Frans - Nederlands Woordenlijst
7 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Welke van de volgende woorden betekent "huis" in het Frans?

  • le cousin
  • la glace
  • la maison (correct)
  • la table
  • Het woord "de tafel" betekent "chair" in het Nederlands.

    False (B)

    Wat is de Nederlandse vertaling voor "la cuisine"?

    de keuken

    Ik woon in een ______.

    <p>flat</p> Signup and view all the answers

    Match de Nederlandse woorden met hun Franse equivalenten:

    <p>de tuin = le jardin de berg = la montagne het scherm = l'écran de hele wereld = le monde entier</p> Signup and view all the answers

    Het woord "le garage" betekent "tuin" in het Frans.

    <p>False (B)</p> Signup and view all the answers

    Waar woon jij?

    <p>In Parijs.</p> Signup and view all the answers

    Flashcards

    Waar woon jij?

    Een vraag in het Nederlands die vraagt waar iemand woont.

    Ik woon in Parijs.

    Een antwoord dat aangeeft waar een persoon woont, specifiek in Parijs.

    Woon jij in een huis?

    Een vraag die vraagt of iemand in een huis woont.

    Nee, ik woon in een flat.

    Een negatief antwoord dat aangeeft dat iemand in een appartement woont.

    Signup and view all the flashcards

    De woonkamer

    Een kamer in een huis waar men vaak ontspant en gasten ontvangt.

    Signup and view all the flashcards

    De keuken

    Een kamer in een huis waar men maaltijden bereidt.

    Signup and view all the flashcards

    De tuin

    Buitenruimte bij een huis, vaak met planten of gras.

    Signup and view all the flashcards

    De zee

    Een grote watermassa die vaak wordt geassocieerd met vakantie.

    Signup and view all the flashcards

    Study Notes

    Frans - Nederlands woordenlijst

    • la glace - het ijsje
    • la cousine - de nicht
    • le rendez-vous - de afspraak
    • le portable - de mobiele telefoon
    • content(e) - blij
    • interdit(e) - verboden
    • aider - helpen
    • donc - dus
    • maintenant - nu
    • le salon - le woonkamer
    • les toilettes - het toilet/ de badkamer
    • la salle de bains - de badkamer
    • le grenier - de zolder
    • le bureau - het bureau
    • la cuisine - de keuken
    • le garage - de garage
    • le jardin - de tuin
    • la table - de tafel
    • la chaise - de stoel
    • Comment tu trouves ta chambre? - Hoe vind jij jouw slaapkamer?
    • J'aime bien ma chambre, elle est grande. - Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
    • Il y a un lit et un bureau. - Er staat een bed in en een bureau.
    • Tu es souvent dans ta chambre? - Ben jij vaak in jouw slaapkamer?
    • Oui, pour discuter avec mes copains. - Ja, om te kletsen met mijn vrienden.
    • la piscine - het zwembad
    • l'écran m - het scherm
    • la vue - het uitzicht
    • la décoration - de decoratie
    • la montagne - de berg
    • le monde entier - de hele wereld
    • l'étage m - de verdieping
    • la mer - de zee
    • le centre - het centrum
    • le château - het kasteel
    • Tu habites où? - Waar woon jij?
    • J'habite à Paris. - Ik woon in Parijs.
    • Tu habites dans une maison? - Woon jij in een huis?
    • Non, j'habite dans un appartement. - Nee, ik woon in een flat.
    • il se trouve - hij bevindt zich
    • passer - doorbrengen
    • voyager - reizen
    • inviter - uitnodigen
    • discuter - kletsen
    • après - na
    • malheureusement - helaas
    • près de - dichtbij
    • quelques - enkele
    • à côté de - naast

    Extra Information (Questions and Answers)

    • How do you like your room? - Hoe vind je je kamer?
    • I like my room, it's big. - Ik vind mijn kamer leuk, hij is groot.
    • There's a bed and a desk in it. - Er staat een bed en een bureau in.
    • Are you often in your room? - Ben je vaak in je kamer?
    • Yes, to talk with my friends. - Ja, om te praten met mijn vrienden.
    • Where do you live? - Waar woon je?
    • I live in Paris. - Ik woon in Parijs.
    • Do you live in a house? - Woon je in een huis?
    • No, I live in an apartment. - Nee, ik woon in een appartement.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    IMG_0157.jpeg

    Description

    Test je kennis van de Franse en Nederlandse vocabulaire met deze quiz. Leer belangrijke woorden en zinnen die je in het dagelijks leven kunt gebruiken. Perfect voor studenten die hun vaardigheid in de Franse taal willen verbeteren.

    More Like This

    Frans-Nederlands Woordenlijst
    10 questions
    French-Dutch Vocabulary Quiz
    13 questions

    French-Dutch Vocabulary Quiz

    ForemostDramaticIrony8661 avatar
    ForemostDramaticIrony8661
    Dutch-French Vocabulary Quiz
    13 questions

    Dutch-French Vocabulary Quiz

    ExaltingTropicalIsland8207 avatar
    ExaltingTropicalIsland8207
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser