Hoofdstuk 3

Verzameling van eisen die aangeven wat een systeem moet kunnen. Ze beschrijven de functionaliteiten die beschikbaar zullen zijn in het systeem.

Verzameling van eisen die beschrijven hoe het systeem de functionele vereisten moet uitvoeren. Ze beschrijven de eigenschappen van het systeem, zoals gebruikersinterface, prestaties en betrouwbaarheid.

Een document dat een beschrijving geeft van een taak die door een gebruiker wordt uitgevoerd met behulp van een systeem. Het beschrijft hoe een gebruiker (actor) interageert met het systeem om een bepaald doel te realiseren.

Degenen die interageren met een systeem in een use case. Dit kunnen mensen, andere systemen of hardwarecomponenten zijn.

Een acteur die interageert met het systeem om een specifieke taak te voltooien. Bijvoorbeeld een kassamedewerker die een product scant in een supermarkt.

Een actor die ondersteunt bij het realiseren van het doel, maar niet de primaire actor is.

Personen die hetzelfde einddoel nastreven als de primaire actor, maar niet actief meedoen in de use case.

Voorwaarden die moeten zijn vervuld voordat de use case kan starten.

De gewenste toestand van het systeem na een succesvolle uitvoering van de use case.

Het standaard scenario waarbij de use case succesvol wordt uitgevoerd en het doel bereikt wordt.

Alternatieve scenario's die afwijken van het normale verloop.

Regels die gelden voor de geldigheid van gegevens en processen in de use case.

Een schema dat alle functionaliteiten (use cases) van het systeem overzichtelijk weergeeft, samen met de gebruikersrollen die ermee kunnen interageren. Het geeft aan welke functionaliteiten bij welke rol horen.

Bepaalde functionaliteit van het systeem die wordt opgeroepen vanuit een andere functionaliteit. Dit is een extra stap die tijdens de uitvoering van een normale functionaliteit altijd nodig is.

Functionaliteit die een bestaande functionaliteit uitbreidt tijdens de uitvoering. Dit gebeurt alleen tijdens de uitvoering van een alternatief verloop.

Een schema dat alle activiteiten weergeeft die worden uitgevoerd tijdens de uitvoering van een bepaalde functionaliteit. Dit omvat zowel de normale verloop als alle mogelijke alternatieve verlopen.

Een symbool dat het begin van een use case aangeeft in een activity diagram.

Een elementaire stap uit het normale verloop of een alternatief verloop in een activity diagram. Dit is een actie die tijdens de uitvoering van de functie wordt uitgevoerd.

Een digitaal model van een software-systeem dat verschillende scenario's en mogelijke interacties met gebruikers simuleert. Dit model wordt gebruikt om tests uit te voeren en om de klant te laten zien hoe het systeem zal werken.

Een knoop die gebruikt wordt om beslissingswegen in een activiteitsdiagram te modelleren. Je verzamelt hier het verkeer voor een beslissing en er vertrekt een weg voor elke mogelijk resultaat.

Een knoop die gebruikt wordt om meerdere wegen samen te voegen tot één weg in een activiteitsdiagram.

De volgorde waarin de activiteiten in een activiteitsdiagram uitgevoerd worden.

Een knoop die aangeeft dat de normale flow van een activiteitsdiagram is geëindigd, en welke postcondities er zijn bereikt.