Het Zenuwstelsel: Functies en Indeling

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke van de volgende combinaties van organen is essentieel voor gecoördineerde spraak?

  • Hart, bloedvaten, spieren
  • Borst, stembanden, mondholte (correct)
  • Lever, nieren, longen
  • Hersenen, maag, darmen

Welke functie wordt niet direct door het zenuwstelsel gecoördineerd?

  • Verwerking van sensorische informatie
  • Coördinatie van bewegingen
  • Regulatie van de lichaamstemperatuur
  • Aanmaak van rode bloedcellen (correct)

Wat is de primaire functie van het animale zenuwstelsel?

  • Het stimuleren van de spijsvertering
  • Het handhaven van de homeostase van het lichaam
  • Het reguleren van de hartslag en ademhaling
  • Het coördineren van bewuste interacties met de omgeving (correct)

Wat is de belangrijkste functie van gliacellen in het zenuwstelsel?

<p>Het ondersteunen en beschermen van neuronen (D)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende cellen is verantwoordelijk voor de vorming van de myelineschede in het centrale zenuwstelsel?

<p>Oligodendrocyten (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de functie van de insnoeringen van Ranvier in gemyeliniseerde axonen?

<p>Het versnellen van de impulsgeleiding (A)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende uitspraken beschrijft correct de richting van de impulsgeleiding in een neuron?

<p>Impulsen gaan van de dendrieten naar het cellichaam en vervolgens naar het axon (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rol van sensorische neuronen?

<p>Het ontvangen van prikkels van sensoren en het doorgeven aan het centrale zenuwstelsel (C)</p> Signup and view all the answers

Welke van de volgende processen is niet betrokken bij de algemene werking van het zenuwstelsel?

<p>Directe spiercontractie zonder input (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is de rustpotentiaal van een neuron en hoe wordt deze in stand gehouden?

<p>Een negatieve lading, gehandhaafd door de natrium-kaliumpomp (D)</p> Signup and view all the answers

Wat gebeurt er tijdens depolarisatie van een neuron?

<p>De membraanpotentiaal wordt positiever door instroom van natriumionen (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is een actiepotentiaal en wat is de 'alles-of-niets'-wet?

<p>Een snelle verandering in membraanpotentiaal; het treedt alleen op als een drempelwaarde wordt overschreden (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is de absolute refractaire periode?

<p>De periode waarin een neuron niet gevoelig is voor prikkels, ongeacht de sterkte (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is het belangrijkste verschil tussen saltatoire en continue impulsgeleiding?

<p>Saltatoire geleiding is sneller en vindt plaats in gemyeliniseerde axonen, continue is langzamer en vindt plaats in ongemyeliniseerde axonen (B)</p> Signup and view all the answers

Welke gebeurtenis is direct verantwoordelijk voor het vrijkomen van neurotransmitters in de synapsspleet?

<p>Instroom van calciumionen in het presynaptische neuron (C)</p> Signup and view all the answers

Wat is het verschil tussen exciterende en inhiberende neurotransmitters?

<p>Exciterende neurotransmitters depolariseren het postsynaptische membraan, inhiberende hyperpolariseren het (D)</p> Signup and view all the answers

Wat is de belangrijkste functie van endorfines?

<p>Het verzachten van pijngevoelens (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is het functionele verschil tussen grijze en witte stof in het centrale zenuwstelsel?

<p>Grijze stof is een schakelcentrum, witte stof een geleidingsweg (A)</p> Signup and view all the answers

Wat is een reflexboog en welke structuren zijn er niet bij betrokken?

<p>De lever (B)</p> Signup and view all the answers

Wat is de primaire functie van de kleine hersenen?

<p>Coördinatie van beweging en motoriek (C)</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Wat is homeostase?

Het inwendige milieu constant houden, door het zenuwstelsel.

Hoe is het zenuwstelsel ingedeeld?

Anatomische indeling: centraal (hersenen, ruggenmerg) en perifeer. Functionele indeling: animaal en autonoom.

Wat doet het animale zenuwstelsel?

Regelt wisselwerking individu en omgeving; stuurt skeletspieren aan.

Wat doet het autonome zenuwstelsel?

Regelt levensonderhoud cellen; stuurt gladde spieren, klieren en hartspier aan.

Signup and view all the flashcards

Welke twee typen cellen zijn er in het zenuwweefsel?

Neuronen (zenuwcellen) en steuncellen (glia).

Signup and view all the flashcards

Welke drie typen steuncellen zijn er in het centrale zenuwstelsel?

Astrocyten, oligodendrocyten en microgliocyten.

Signup and view all the flashcards

Welke cellen vormen de myelineschede in het perifere zenuwstelsel?

Cellen van Schwann.

Signup and view all the flashcards

Welke drie typen neuronen zijn er?

Sensorische, motorische en schakelneuronen.

Signup and view all the flashcards

Wat zijn de drie functionele fasen van het zenuwstelsel?

Sensorische input, verwerking, motorische output.

Signup and view all the flashcards

Wat is de membraanpotentiaal?

Meetbaar potentiaalverschil tussen binnen- en buitenkant celmembraan.

Signup and view all the flashcards

Wat is de rustpotentiaal?

Negatief, ongeveer -70 mV.

Signup and view all the flashcards

Wat doet de Na/K-pomp?

De Na⁺-ionen de cel uit en brengt K⁺-ionen actief naar binnen.

Signup and view all the flashcards

Wat is depolarisatie?

Afname van het potentiaalverschil.

Signup and view all the flashcards

Wat is een actiepotentiaal?

Korte, heftige verandering membraanpotentiaal; ontstaat een impuls.

Signup and view all the flashcards

Wat is repolarisatie?

Herstel van de rustpotentiaal.

Signup and view all the flashcards

Wat is de refractaire periode?

Periode waarin celmembraan ongevoelig is voor nieuwe prikkels.

Signup and view all the flashcards

Wat houdt impulsgeleiding in?

De ompoling van de membraanpotentiaal wordt door elektrische stroompjes doorgegeven aan de stukjes celmembraan ter weerszijden ervan.

Signup and view all the flashcards

Welke typen zenuwen zijn er?

Motorische, sensorische of gemengde zenuw.

Signup and view all the flashcards

Wat is impulsoverdracht?

De overdracht van een impuls van een neuron naar een andere cel.

Signup and view all the flashcards

Welke 2 zenuwstelsels heeft het autonome zenuwstelsel?

Autonoom en animaal zenuwstelsel.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Het Zenuwstelsel: Functies

  • Het zenuwstelsel regelt de homeostase door de activiteit van inwendige weefsels en organen aan te sturen.
  • Het coördineert de activiteiten van organen, zodat ze goed op elkaar zijn afgestemd wanneer ze tegelijkertijd werken.
  • Het coördineert contacten met de buitenwereld; waarnemen en reageren zijn noodzakelijk voor handhaving, inclusief sociale activiteiten.
  • Het coördineert psychische functies zoals bewustzijn, leren, herinneren, stemmingen, emoties, denken, muzikaliteit en creativiteit.

Anatomische Indeling: Centraal vs. Perifeer

  • Het zenuwstelsel is anatomisch verdeeld in het centrale en perifere deel.
  • Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg, beschermd door de schedel en wervelkolom.
  • Het perifere zenuwstelsel omvat de zenuwen die organen verbinden met de hersenen en het ruggenmerg.

Functionele Indeling: Animale vs. Autonome

  • Het zenuwstelsel kan functioneel worden ingedeeld in het animale en autonome zenuwstelsel.
  • Het animale zenuwstelsel regelt de interactie tussen individu en omgeving en stuurt bewuste handelingen aan met betrekking tot gedrag en bestuurt de dwarsgestreepte skeletspieren.
  • Het autonome zenuwstelsel regelt organen voor levensonderhoud van cellen, zoals hartwerking, spijsvertering en uitscheiding en de doelwitweefsels zijn gladde spieren, klieren en de hartspier.

Zenuwweefsel: Neuronen en Steuncellen

  • Het zenuwstelsel bestaat uit zenuwweefsel met neuronen (zenuwcellen) en steuncellen in een verhouding van ongeveer 1:1.
  • De hersenen van een volwassene bevatten ongeveer 86 miljard neuronen en 85 miljard steuncellen.
  • Neuronen zijn impulsgeleidende cellen waarop de werking van het zenuwstelsel gebaseerd is.
  • Steuncellen dienen het onderhoud en de bescherming van de neuronen en spelen een rol bij het verhogen van de snelheid van de impulsgeleiding.
  • In het centrale zenuwstelsel bevinden zich drie typen steuncellen: astrocyten, oligodendrocyten en gliacyten.

Astrocyten, Oligodendrocyten en Microglia

  • Astrocyten zijn ongeveer even groot als neuronen en voorzien neuronen van voedingsstoffen en voeren afvalstoffen af, wat belangrijk is voor de homeostase in de hersenen.
  • Oligodendrocyten zijn klein en hebben ongeveer vijftig lange uitlopers die rond de neuronuitloper van een neuron gewikkeld zijn, waardoor myeline ontstaat.
  • Myeline is een vetachtige stof die de koker vult en myelineschede wordt genoemd.
  • De myelineschede is regelmatig onderbroken door insnoeringen van Ranvier.
  • Microglia zijn kleine, spinachtige cellen die zich door zenuwweefsel kunnen verplaatsen om lichaamsvreemde en aangetaste cellen op te ruimen door fagocytose.
  • Microglia vormen het immuunsysteem van het centrale zenuwstelsel.

Cellen van Schwann

  • In het perifere zenuwstelsel zijn de meeste axonen omwikkeld door cellen van Schwann, die ook myeline bevatten.
  • Cellen van Schwann wikkelen zich meerdere keren om het axon en voorzien deze van een myelineschede met veel insnoeringen van Ranvier.
  • De schede van Schwann isoleert, verzorgt en ondersteunt.
  • De aanwezigheid van de myelineschede heeft invloed op de snelheid van de impulsgeleiding.

Neuronen: Bouw en Functie

  • Neuronen hebben een relatief groot cellichaam met korte celuitlopers (dendrieten) die impulsen naar het cellichaam toe geleiden.
  • Neuronen hebben één (meestal lange) celuitloper, het axon, die impulsen van het cellichaam afvoert naar een andere neuron, spier of klier.
  • De meeste lange axonen zijn omhuld door een myelineschede met insnoeringen van Ranvier.
  • Het axon eindigt in kleine vertakkingen of verbredingen die de overdrachtsplaats vormen.
  • In een neuronuitloper is altijd sprake van éénrichtingverkeer.

Typen Neuronen

  • Sensorische neuronen vervoeren impulsen van sensoren naar het centrale zenuwstelsel en hebben maar één lange dendriet.
  • De impulsrichting in de dendriet is van periferie naar cellichaam, en het axon stuurt impulsen naar het centrale zenuwstelsel.
  • Motorische neuronen vervoeren impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de rest van het lichaam om spieren en klieren aan te sturen.
  • Deze neuronen hebben een groot cellichaam, meerdere korte dendrieten en één lang axon.
  • Schakelneuronen (schakelcellen) dragen impulsen over van het ene op het andere neuron. Dendrieten en axon zijn meestal kort.
  • De meeste neuronen in het ruggenmerg en de hersenen zijn schakelcellen.

Zenuwen: Bundels Zenuwceluitlopers

  • Een zenuw bestaat uit een bundel van honderden zenuwceluitlopers en maakt deel uit van het perifere zenuwstelsel.
  • Motorische zenuwen lopen van het ruggenmerg naar de spieren en bestaan uit axonen van motorische zenuwcellen.
  • Elk axon is omgeven door een laagje myeline en een bindweefsellaagje; honderden axonen vormen een zenuwbundel.
  • Sensorische zenuwen lopen vanuit de zintuigen naar het ruggenmerg en bevatten alleen dendrieten.
  • Gemengde zenuwen bevatten zowel sensorische als motorische celuitlopers en veel hersenzenuwen zijn gemengd.

Algemene Werking van het Zenuwstelsel

  • De werking van het zenuwstelsel verloopt in drie functionele fasen: sensorische input, verwerking en motorische output.
  • Sensoren (zintuigen) in het lichaam detecteren veranderingen en vertalen deze in impulsen.
  • Een sensor (receptor) is een gespecialiseerde cel, vaak gerelateerd aan een neuron, gevoelig voor een bepaalde verandering.
  • Het opvangen van prikkels door sensoren heet sensorische input.
  • Het centrale zenuwstelsel ontvangt en beoordeelt de informatie van sensoren en bepaalt de betekenis ervan.
  • Het centrale zenuwstelsel bepaalt of en hoe het lichaam moet reageren, waarna het remmende of stimulerende impulsen naar effectoren stuurt.
  • De effectoren zijn altijd spieren of klieren en het aansturen van de effectoren is motorische output.

Membraanpotentiaal: Spanningsverschil

  • Bij alle levende cellen is er een meetbaar potentiaalverschil tussen de binnen- en buitenkant van het celmembraan, de membraanpotentiaal.
  • De membraanpotentiaal varieert tussen -50 en -100 mV en wordt veroorzaakt doordat de lading binnen de cel negatiever is dan buiten de cel.
  • De opwekking en voortgeleiding van elektrische signalen in neuronen zijn gevolgen van veranderingen van de membraanpotentiaal.
  • In rust is de concentratie K⁺-ionen binnen de cel hoger, terwijl de concentratie Na⁺-ionen buiten de cel hoger is.
  • Grote hoeveelheden negatieve eiwitmoleculen bevinden zich binnen de cel en er bevindt zich relatief weinig Cl-ionen
  • De concentratiegradiënten veroorzaken een potentiaalverschil, de rustpotentiaal, die -70 mV bedraagt.

Onderhoud Rustpotentiaal: Doorlaatbaarheid van het Celmembraan

  • Door concentratieverschillen willen positieve ionen naar binnen en negatieve naar buiten, maar dat wordt verhinderd door twee mechanismen.
  • Het eerste mechanisme is de ongelijke doorlaatbaarheid (permeabiliteit) van het celmembraan voor verschillende ionen.
  • Het tweede mechanisme is de ionenpomp, die de Na/K-verhouding constant houdt door actief Na⁺-ionen de cel uit te pompen en K⁺-ionen naar binnen te brengen.
  • De Na/K-pomp gebruikt ATP als energiebron, waardoor er in rust 30x zoveel K+-ionen in de cel zijn als buiten de cel en maar 10x zoveel Na-ionen buiten de cel als in de cel.

Depolarisatie, Actiepotentiaal en Repolarisatie

  • Een chemische of elektrische prikkeling kan de rustpotentiaal veranderen door de membraanpermeabiliteit voor Na+-ionen te verhogen.
  • De Na+-ionen stromen de cel binnen via een soort kanaaltje met een 'sluisje' dat tijdelijk opengaat. Door de instroom van positieve ionen neemt het potentiaalverschil af: de buitenkant van het celmembraan wordt minder positief ten opzichte van de binnenkant.
  • De verkleining van het potentiaalverschil wordt depolarisatie genoemd.
  • De drempelwaarde voor de depolarisatie ligt ongeveer bij -50mV.
  • De depolarisatie als gevolg van de Na+-instroom wordt een fractie van een seconde later gevolgd door een K+-uitstroom, die juist de depolarisatie tegenwerkt.
  • De depolarisatie kost de cel geen energie, de herstelfase wel.

Actiepotentiaal

  • De rustpotentiaal kan worden verstoord door binnenkomende prikkels vanuit bijvoorbeeld een zintuigcel of vanuit andere neuronen.
  • Wanneer de depolarisatie van het celmembraan sterk genoeg is en snel genoeg plaatsvindt, treedt een explosieve verhoging van de permeabiliteit voor Na+-ionen op.
  • Het potentiaalverschil daalt heel snel en draait zelfs om ten opzichte van het rustpotentiaal (= ompoling): het maximale potentiaalverschil kan oplopen tot +30 mV.
  • Deze ompoling duurt minder dan 1 milliseconde (ms) en is hoofdzakelijk het gevolg van de Na*-instroom.
  • Wanneer de drempelwaarde overschreden wordt, is het proces niet meer te stoppen, er ontstaat dan een impuls.
  • De daarbij optredende, totale ladingsverandering wordt actiepotentiaal genoemd.
  • Wordt de prikkeldrempel niet overschreden, dan dooft de depolarisatie uit en treedt geen actiepotentiaal op.
  • Er is dus bij impulsopwekking sprake van een 'alles-of-niets-wet': is de drempelwaarde overschreden, dan ontstaat er een actiepotentiaal waarvan de snelheid en de hoogte onafhankelijk is van de prikkelduur en de prikkelsterkte die de impuls veroorzaakte.

Repolarisatie

  • Direct na het ontstaan van het actiepotentiaal start de K+-uitstroom. Hierdoor herstelt de rustpotentiaal en de Na+-instroom is inmiddels gestopt.
  • De K+-uitstroom komt trager op gang (2 ms) en stopt ook niet zo abrupt, waardoor de repolarisatie eventjes 'doorschiet' iets onder de -70 mV.
  • Zodra de rustpotentiaal bereikt is (= elektrisch herstel), zorgen de Na/K-pompen ervoor dat de ionverhoudingen binnen en buiten het membraan in evenwicht komen (= chemisch herstel).
  • Gedurende de tijd dat het actiepotentiaal ontstaat - dus tijdens de Na+-instroom en de beginnende K⁺-uitstroom -, is het celmembraan totaal ongevoelig voor prikkels, hoe sterk die ook zijn. Deze periode wordt de absolute refractaire periode genoemd en duurt hooguit 1 ms. Er kan in die tijd geen nieuw actiepotentiaal ontstaan.
  • De periode hierna tot en met het chemisch herstel, zo'n 20 - 200 ms lang, heet de relatieve refractaire periode. Gedurende de relatieve refractaire periode is het celmembraan wel te prikkelen, maar de prikkels moeten veel sterker zijn dan 'normaal'.

Impulsgeleiding

  • De ompoling van de membraanpotentiaal leidt tot een actiepotentiaal, waarna zich op die plaats de oorspronkelijke toestand herstelt.
  • Er is een spanningsverschil tussen stukjes celmembraan in actiepotentiaal en omliggende gebieden.
  • Elektrische "streamers" prikkelen het volgende celmembraan om een actiepotentiaal te creëren.
  • Actiepotentialen ontstaan dus steeds opnieuw; ze worden niet voortgeleid.
  • Actiepotentialen gaan altijd in één richting vanwege de refractaire periode van het gestimuleerde celmembraan.

Informatieoverdracht en Impulsfrequentie

  • Informatie over verschillende prikkelsterkten wordt doorgegeven door variaties in de impulsfrequentie.
  • De zintuigcel vertaalt de prikkelsterkte in het aantal actiepotentialen per tijdseenheid.

Snelheid van Impulsgeleiding

  • De snelheid van impulsgeleiding varieert, afhankelijk van de dikte van de neuronuitloper en de aanwezigheid van een myelineschede.
  • Dikke neuronuitlopers geleiden impulsen sneller, varierend van enkele centimeters per seconde in dunne axonen tot 100 m/sec in reuzenaxonen.
  • Bij neuronen met een myelineschede vindt depolarisatie alleen plaats in de insnoeringen van Ranvier.
  • Impulsgeleiding is sprongsgewijs, waardoor snelheden van 100 m/sec worden bereikt, dit noemt men saltatoire geleiding.

Impulsoverdracht

  • Impulsen worden overgedragen naar een volgende (zenuw)cel; dit noemt men impulsoverdracht.
  • De impulsoverdracht gebeurt op een gespecialiseerde contactplaats, de synaps.
  • Het neuron die een impuls overdraagt op een volgend neuron, heet het presynaptische neuron.
  • De cel die de impuls ontvangt, wordt de postsynaptische cel genoemd. De ruimte tussen pre- en postsynaptische cel is de synapsspleet.
  • De neurotransmitter komt vrij in de synapsspleet, zodra een impuls het presynaptische celmembraan depolariseert.
  • Hierbij spelen calciumionen: depolarisatie van het presynaptische membraan veroorzaakt een instroom van Ca2+, waardoor de intracellulaire calciumconcentratie fors toeneemt.
  • Dit is voor de synaptische blaasjes een prikkel om door middel van exocytose hun neurotransmitter in de synapsspleet te storten.
  • Er kunnen wel duizenden blaasjes reageren op één enkele actiepotentiaal.
  • Het via meerdere stappen binnenin de zenuwcel overdragen van signalen die leiden tot een impulsoverdracht wordt signaalcascade genoemd.
  • Er steken receptoren uit het postsynaptische membraan naar buiten waaraan het neurotransmittermolecuul zich hecht.
  • Zodra de neurotransmitter aan de receptor vastzit, gaat een ionkanaaltje in het celmembraan open en ontstaat een ionenstroom.
  • Vrijwel direct nadat zo'n neurotransmitter-receptor-complex is gevormd, valt het weer uit elkaar, want bepaalde enzymen in de synapsspleet breken de neurotransmitterstof heel snel af.

Neurotransmitters: Exciterend vs. Inhiberend

  • Actiepotentialen geven niet altijd aanleiding tot een postsynaptische depolarisatie.
  • Er zijn ook remmende ofwel inhiberende neurotransmitters, die niet depolariserend, maar hyperpolariserend op het postsynaptische membraan werken.
  • Bij hyperpolarisatie wordt het potentiaalverschil niet verlaagd, maar juist verhoogd.
  • De synapsen die ervoor zorgen dat er in de volgende cel weer een actiepotentiaal ontstaat, produceren exciterende neurotransmitters.
  • Of er uiteindelijk een actiepotentiaal ontstaat, hangt af van de uitkomst van de optelsom van plussen (exciterend) en minnen (inhiberend).

Neurotransmitters: Acetylcholine, Dopamine en Endorfines

  • Motorische neuronen die skeletspieren aandrijven, hebben veelal synapsen met acetylcholine.
  • Andere stimulerende neurotransmitters zijn glutamaat, adrenaline en dopamine.
  • Een aan dopamine verwante stof is serotonine, een inhiberende neurotransmitter en beïnvloeden stemming, aandacht en leerprocessen.
  • De in 1970 ontdekte neurotransmittergroep van de endorfines: natuurlijke pijnstillers, verzachten pijngevoelens.

Centrale Zenuwstelsel

  • Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg en is grotendeels beschermd door botten.
  • Het zenuwweefsel van het centrale zenuwstelsel bevat miljarden neuronen dicht bij elkaar.

Grijze vs. Witte Stof

  • Grijze stof bestaat voornamelijk uit cellichamen en dendrieten, terwijl witte stof uit gemyeliniseerde zenuwceluitlopers.
  • Functioneel is grijze stof te karakteriseren als schakelcentrum en de witte stof als geleidingsweg.

Banen en Kernen

  • Een baan is een bundel gemyeliniseerde axonen binnen het centrale zenuwstelsel.
  • We onderscheiden opstijgende banen (van beneden naar boven), met sensorische axonen en afdalende banen (van boven naar beneden), met motorische axonen.
  • Een kern is een ophoping cellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie binnen het centrale zenuwstelsel.

Ruggenmerg: Bescherming en Structuur

  • Het ruggenmerg is het deel van het centrale zenuwstelsel dat in de wervelkolom ligt.
  • Tussen elke wervel ontspringen vier bundels zenuwvezels (motorisch aan de buikzijde, sensorisch aan de rugzijde).
  • Sensorische en motorische vezels komen samen en vormen links en rechts van het ruggenmerg een gemengde zenuw.

Ruggenmerg: Grijze en Witte Stof

  • Er zijn 31 paar ruggenmergszenuwen.
  • Cellichamen van de sensorische neuronen vormen een ruggenmergszenuwknoop.
  • Bij doorsnijding heeft het ruggenmerg een binnenste vlindervormige deel (grijze stof) met cellichamen en schakelcellen.
  • Het centrale kanaal, gevuld met hersenvocht, bevindt zich in de vlinderfiguur.
  • Rondom de vlinderfiguur bevindt zich witte stof met gemyeliniseerde axonen.
  • Het ruggenmerg is te beschouwen als een zeer drukke snelweg waarlangs het impulsenverkeer zich af en aan beweegt.
  • Er zitten drie beschermende vliezen rondom het zenuwweefsel:, zachte vlies, spinnenwebvlies en harde vlies.

Hersenstam

  • Het ruggenmerg gaat over in de hersenstam in de schedel.
  • De hersenstam bestaat uit drie delen: middenhersenen, brug van Varol (pons) en het verlengde merg, dat zich voortzet in het ruggenmerg.
  • Er ontspringen 12 paar hersenzenuwen uit de hersenstam, die meestal het hoofd 'bedienen'.

Verlengde Merg

  • Het verlengde merg lijkt op het ruggenmerg met een grijze 'vlinderfiguur' en witte stof.
  • De banen bestaan uit de opstijgende en afdalende banen en de piramidebanen.
  • De piramidebanen kruisen elkaar op de overgang, de piramidekruising.

Regelcentra in het Verlengde Merg

  • Het verlengde merg bevat regelcentra voor autonome processen: hartregulatiecentrum, ademcentrum en temperatuurregulatiecentrum.
  • Olijfkernen in de grijze stof zijn schakelcentra voor informatie over het evenwicht.

Reflexen: Snelle Reacties

  • Een reflex is een onmiddellijke, automatische reactie op een prikkel, verlopend via een reflexboog in ruggenmerg of verlengde merg.
  • De overschakeling gebeurt op dezelfde hoogte waar de impuls binnenkwam.
  • Veel reflexen verlopen zonder dat je het merkt, zoals die in het autonome zenuwstelsel betreffende glad spierweefsel, hartspier en klieren.
  • Reflexen met dwarsgestreepte spieren zijn we ons wel bewust en we kunnen ze soms beïnvloeden, zoals bij de terugtrekreflex.

Reflexboog

  • De prikkels die leiden tot een reflex word je je korte tijd later bewust.
  • De reflexboog is de weg die de impuls aflegt vanaf de plaats van prikkeling tot de spier of de klier.
  • De onderdelen van de reflexboog zijn achtereenvolgens: een zintuigcel, een sensorische neuron,al of niet een of meerdere schakelcel(len) in ruggenmerg of hersenstam,een motorische neuron,een spier- of kliercel.

Soorten Reflexen en Functie

  • Figuur 15 is de reflexboog bij de kniepeesreflex weergegeven.
  • Dat is een monosynaptische reflex: er is maar één synaps bij betrokken in het ruggenmerg, namelijk die tussen de sensorische en de motorische zenuwcel.
  • De oorzaak van de kniepeesreflex is het achteroverhellen van je lichaam, maar voorkomt dat men omvalt.
  • Reflexen hebben een beschermende functie, denk aan de terugtrekreflex.
  • Ook de ontlastings- en de urinelozingsreflex zijn voorbeelden.
  • Ook zijn er hersenstamreflexen, die betrekking hebben op het hoofd, gezicht, hals en nek.

Kleine Hersenen

  • De kleine hersenen liggen boven en achter de hersenstam en bestaan uit twee helften.
  • De grijze stof bevindt zich aan de buitenkant(schors), de witte stof in het merg.
  • De kleine hersenen coördineren je houding, bewegingen en motoriek.

Tussenhersenen: Thalamus en Hypothalamus

  • Tussen hersenstam en grote hersenen liggen de tussenhersenen met thalamus en hypothalamus.
  • De thalamus is een schakelstation voor sensorische impulsen, die bepaalde informatie voorrang kan geven.
  • De hypothalamus regelt de homeostase en beïnvloedt de werking van de hypofyse.

Grote Hersenen: Bewust Handelen

  • De grote hersenen maken bewust handelen mogelijk en veel sensorische prikkels komen hier aan.
  • De grote hersenen hebben grijpbare functies, en functioneren ook als toegedicht als denkvermogen, creativiteit, geheugen, intelligentie en persoonlijkheid.
  • De binnenkant van de hemisferen bestaat uit witte stof (merg) en eromheen ligt de grijze stof (schors).
  • Het oppervlak van de schors is heel sterk geplooid.

Verbindingen Hemisferen

  • De witte stof omvat: verbindingen tussen schorsgebieden van één hersenhelft (associatiebanen).
  • Ook zijn er verbindingen tussen beide hersenhelften (commissuren).
  • De witte stof bevat tevens verbindingen tussen grote hersenen en lager gelegen delen van het zenuwstelsel.
  • Behalve merg en schors bevinden zich holten gevuld met hersenvocht (ventrikels).

Schorsgebieden

  • Schorsgebieden worden onderscheiden op basis van functie.
  • Bepaalde delen van de schors bevinden zich primaire zintuigcentra.
  • Er is een uitgebreid primair gevoelscentrum (huidgevoel).
  • Figuur 19 toont de projectie van huidgebieden op de schorsgebieden (sensorische homunculus).
  • Betekenis aan de binnengekomen prikkels hechten doe men met secundaire zintuigcentra.

Primaire Motorische Schorscentra

  • De primaire motorische schorscentra bevinden zich ook in de schorsgebieden.
  • De rechter hersenhelft bestuurt de linker lichaamshelft en omgekeerd.
  • Hoewel de hersenhelften spiegelbeeldig lijken, is de linker hersenhelft overheersend wat betreft veel handelingen (rechtshandigheid).
  • Bepaalde gebieden bepalen welke delen van je lichaam gebruikt worden, zoals de handen of de tong(motorische homunculus).

Geheugen

  • Het geheugen geeft de hersenen de mogelijkheid om informatie en ervaringen vast te leggen en weer op te roepen.
  • Het geheugen is het 'archief' voor de mens. Dit archief ligt niet in één specifiek schorsgebied, maar verspreid over de hele schors van de hersenen.
  • De informatie kan kort, langer of levenslang opgeslagen worden.

Ultra-Korte, Korte en Lange Termijn Geheugen.

  • Het ultra-kortetermijngeheugen betreft alleen de impulsen in de neuronen en heeft een geringe capaciteit.
  • Het kortetermijngeheugen heeft veranderde RNA-activiteit in het cytoplasma.
  • Het langetermijngeheugen is de veranderde celactiviteit die het geheugen levenslang kan bewaren

Slapen

  • De functie van slapen is nog onbekend, wel is duidelijk dat er van alles mis gaat als je niet slaapt wat essentieel is.
  • De meeste gevolgen van slaaptekort hebben te maken met de effecten op leren, geheugen en humeur.
  • Hypothesen: tijdens slaap de netwerken in de hersenen worden bijgewerkt.

Grafische Weergave van de Hersenactiviteit

  • Hersenactiviteit tijdens je slaap is weergegeven met een hypnogram.
  • Het heeft vier tot vijf slaapcycli per nacht die perioden van rustige slaap hebben afgewisseld met de zogeheten REM- en de NREM-slaap.

Hersenwerking Zichtbaar Maken

  • Medische specialisten kunnen afwijkingen in de hersenen bestuderen met scanners:CT-scan, MRI en PET.
  • Bij deze technieken worden allerlei vormen van straling gebruikt.

CT-Scan

  • De CT-scan wordt gebruikt met tomografie, waardoor zelfs driedimensionale beelden mogelijk zijn.
  • Er zijn verschillende organen en structuren van de weefsels te zien.

MRI

  • De MRI maakt het mogelijk om zachte weefsels zichtbaar te maken met bijvoorbeeld watermoleculen.
  • Watermoleculen hebben als kern een soort magneetjes in allerlei richtingen gericht bij het MRI-apparaat en beelden de zachte weefsels af.

Functionele MRI(fMRI)

  • Functionele MRI levert gegevens op die vergelijkbaar zijn met een PET-scan.
  • Bijzonderheden hierbij: in hersenendelen is de verhouding tussen zuurstofrijk hemoglobine (oxyhemoglobine) en zuurstofarm hemoglobine anders dan in hersendelen met weinig activiteit.

PET: Fysiologische en Biochemische Processen

  • PET kan de plaats aangeven van diverse fysiologische en biochemische processen in het menselijk lichaam.
  • Ter voorbereiding van een PET-scan wordt water, glucose of een ander molecuul dat is gelabeld met een radioactieve isotoop in de bloedsomloop gespoten.
  • De isotopen geven zogenaamde positronen af als een elektron en een positron elkaar neutraliseren ontstaat er gammastraling .

Autonome Zenuwstelsel: Regulatie

  • Het autonome zenuwstelsel regelt de werking van en de coördinatie tussen de inwendige organen de homeostase van het inwendige milieu.
  • De vijf stelsels zijn: circulatiestelsel spijsverteringsstelsel uitscheidingsstelsel, ademhalingsstelsel de huid.

Twee Delen met Tegengestelde Werking: Ortho vs. Parasympathisch

  • Het autonome zenuwstelsel heeft twee delen, een tegengestelde werking:het parasympathische en het orthosympathische deel.
  • het mogelijk om een zeer nauwkeurige afstemming tussen allerlei organen te verkrijgen.

Orthosympathische Zenuwstelsel: Actief

  • Het orthosympathische zenuwstelsel is actief wanneer je zelf actief bezig bent: het stimuleert de hartactiviteit en de ademhaling, het verhoogt de bloedsuikerspiegel.
  • Het orthosympathische zenuwstelsel remt tegelijkertijd de werking van de spijsverteringsorganen.

Parasympathische Zenuwstelsel: Passief

  • Het parasympathische zenuwstelsel juist actief wanneer je zelf passief bent: stimuleert de spijsvertering en verlaagt de bloedsuikerspiegel en remt de hart.
  • Élk doelwitorgaan krijgt zowel orthosympathische als parasympathische impulsen = dubbele innervatie.

Zenuwknopen & Verdeling Ortho- en Parasympathisch

  • Het autonome zenuwstelsel uit een aantal zenuwknopen met zenuwen die enerzijds verbonden zijn met organen anderzijds in contact staan met ruggenmerg en de hersenen.
  • Ortho- en Parasympatische zenuwstelsels zijn verdeeld over de hersenstam.
  • Het parasympathische zenuwstelsel gevormd door enkele zenuwknopen in de hersenstam en in het onderste ruggenmerg.

Regelkringen & Stappen

  • Het autonome zenuwstelsel houdt zich vooral bezig met de regulering van de homeostase.
  • De regeling verloopt volgens het principe in de regelkring: zintuigcellen,centrale zenuwstelsel, effector en zintuigcellen.

Soorten Terugkoppeling

  • Men maakt onderscheid tussen negatieve terugkoppeling voor het handhaven van evenwichten.
  • De positieve terugkoppeling werkt men juist voor processen, waarbij er toename of afname vereist is.

Bewegen: Spieren en Botten

  • Skeletspieren worden aangestuurd door motorische neuronen.
  • De piramidebanen fijne motoriek en exstra-pirademalebanen(grove motorriek)
  • De drie begrippen: botten- gewrichten -de spieren zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.Het bewegingsapparaat is om te bewegen, te communiceren.
  • Het bewegingsapparaat zorgt dan voor:,je houding,bewegingen, voetbewegingen,gebaren en vermogen om je goed te hanteeren.

Het Skelet

  • Het skelet is een inwendig raamwerk, ondersteunt en helpt bij beschermfuncties.
  • Gewrichten verbinden door gewrichtsbanden.
  • Het rode beenmerg van been en bot zorgt voor het aanmaken van rode bloedcellen

De Knie

  • Het kniegewricht is een schaniergewricht: alleen strekken en buigen is mogelijk.
  • Stabiliteit is dan het grootst. maar de knie is ook weer kwetsbaar getuige de vele knieblessures in de sport!

Dwarsgestreepte Spieren

  • Botten en botverbindingen kunnen bewegen, doordat er dwarsgetreepte spieren aan vastzitten,
  • De dwarsgestreepte spieren hebben aantal functie en ze laten je lichaam bewegen en handhaven.
  • Ze vormen op verschillende plaatsen in het lichaam een (beschermende) wand.
  • Ze produceren warmte vanwege hun hoge stofwisselingsniveau.

Spierbundels, Spiervezels en Myofibrillen

  • Enorme toename door aan het licht komende informatie Een skeletspier is opgebouwd uit spierbundels, elk omgeven door een bindweefselvlies.
  • ÉIke spierbundel bestaat uit een grote hoeveelheid spiervezels.
  • Élke vezel zit vol met in de lengte gerangschikte myofibrillen. En élke myofibril bestaat uit op elkaar aansluitende onderdelen de sarcomeren.

De Sarcomeer & Actine & Microfillamenten

  • De stofwisseling niveau Én dat ondervind je zélf wanneer je het koud hébt: je gaat zélf meer bewegen, ook rillen en klappertanden en veroorzaken spierwarmte.
  • De myofibrillen bestaan uit sarcomeren opgebouwde uit eiwitten;actine en myosine(draadvormig) onder microscoop
  • Die Draadvorm zorgen de actine en myosinefillamenten.

Actine- en Myosinefilamenten

  • De actinefilamenten verschuiven ten opzichte van de myosinefilamenten.
  • Die verschuiving komt tot strand doordat myosine.
  • Het verschuiven komt doordat myosine een motoreiwit van
  • De actina heeft uitstekende delen.
  • Bij de gewone spier worden actine en myosine vaak gecombineerd.
  • Met het bezoeken van de actine tussen de mosine inschuift.

Spieraanspanning

  • Het in elkaar Schuiven actine en myosine.
  • Het in elkaar schuiven van myosine en actieve microvillamenten kan zolang wanneer voortdurend.
  • Een energierijke toestand(het opbouwen van keracht )zonder dat samen trekking hoeven te vallen
  • Bij normale spieracties alle tegelijk

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Related Documents

More Like This

Nervensystem Grundlagen
10 questions

Nervensystem Grundlagen

MagnificentFortWorth120 avatar
MagnificentFortWorth120
Nervous System: Central and Peripheral Divisions
38 questions
Use Quizgecko on...
Browser
Browser