Podcast
Questions and Answers
Het ______ van een boom is wat er overblijft nadat een tak is verwijderd.
Het ______ van een boom is wat er overblijft nadat een tak is verwijderd.
afbrengen
De soldaten bereidden zich voor om de vijand te ______ aan de grens.
De soldaten bereidden zich voor om de vijand te ______ aan de grens.
aanvallen
Na jaren van hard werk, hoopte hij ______ te naar een hogere functie binnen het bedrijf.
Na jaren van hard werk, hoopte hij ______ te naar een hogere functie binnen het bedrijf.
promoveren
Het transportbedrijf moest de goederen snel ______ voor de deadline.
Het transportbedrijf moest de goederen snel ______ voor de deadline.
De gemeente besloot de belangrijkste toeristische routes te ______ met duidelijke informatieborden.
De gemeente besloot de belangrijkste toeristische routes te ______ met duidelijke informatieborden.
De spreker wilde het belang van duurzaamheid ______ tijdens de presentatie.
De spreker wilde het belang van duurzaamheid ______ tijdens de presentatie.
De advocaat was een ______ expert in zijn vakgebied, met jarenlange ervaring.
De advocaat was een ______ expert in zijn vakgebied, met jarenlange ervaring.
De verdachte werd ______ vrijgelaten, maar moest zich aan bepaalde voorwaarden houden.
De verdachte werd ______ vrijgelaten, maar moest zich aan bepaalde voorwaarden houden.
Hij opende een ______ ______ om de tomaten in te bewaren.
Hij opende een ______ ______ om de tomaten in te bewaren.
De werkzaamheden aan de weg moesten ______ worden omdat het te hard regende.
De werkzaamheden aan de weg moesten ______ worden omdat het te hard regende.
De trein kwam ______ op tijd aan, waardoor hij zijn aansluiting miste.
De trein kwam ______ op tijd aan, waardoor hij zijn aansluiting miste.
De monteur was erg ______ en repareerde de machine in een mum van tijd.
De monteur was erg ______ en repareerde de machine in een mum van tijd.
In de ______ hingen jassen en stonden schoenen netjes op een rij.
In de ______ hingen jassen en stonden schoenen netjes op een rij.
De vakbond ging ______ dat de lonen van de werknemers werden verhoogd.
De vakbond ging ______ dat de lonen van de werknemers werden verhoogd.
Een goede leider moet zijn team kunnen ______ naar succes.
Een goede leider moet zijn team kunnen ______ naar succes.
Een simpele 'sorry' zal niet ______ zijn om de schade te herstellen.
Een simpele 'sorry' zal niet ______ zijn om de schade te herstellen.
De belangrijkste ______ voor zijn ontslag was zijn herhaaldelijk te laat komen.
De belangrijkste ______ voor zijn ontslag was zijn herhaaldelijk te laat komen.
Het plan leek riskant, maar uiteindelijk is het toch ______.
Het plan leek riskant, maar uiteindelijk is het toch ______.
De instructies waren ______ en gemakkelijk te volgen voor iedereen.
De instructies waren ______ en gemakkelijk te volgen voor iedereen.
Ze vond het heerlijk om in de bergen te ______ en van het uitzicht te genieten.
Ze vond het heerlijk om in de bergen te ______ en van het uitzicht te genieten.
Flashcards
abschneiden
abschneiden
Het ervan afbrengen
angreifen
angreifen
Aanvallen
aufsteigen
aufsteigen
Promoveren
befördern
befördern
Signup and view all the flashcards
beschildern
beschildern
Signup and view all the flashcards
betonen
betonen
Signup and view all the flashcards
bewährt
bewährt
Signup and view all the flashcards
auf Bewährung
auf Bewährung
Signup and view all the flashcards
die Dose
die Dose
Signup and view all the flashcards
einstellen
einstellen
Signup and view all the flashcards
erst
erst
Signup and view all the flashcards
flink
flink
Signup and view all the flashcards
der Flur
der Flur
Signup and view all the flashcards
fordern
fordern
Signup and view all the flashcards
führen
führen
Signup and view all the flashcards
genügen
genügen
Signup and view all the flashcards
der Grund
der Grund
Signup and view all the flashcards
klappen
klappen
Signup and view all the flashcards
offenbar
offenbar
Signup and view all the flashcards
prüfen
prüfen
Signup and view all the flashcards
Study Notes
- abschneiden: Het ervan afbrengen.
- angreifen: Aanvallen.
- aufsteigen: Promoveren.
- befördern: Vervoeren.
- beschildern: Met borden aangeven.
- betonen: Benadrukken.
- bewährt: Kundig, deskundig, betrouwbaar.
- auf Bewährung: Voorwaardelijk.
- die Dose: Het blikje.
- einstellen: Staken, stoppen.
- erst: Pas.
- flink: Behendig.
- der Flur: De hal, de gang.
- fordern: Eisen.
- führen: Leiden.
- genügen: Voldoende zijn.
- der Grund: De reden.
- klappen: Lukken.
- klar: Duidelijk, helder.
- klettern: Klimmen, beklimmen.
- knapp: Net, amper.
- die Leiter: De ladder.
- der Meister: De kampioen.
- offenbar: Blijkbaar.
- prüfen: Controleren.
- der Rentner: De gepensioneerde.
- sauber: Schoon.
- schade: Jammer, helaas.
- schief gehen: Verkeerd aflopen.
- Schlange stehen: In de rij staan.
- sichern: Beveiligen, waarborgen.
- sinken: Dalen, zakken.
- der Sprecher: De woordvoerder.
- streiken: Staken.
- verstört: Ontdaan, geschokt.
- das Vorjahr: Het vorig jaar.
- das Verbrechen: De misdaad.
- zur Verfügung: Ter beschikking.
- verrückt: Gek, krankzinnig.
- züchten: Kweken.
- die Gegend: De streek, de omgeving.
- die Ãœberschwemmung: De overstroming.
- die Dämmerung: De schemering.
- das Weltall: Het heelal.
- die Schöpfung: De schepping.
- der Mond: De maan.
- der Schatten: De schaduw.
- auslösen: Veroorzaken.
- wachsen: Groeien.
- das Abwasser: Het rioolwater.
- sich durchsetzen: Zich handhaven.
- der Kampf: De strijd.
- der Kot: De uitwerpselen.
- das Beutetier: Het prooidier.
- die Nahrung: Het voedsel.
- die Nahrungsquelle: De voedselbron.
- bedrohen: Bedreigen.
- die Sinnesorgane: De zintuigen.
- scheuen: Schrikken.
- unterlegen sein: De zwakkere zijn.
- der Nachwuchs: De nakomelingen.
- ausrotten: Uitroeien.
- der Anlass: De aanleiding.
- ausrutschen: Uitglijden.
- der Schutz: De bescherming.
- der Schädling: Het schadelijke insect.
- der Zaun: De omheining.
- unverkennbar: Onmiskenbaar.
- nachweisen: Vaststellen.
- hervorgehen aus: Blijken uit.
- das Jagdrevier: Het jachtgebied.
- die Wettervorhersage: De weersvoorspelling.
- die Wetterbedingungen: De weersomstandigheden.
- der Niederschlag: De neerslag.
- das Gewitter: Het onweer.
- das Glatteis: De ijzel.
- die Nässe: De nattigheid.
- das Unwetter: Het noodweer.
- die Hitzewelle: De hittegolf.
- die Strömung: De stroming.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.