Historische Perioden: Jagers tot Landbouw

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke van de volgende kenmerken is geen typisch kenmerk van de politieke organisatie van jagers en verzamelaars?

  • Het ontbreken van een centraal bestuurssysteem.
  • Een egalitaire structuur zonder geweldsmonopolie.
  • Sterke gecentraliseerde macht met een duidelijke leider. (correct)
  • Afwezigheid van een formele hiërarchie.

Wat was het belangrijkste economische gevolg van de agrarische revolutie dat leidde tot de ontwikkeling van steden?

  • De afname van de bevolkingsomvang door ziekte.
  • De focus op jagen en verzamelen in plaats van landbouw.
  • De afhankelijkheid van ruilhandel met verre culturen.
  • Het ontstaan van voedseloverschotten door irrigatielandbouw. (correct)

Hoe consolideerden de Romeinen hun macht over veroverde gebieden?

  • Door een combinatie van een beroepsleger, diplomatie, romanisering en het toekennen van burgerrechten. (correct)
  • Door het opleggen van zware belastingen en slavernij.
  • Door het verbieden van lokale culturen en religies.
  • Door het isoleren van de gebieden van handel en communicatie.

Wat was een belangrijk nadeel van het feodale stelsel in de vroege middeleeuwen?

<p>Het leidde tot decentralisatie van politieke macht. (C)</p> Signup and view all the answers

Welke verandering in de economie van de late middeleeuwen maakte specialisatie en langeafstandshandel weer mogelijk?

<p>Landbouwverbeteringen zoals het drieslagstelsel. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat was de betekenis van de uitspraak 'cuius regio, eius religio' tijdens de Renaissance?

<p>De heerser van een gebied bepaalde de religie van dat gebied. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke economische doctrine kenmerkte het absolutisme in de Vroegmoderne Tijd?

<p>Mercantilisme. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk idee van de Verlichting dat leidde tot de Amerikaanse en Franse Revoluties?

<p>De scheiding der machten en volkssoevereiniteit. (A)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende kwesties domineerde niet het politieke toneel in de 19e eeuw?

<p>Dekolonisatie. (C)</p> Signup and view all the answers

Welk gevolg had de Beurskrach van 1929 op de wereldeconomie?

<p>Het veroorzaakte een wereldwijde economische crisis. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk sociaal-cultureel gevolg van de welvaartsgroei in de jaren '60 in Nederland?

<p>Het ontstaan van jeugdculturen en ontkerkelijking. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke factor droeg niet bij aan de enorme welvaartsstijging in Nederland in de jaren '60?

<p>Het feodale stelsel. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat was de dominotheorie tijdens de Koude Oorlog?

<p>Het idee dat als één land in Zuidoost-Azië communistisch zou worden, de omliggende landen ook zouden vallen. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke politieke ontwikkeling kenmerkte Nederland na de Tweede Wereldoorlog?

<p>Het ontstaan van een verzorgingsstaat en het verdwijnen van de politieke verzuiling. (B)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij de economie van de jagers en verzamelaars?

<p>Een economie gericht op jagen en verzamelen, met incidentele ruilhandel. (D)</p> Signup and view all the answers

Hoe veranderde de sociale structuur na de agrarische revolutie?

<p>Er ontstond een hiërarchische samenleving, waarbij verschillen werden bepaald door landbezit, bestuurlijke functies en beheersing van het schrift. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk cultureel kenmerk van de Klassieke Oudheid?

<p>De verspreiding van de Klassieke cultuur door Europa (romanisering). (A)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij het hofstelsel in de vroege middeleeuwen?

<p>Een systeem waarbij boeren bescherming kregen van een heer in ruil voor arbeid en/of afdracht. (C)</p> Signup and view all the answers

Wat was de Investituurstrijd in de late middeleeuwen?

<p>Een conflict tussen de paus en de koning over de benoeming van bisschoppen. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk idee van de humanisten tijdens de Renaissance?

<p>De ontplooiing van het individu en het benutten van de talenten (carpe diem en homo universalis). (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende kenmerken beschrijft het best het politieke systeem van de Republiek in de Vroegmoderne Tijd?

<p>Een bestuur door regenten (rijke burgers) in de Gewestelijke Staten en Staten-Generaal. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat was de betekenis van het mercantilisme in de Vroegmoderne Tijd?

<p>Een economisch beleid dat streefde naar een positieve handelsbalans door export te bevorderen en import te beperken. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk idee van Adam Smith over de economie tijdens de Verlichting?

<p>Het idee van een vrijemarkteconomie en de 'onzichtbare hand'. (A)</p> Signup and view all the answers

Hoe veranderde de sociale structuur in de 19e eeuw?

<p>De standensamenleving werd vervangen door een klassensamenleving, waarbij geld in plaats van afkomst de macht bepaalde. (D)</p> Signup and view all the answers

Welke politieke stroming ontstond in de 19e eeuw als reactie op de slechte omstandigheden van de arbeiders (de sociale kwestie)?

<p>Socialisme. (B)</p> Signup and view all the answers

Wat was een belangrijk gevolg van het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog?

<p>Het creëerde een basis voor nieuwe conflicten en de Tweede Wereldoorlog. (D)</p> Signup and view all the answers

Wat was de rassenleer van Hitler?

<p>Het idee dat er een superieur Arisch ras is en dat andere rassen minderwaardig zijn. (A)</p> Signup and view all the answers

Wat was de belangrijkste oorzaak van de Koude Oorlog?

<p>De ideologische tegenstellingen tussen het communisme en het kapitalisme en de strijd om invloed in de wereld. (B)</p> Signup and view all the answers

Welke ontwikkeling kenmerkte de Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog?

<p>Een toenemende samenwerking op basis van supranationaliteit, waarbij landen een deel van hun soevereiniteit overdragen aan een overkoepelende organisatie (de EU). (B)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Jagers en verzamelaars

Een samenleving waarin mensen rondtrekken op zoek naar voedsel door te jagen en te verzamelen.

Polytheïsme

Het geloof in meerdere goden.

Prehistorie

De periode in de geschiedenis vóór de uitvinding van het schrift.

Hiërarchische samenleving

Een samenleving met duidelijke verschillen in status en macht.

Signup and view all the flashcards

Natuurgodsdienst

Het geloof in meerdere goden die invloed hebben op de natuur.

Signup and view all the flashcards

Poleis

Onafhankelijke stadstaten in het oude Griekenland.

Signup and view all the flashcards

Romanisering

Het verspreiden van de Romeinse cultuur en levenswijze.

Signup and view all the flashcards

Feodale stelsel

Een systeem waarbij leenheren grond en macht uitlenen aan leenmannen in ruil voor trouw.

Signup and view all the flashcards

Autarkie

Een economisch systeem waarbij een domein zelfvoorzienend is en geen handel drijft.

Signup and view all the flashcards

Standenmaatschappij

Een opdeling van de maatschappij in standen bepaald door geboorte en functie.

Signup and view all the flashcards

Investituurstrijd

De strijd tussen de paus en de vorst over wie de meeste macht heeft.

Signup and view all the flashcards

Hanze

Een bondgenootschap van handelssteden in de middeleeuwen.

Signup and view all the flashcards

Gilden

Verenigingen van ambachtslieden die de kwaliteit en prijs van producten bewaakten.

Signup and view all the flashcards

Inquisitie

De kerkelijke rechtbank die ketters vervolgde.

Signup and view all the flashcards

Cuius regio, eius religio

Godsdienstoorlogen waarin vorsten de religie van hun gebied bepaalden.

Signup and view all the flashcards

Handelskapitalisme

Een economisch systeem gericht op wereldhandel en het vergaren van rijkdom door overzeese expansie.

Signup and view all the flashcards

Mercantilisme

Een economisch beleid waarbij de staat de eigen economie beschermt door import te beperken en export te stimuleren.

Signup and view all the flashcards

Rationalisme

Een filosofische stroming die de nadruk legt op het gebruik van de rede en het verstand.

Signup and view all the flashcards

Empirisme

Een filosofische stroming die de nadruk legt op waarneming en ervaring als bron van kennis.

Signup and view all the flashcards

Scheiding der machten

De scheiding van de macht over verschillende organen (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke).

Signup and view all the flashcards

Volkssoevereiniteit

De idee dat de macht van de staat afkomstig is van het volk.

Signup and view all the flashcards

Vrijemarkteconomie

Een economisch systeem waarin de productie wordt bepaald door vraag en aanbod, zonder overheidsingrijpen.

Signup and view all the flashcards

Economisch liberalisme

Het idee dat de overheid zich zo min mogelijk moet bemoeien met de economie.

Signup and view all the flashcards

Urbane samenleving

Een samenleving waarin een groot deel van de bevolking in steden woont.

Signup and view all the flashcards

Industriële samenleving

Een samenleving waarin de industrie de belangrijkste bron van inkomsten is.

Signup and view all the flashcards

Emancipatie

Het streven naar gelijke rechten en kansen voor verschillende groepen in de samenleving.

Signup and view all the flashcards

Pacificatiedemocratie

Een politiek systeem waarin de macht verdeeld is over verschillende partijen en compromissen worden gesloten.

Signup and view all the flashcards

Klassensamenleving

Een maatschappijmodel waarbij de sociale klasse waartoe iemand behoort, bepalend is voor de positie die iemand inneemt in de maatschappij.

Signup and view all the flashcards

Rassenleer

De leer dat er superieure en minderwaardige rassen bestaan.

Signup and view all the flashcards

Koude Oorlog

Een internationale situatie van gewapende vrede tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, waarbij beide partijen elkaar indirect bestreden via bondgenoten en propaganda.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

  • De aantekeningen hieronder geven een overzicht van verschillende historische periodes en hun kenmerken.
  • Elke periode wordt beschreven aan de hand van politieke, economische, sociale, religieuze en culturele aspecten.

Jagers en Verzamelaars

  • Er was geen sprake van politiek bestuur vanwege het nomadische bestaan en het ontbreken van een vaste woonplaats.
  • De economie was gebaseerd op jagen en verzamelen, met soms ruilhandel met naburige stammen, gericht op directe behoeften.
  • De sociale structuur bestond uit kleine groepen van ongeveer 30 personen, vanwege de beperkte voedselvoorziening.
  • Er was weinig bezit en een grote afhankelijkheid van elkaar, wat leidde tot een egalitaire samenleving.
  • Het geloof was polytheïstisch, met meerdere goden.
  • Er werden grottetekeningen en beeldjes gemaakt, mogelijk met een religieuze betekenis.
  • Er was geen schrift, wat betekent dat deze periode tot de prehistorie behoort.

Na de Agrarische Revolutie

  • Voedseloverschotten door irrigatielandbouw in Mesopotamië leidden tot bevolkingsgroei, specialisatie, handel en het ontstaan van steden.
  • Er kwamen machtige leiders en ambtenaren in steden en staten, vaak verbonden met religie.
  • In Mesopotamië en Egypte was de koning/farao ook opperpriester, in Egypte zelfs een god.
  • De economie was gebaseerd op landbouw en handel.
  • Er ontstond een hiërarchische samenleving, bepaald door landbouwinkomsten, bestuurlijke functies en beheersing van het schrift.
  • Het religieuze geloof was polytheïstisch, met natuurgodsdiensten die direct invloed uitoefenden op het leven en de natuur.
  • Er was geloof in leven na de dood.

De Klassieke Oudheid

  • In Griekenland waren er poleis met verschillende bestuursvormen, zoals aristocratie, autocratie en democratie.
  • Filosofen debatteerden over de beste bestuursvorm.
  • Het Romeinse Rijk kende een koninkrijk, een republiek (met de senaat aan de macht) en een keizerrijk.
  • De Romeinen consolideerden hun macht door een beroepsleger, diplomatie, romanisering en het toekennen van burgerrecht aan onderworpen volken.
  • De economie was gebaseerd op landbouw en handel, met een hoge mate van specialisatie in het Romeinse Rijk.
  • Het Romeinse Rijk was lange tijd polytheïstisch, maar werd monotheïstisch nadat Constantijn het christendom bevoordeelde en het in 392 na Chr. de staatsgodsdienst werd.
  • De Klassieke cultuur verspreidde zich door Europa door romanisering.
  • De sociale structuur was hiërarchisch, met mannelijke burgers met burgerrecht, vreemdelingen en slaven.

De Vroege Middeleeuwen

  • Het feodale stelsel ontstond, waarbij de koning (leenheer) gebieden of een ambt uitleende aan vertrouwelingen (leenmannen) in ruil voor geld en loyaliteit.
  • Een voordeel was dat de vorst een groot gebied kon besturen.
  • Het nadeel was de decentralisatie van politieke macht.
  • Het hofstelsel ontstond, waarbij boeren grond, arbeid en/of vrijheid inruilden voor bescherming bij een heer met een versterkte boerderij (hof).
  • Er ontstond autarkie, waarbij het domein van een heer zelfvoorzienend was, omdat er geen handel meer was.
  • De standenmaatschappij was van God verordonneerd, met de geestelijkheid als eerste stand, de adel als tweede stand en de rest als derde stand.
  • Het christendom verspreidde zich in West-Europa door missionarissen beschermd door de Frankische koning.
  • In het Midden-Oosten ontstond de islam.

De Late Middeleeuwen

  • Vorsten voerden een centralisatiepolitiek om een einde te maken aan het feodalisme.
  • De vorst kreeg conflicten met de steden en de adel.
  • De vierde stand eiste haar macht op ten koste van de adel.
  • Er ontstond een groot politiek/religieus conflict tussen de paus en de vorst (investituurstrijd) over de vraag waar het primaat van de macht lag.
  • Later vond er scheiding plaats tussen kerk en staat.
  • Door de landbouwverbeteringen (bijv. drieslagstelsel) kon er weer specialisatie en (lange)afstandshandel optreden.
  • Steden en beroepsgroepen gingen hun belangen beschermen met als gevolg de Hanze en de gilden.
  • In de derde stand kwamen er boven en onder een laag bij.
  • De adel en geestelijkheid kregen concurrentie van de rijke burgerij.
  • Het christendom breidde zich uit en liet haar macht gelden.
  • Ook Oost-Europa werd gekerstend.
  • De inquisitie trad hard op tegen ketterij.
  • Kruistochten moesten zorgen voor de bevrijding van het Heilig Land.

Renaissance

  • Het motto veranderde van "memento mori" (gedenk te sterven) naar "carpe diem" (pluk de dag).
  • Vorsten probeerden hun macht verder te centraliseren.
  • Ze kregen te maken met godsdienstoorlogen en maakten keuzen in religieuze voorkeur ("cuius regio, eius religio" vs. gewetens- en godsdienstvrijheid).
  • Ontdekkingsreizen legden de wereld open en Europese expansie leidde tot wereldhandel en nieuwe producten.
  • Humanisten riepen op tot ontplooiing van het individu (carpe diem en homo universalis), maar de standensamenleving bleef van kracht.
  • De christelijke kerk splitste in een protestant (Noord-Europa) en katholiek deel (Zuid-Europa).
  • Er ontstond een nieuwe focus op het erfgoed van de Klassieke Oudheid.
  • Erasmus schreef de eerste satire (Lof der Zotheid).
  • Luther vertaalde de Bijbel in de volkstaal.
  • Copernicus en Galileo Galilei veranderden het wereldbeeld van de mens met het heliocentrisme.

Vroegmoderne Tijd (1600-1700)

  • Het absolutisme vierde hoogtij, gebaseerd op het droit divin (goddelijk recht).
  • Lodewijk XIV (de Zonnekoning), Peter de Grote en Frederik van Pruisen bepaalden het bestuur in Europa.
  • De Republiek werd bestuurd door regenten (rijke burgers) in de Gewestelijke Staten en Staten-Generaal.
  • Handelskapitalisme en wereldwijde handelscontacten zorgden voor een wereldeconomie.
  • Er was Europese overheersing en trans-Atlantische slavenhandel (driehoekshandel).
  • Absolute vorsten beschermden hun economie met mercantilisme.
  • In de Republiek was er sprake van gewetens- en godsdienstvrijheid.
  • In andere landen werden godsdienstoorlogen gevoerd (protestants vs. katholiek).
  • De welvaart van de Gouden Eeuw zorgde voor een impuls in wetenschappelijke ontwikkeling (mechanistisch wereldbeeld, empirisme, rationalisme) en voor kunst en cultuur (Hollandse meesters en burgerlijke cultuur).

Vroegmoderne Tijd (1700-1800)

  • Het absolutisme vierde hoogtij, gebaseerd op het droit divin.
  • Verlichters streden tegen absolutisme en streefden naar scheiding der machten en volkssoevereiniteit.
  • Verlicht absolutisme ontstond, waarbij de koning de eerste dienaar van de staat was.
  • De Amerikaanse (1776), Franse (1789) en Bataafse Revolutie (1795) leidden tot grondrechten en grondwetten voor burgers.
  • Handelskapitalisme en wereldwijde handelscontacten zorgden voor een wereldeconomie.
  • Er was Europese overheersing en trans-Atlantische slavenhandel (driehoekshandel).
  • Absolute vorsten beschermden hun economie met mercantilisme.
  • Adam Smith pleitte voor een vrijemarkteconomie en de onzichtbare hand.
  • Absolute vorsten bepaalden het geloof van hun onderdanen.
  • Verlichters (Voltaire) riepen op tot godsdienstvrijheid.
  • De Verlichting bepaalde wetenschap en het denken van mensen.
  • De Rede (ratio) woog zwaarder dan het geloof.
  • Vrijheid en gelijkheid werden sleutelbegrippen.
  • De standensamenleving werd afgeschaft en niet afkomst, maar capaciteiten werden belangrijk.
  • Men geloofde in rationeel optimisme en dat de mens met de ratio tot veel in staat was.

Moderne Tijd (1800-1900)

  • De Industriële Revolutie veranderde de samenleving totaal.
  • Economisch liberalisme en kapitalisme bepaalden de economie.
  • De overheid bemoeide zich zo min mogelijk met de economie.
  • De samenleving veranderde naar een industriële urbane samenleving.
  • Grondstoffen en afzetmarkten kwamen uit en gingen naar kolonies (modern imperialisme).
  • Er ontstond een constitutionele monarchie met een grondwet en een machtige koning.
  • In 1848 vonden democratische revoluties plaats, waarbij de koning macht verloor aan het parlement.
  • Rijke mannen hadden kiesrecht.
  • Drie kwesties domineerden het politieke toneel: de sociale kwestie, de schoolstrijd en algemeen kiesrecht.
  • In 1848 was er de mogelijkheid om eigen scholen op te richten (openbare en bijzondere scholen).
  • Bijzondere scholen wilden ook hulp van de regering, omdat ook zij belasting betaalden.
  • Verschillende groepen streden voor gelijke rechten (=emancipatie), bijvoorbeeld feminisme.
  • Nieuwe politieke stromingen ontstonden: conservatisme, socialisme, confessionalisme en liberalisme.
  • In 1917 ontstond een pacificatiedemocratie met evenredige vertegenwoordiging en algemeen kiesrecht (1919: ook voor vrouwen).
  • De standensamenleving werd vervangen door een klassensamenleving, waarbij geld in plaats van afkomst macht bepaalde.

Moderne Tijd (1900-1950)

  • Nationalisme, bondgenootschappen en modern imperialisme leidden tot de Eerste Wereldoorlog.
  • Het Verdrag van Versailles leidde tot vrede op korte termijn, maar oorlog op lange termijn.
  • De Weimarrepubliek (1918-1933) had te kampen met instabiel bestuur en economische crisis, waarvan Hitler profiteerde.
  • In de Sovjet-Unie, Italië en Duitsland kwamen totalitaire leiders aan de macht, die onderdrukking, propaganda, massaorganisatie en censuur gebruikten.
  • In 1940 viel Hitler Nederland binnen.
  • In 1945 maakte de VS een eind aan de Tweede Wereldoorlog met een atoombom op Hiroshima en Nagasaki.
  • Tussen 1920 en 1940 groeide het verzet tegen de overheersers in de kolonies.
  • De beurskrach van 1929 zorgde voor een crisis op Wall Street.
  • Het kapitalisme bleek niet onfeilbaar te zijn en de crisis verspreidde zich via de VS en Duitsland over de rest van de wereld.
  • Hitler ging uit van de rassenleer en streefde naar Lebensraum voor de Ariërs.
  • Untermenschen moesten uit de weg worden geruimd.
  • In 1935 werden de Neurenberger Wetten ingevoerd.
  • In 1942 vond de Wannsee Conferentie plaats.

Moderne Tijd (1950-2000)

  • De Koude Oorlog bepaalde de internationale politieke verhoudingen.
  • Er was een wapenwedloop.
  • Dekolonisatie vond plaats.
  • Oorlogen in Korea en Vietnam waren gebaseerd op de dominotheorie.
  • In Nederland ontstond een verzorgingsstaat en de politieke verzuiling verdween.
  • Er kwam steeds meer Europese samenwerking: van EGKS, naar EEG, naar EU op basis van supranationaliteit.
  • In 1989 viel de Berlijnse Muur en eindigde de Koude Oorlog.
  • In de jaren '90 namen de internationale spanningen toe.
  • Er was strijd tegen moslimfundamentalisme.
  • De jaren '60 kenden een enorme welvaartsstijging (veroorzaakt door Marshallhulp, gasbel, verzorgingsstaat en EU-samenwerking).
  • De welvaartsgroei van de jaren '60 had sociaal-culturele gevolgen: ontzuiling, ontstaan van jeugdculturen, massamedia, ontkerkelijking en de komst van gastarbeiders naar Nederland.
  • In de jaren '90 namen globalisering en immigratieproblematiek toe.

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

More Like This

Use Quizgecko on...
Browser
Browser