdstuk 4

• Gegevens zijn onderverdeeld in verplichte (mandatory) en optionele (voluntary/optional) subentiteiten.
• Verbindingen kunnen 'OR' (tegelijk maar 1) of 'AND' (meerdere) zijn.
• Een constraint bepaalt of een relatie verplicht ('mandatory') of optioneel ('optional') is.
• Een ander constraint bepaalt of meerdere relaties tegelijk mogelijk zijn ('disjoint constraint' of 'overlapping').