Chemie Quiz: Fasenovergangen en Reacties

Extractie is een scheidingsmethode die berust op het verschil in oplosbaarheid van stoffen in een bepaald oplosmiddel. De stof die beter oplost in het oplosmiddel wordt uit het mengsel gehaald.

Een zuivere stof is een stof die niet verder kan worden gescheiden in verschillende stoffen. Een mengsel is een combinatie van twee of meer zuivere stoffen.

Deeltjes bewegen constant en willekeurig. Dit noemen we de Brownse beweging. De deeltjes botsen met elkaar en met de wand van het vat waarin ze zich bevinden waardoor een stof de neiging heeft uit te breiden.

Microniveau beschrijft wat er op atomaire of moleculaire schaal gebeurt. Macroniveau beschrijft wat we met het blote oog kunnen zien.

Een fasenovergang is de verandering van toestand van materie. Denk aan vast, vloeibaar en gas. Bij een faseovergang veranderen de interacties tussen de deeltjes.

De neiging van deeltjes om chaotisch te bewegen. Deeltjes streven naar een toestand van maximale bewegingsvrijheid.

De neiging van deeltjes om een geordende structuur te vormen. Deeltjes zoeken een toestand van minimale energie.

Een chemische reactie is een proces waarbij nieuwe stoffen ontstaan doordat de bindingen tussen de atomen worden verbroken en nieuwe bindingen worden gevormd.

Een mengsel van stoffen smelt niet bij één specifieke temperatuur, maar over een temperatuurbereik. Dit gebied wordt het smelttraject genoemd.

De temperatuur waarbij een zuivere vloeistof overgaat in gasvorm.

Een mengsel van stoffen heeft geen vast kookpunt, maar een temperatuurbereik waarin het kookt. Dit wordt het kooktraject genoemd.

Een stofeigenschap is een eigenschap die een stof uniek maakt en onafhankelijk is van de hoeveelheid. Denk aan kleur, geur, smeltpunt, kookpunt.

Het kleinste deeltje van een stof dat alle eigenschappen van die stof heeft. Moleculen bestaan uit atomen.

De kleinste deeltjes van een zuivere stof die de eigenschappen van die stof hebben.

Het bestuderen van verschijnselen op het niveau van moleculen en atomen.

Het bestuderen van verschijnselen op het niveau van dingen die we met het blote oog kunnen zien.

Voor het verklaren van scheikundige processen is het soms handig om de verschijnselen vanuit zowel het micro- als het macroniveau te bekijken.

Het smeltpunt van een zuivere stof is de temperatuur waarbij de stof van vaste toestand naar vloeibare toestand gaat. De stoltemperatuur is de temperatuur waarbij de stof van vloeibare toestand naar vaste toestand gaat.

De stofeigenschap waarop scheiding bij indampen of destillatie berust is het kookpunt.

De stofeigenschap waarop scheiding bij bezinken berust is de dichtheid.

Een zuivere stof is een stof die geen andere stoffen meer bevat. Met andere woorden, de stof bestaat uit 1 type molecuul.

Een mengsel is een combinatie van twee of meer zuivere stoffen d.m.v. een fysische verandering, waarbij de stoffen hun eigen eigenschappen behouden.

Een zuivere stof heeft een scherp smelt- en stoltemperatuur. Een mengsel heeft een smelt- en stoltraject.

Het smeltpunt van palmitinezuur is ongeveer 63°C.

Het smeltpunt van bijenwas is ongeveer 62-65°C.

De grafiek van een zuivere stof zal een scherp smelt- en stolpunt tonen, terwijl de grafiek van een mengsel een geleidelijke verandering in temperatuur zal laten zien.

De stoltemperatuur van palmitinezuur zal overeenkomen met het smeltpunt.

Een mengsel van twee zuivere stoffen heeft geen twee smeltpunten, maar een smelt- en stoltraject over een bepaald temperatuurgebied.

Een zuivere stof stolt bij een scherpe temperatuur.

De stolgrafieken van een zuivere stof en een mengsel verschillen in de mate van scherpte. De grafiek van een zuivere stof zal een scherp stolpunt tonen, terwijl de grafiek van een mengsel een geleidelijke verandering in temperatuur zal laten zien.

Stof A is de zuivere stof, omdat deze een scherp smelt- en stolpunt heeft. Stof B is het mengsel.

Het proces dat plaatsvindt is smelten.

Vast (s): de stof bevindt zich in vaste toestand, vloeibaar (l): de stof bevindt zich in vloeibare toestand, en vast+vloeibaar (s+l): de stof bevindt zich in beide toestanden.

Een zuivere stof heeft een smeltpunt. Dit is de temperatuur waarbij de stof smelt.

Een model dat ons helpt om de eigenschappen van stoffen te begrijpen op microscopisch niveau.

Een stof die bestaat uit één type moleculen.

Een combinatie van twee of meer zuivere stoffen.

Een stof die bestaat uit één type atoom.

Een stof die bestaat uit twee of meer verschillende type atomen.

Het proces waarbij een verbinding wordt gescheiden in zijn samenstellende elementen.

Een stof die kan worden ontleed in eenvoudigere stoffen.

Een stof die niet kan worden ontleed in eenvoudigere stoffen.

Het proces waarbij deeltjes van een opgeloste stof willekeurig verspreiden door het oplosmiddel.

De drie fasen van de materie: vast, vloeibaar en gas.

Deeltjes in een gas botsen voortdurend met elkaar en met de wanden van hun container. De gemiddelde snelheid van de botsingen, gemeten als temperatuur, is een indicator voor de hoeveelheid energie in het gas.

Als de temperatuur van een stof wordt verhoogd, bewegen de deeltjes sneller en botsen ze harder met elkaar. Dit betekent dat de deeltjes meer energie hebben en verder uit elkaar bewegen.

Als de temperatuur van een stof wordt verlaagd, bewegen de deeltjes langzamer en komen ze dichter bij elkaar. Dit leidt tot een toename van de aantrekkende krachten tussen de deeltjes.

Deeltjes streven naar een toestand van minimale energie. Dit betekent dat ze willen vastzitten aan andere deeltjes door sterke aantrekkingskrachten.

Deeltjes hebben een natuurlijke neiging om chaotisch te bewegen, voortdurend met elkaar te botsen en van richting te veranderen.

Een stof kan in verschillende toestanden voorkomen, afhankelijk van de temperatuur: vast, vloeibaar of gas. Elke toestand heeft een kenmerkende bewegingsvrijheid van de deeltjes.

In een vacuüm is er een gebrek aan luchtdeeltjes. Dit betekent dat de gasdeeltjes in de ballon minder botsingen ervaren en dus hun druk verminderen.

Deeltjes in een warm gas bewegen sneller en hebben meer energie. Dit betekent dat ze vaker tegen de wanden van de ballon botsen en dus de druk verhogen.

Watermoleculen hebben een sterke aantrekking tot elkaar. Dit wordt veroorzaakt door de polariteit van de moleculen.

De aantrekkende krachten tussen deeltjes bepalen de cohesie van een stof. Deze krachten houden de deeltjes bij elkaar in vaste en vloeibare toestanden.

Temperatuur is een maat voor de gemiddelde kinetische energie van de deeltjes in een stof.

Deeltjes bewegen constant en willekeurig. Dit wordt de Brownse beweging genoemd.

Alle stoffen bestaan uit deeltjes. Deze deeltjes zijn in voortdurende beweging en oefenen aantrekkende krachten op elkaar uit.

De verandering van een stof van de ene toestand naar de andere, bijvoorbeeld van vast naar vloeibaar, wordt een fasenovergang genoemd.

Deeltjes bewegen voortdurend en hebben een neiging om uit te breiden. Dit leidt tot een toename van de druk.

De dichtheid van een stof is de massa per volume-eenheid. De concentratie van een stof beschrijft hoeveel van die stof aanwezig is in een bepaald volume.

De hoeveelheid alcohol in een drankje wordt vaak uitgedrukt als volumepercentage. Dit geeft aan hoeveel volume van de drank pure alcohol bevat.

De dichtheid van water is 1 g/mL, terwijl de dichtheid van alcohol 0,8 g/mL is. Dit betekent dat water zwaarder is dan alcohol.

Om te berekenen hoeveel alcohol er in een drankje zit, vermenigvuldig je het volume van de drank met het volumepercentage alcohol.

Om de hoeveelheid alcohol te berekenen die in een fles Jillz zit, vermenigvuldig je de inhoud van de fles (23 cl) met de concentratie (5%), wat gelijk staat aan 1,15 cl alcohol

De gemiddelde kinetische energie van de deeltjes in een stof.

De druk die door de lucht wordt uitgeoefend op een oppervlak. De luchtdruk is lager op grote hoogte, waardoor water vlugger kookt.

De faseovergang waarbij een vloeistof overgaat in een gas, bijvoorbeeld water dat in stoom verandert.

De faseovergang waarbij een vloeistof overgaat in een gas aan het oppervlak van de vloeistof, bijvoorbeeld water dat in stoom verandert.

De faseovergang waarbij een gas overgaat in een vloeistof, bijvoorbeeld stoom die in water verandert.

De faseovergang waarbij een vast stof overgaat in een vloeistof, bijvoorbeeld ijs dat smelt.

De faseovergang waarbij een vloeistof overgaat in een vast stof, bijvoorbeeld water dat bevriest.

Het proces waarbij energie wordt opgenomen door een stof, bijvoorbeeld bij het koken van water.

Het proces waarbij energie wordt afgegeven door een stof, bijvoorbeeld bij het stollen van water.

Een scheidingsmethode die berust op het verschil in kookpunt van stoffen in een mengsel. De stof met het laagste kookpunt wordt gescheiden.

Een proces waarbij een stof wordt omgezet naar een andere stof in de tegenovergestelde richting van de oorspronkelijke reactie.

De hoeveelheid van een bepaalde stof in een mengsel.

Een schema dat de stappen in een chemische reactie voorstelt.

De stof die wordt omgezet tijdens een chemische reactie.

De stoffen die reageren tijdens een chemische reactie.

Een chemische reactie die warmte afgeeft.

Een chemische reactie die warmte opneemt.

De verandering in energie die plaatsvindt tijdens een chemische reactie.

Een chemische reactie die snel verloopt.

Een chemische reactie die langzaam verloopt.

De gemiddelde snelheid van moleculen is afhankelijk van twee factoren: temperatuur en massa. Hogere temperatuur betekent hogere gemiddelde snelheid, terwijl zwaardere moleculen bij dezelfde temperatuur een lagere gemiddelde snelheid hebben.

Het absolute nulpunt is de theoretische temperatuur waarbij alle moleculen tot stilstand komen en geen bewegingsenergie meer hebben. Dit komt overeen met -273°C of 0 Kelvin.

De strijd tussen orde en chaos speelt een belangrijke rol bij faseovergangen. Orde verwijst naar de aantrekkende krachten tussen deeltjes, terwijl chaos verwijst naar de energie en beweging van deeltjes.

Een verhoging van de temperatuur verhoogt de kans dat moleculen genoeg energie hebben om te ontsnappen uit een vloeistof en te verdampen.

Een groter oppervlak van een vloeistof betekent meer moleculen aan het oppervlak, waardoor de kans op verdamping toeneemt.

Een vacuüm boven een vloeistof bevordert verdampen omdat ontsnapte moleculen niet meer terug kunnen keren door botsingen met luchtdeeltjes.

Blazen boven een vloeistof kan verdampen versnellen door de luchtlagen boven de vloeistof te verversen en zo de kans op terugkeer van ontsnapte moleculen te verkleinen.

Het molecuulmodel verklaart de eigenschappen van stoffen op basis van de interactie tussen atomen en moleculen. Door het model te gebruiken kunnen we faseovergangen begrijpen.

Sublimeren is de faseovergang van vast naar gas, zonder tussenkomst van de vloeibare fase. Een voorbeeld is droge ijs.

Depositie is de faseovergang van gas naar vast, zonder tussenkomst van de vloeibare fase. Een voorbeeld is rijp.

Het verschil tussen verdamping en ontleding is dat bij verdamping alleen de toestand van de stof verandert (van vloeibaar naar gas), terwijl bij ontleding een nieuwe stof ontstaat.

Een manier om de concentratie van een stof in een mengsel uit te drukken. Het massapercentage geeft aan welk deel van de totale massa van het mengsel door de stof wordt ingenomen.

De totale hoeveelheid ruimte die een stof of een voorwerp inneemt.

Een manier om de concentratie van een stof in een mengsel uit te drukken. Het volumepercentage geeft aan welk deel van het totale volume van het mengsel door de stof wordt ingenomen.

De dagelijks aanbevolen hoeveelheid van een bepaalde voedingsstof die je per dag moet consumeren om gezond te blijven.

Een manier om concentratie uit te drukken in volume.

Een manier om de concentratie van een stof in een mengsel uit te drukken. Het massapercentage geeft aan welk deel van de totale massa van het mengsel door de stof wordt ingenomen.

Een element is de basisstof waarvan alle stoffen gemaakt zijn. Het kan niet worden opgesplitst in andere stoffen.

Een stof bestaat uit één of meer elementen. Een stof heeft unieke eigenschappen, zoals een smeltpunt en kookpunt.

Een elementaire stof bestaat uit slechts één soort element. Voorbeeld: waterstofgas is een elementaire stof en bestaat alleen uit waterstofatomen.

Een verbinding is een stof die uit twee of meer verschillende elementen is opgebouwd. Voorbeeld: water (H₂O) is een verbinding gemaakt van waterstof (H) en zuurstof (O).

De moderne elementenleer, geformuleerd door Lavoisier, legt uit dat elementen de basis zijn van alle stoffen en niet kunnen worden omgezet in elkaar.

Het periodiek systeem der elementen, georganiseerd door Mendelejev, ordent de elementen volgens hun eigenschappen en reactiviteit.

Elementen in dezelfde kolom van het periodiek systeem hebben vergelijkbare chemische eigenschappen.

Elementen in de laatste kolom van het periodiek systeem zijn edelgassen. Ze reageren nauwelijks met andere elementen.

Elementen in de eerste kolom van het periodiek systeem zijn zeer reactief. Ze reageren gemakkelijk met andere elementen.

Microschaal bekijkt scheikundige processen op het niveau van moleculen en atomen. De macroschaal kijkt naar de zichtbare wereld. 

Scheikundigen denken in deeltjes om verschijnselen in de zichtbare wereld te begrijpen. 

De Brownse beweging is een verklaring van de microwereld, omdat het gaat over de beweging van moleculen die we niet met het blote oog kunnen zien.

Het deeltjesmodel illustreert dat alles is opgebouwd uit kleine deeltjes. De Brownse beweging is een direct bewijs van deze microscopische deeltjes.

De dichtheid van de moleculen in een vloeistof is vergelijkbaar met die in een vaste stof omdat beide niet samendrukbaar zijn. Dit suggereert dat de moleculen dicht op elkaar gepakt zijn.

Het experiment met kleurstof in water met verschillende temperaturen laat zien hoe deeltjes in warm water sneller bewegen, waardoor de kleurstof sneller verspreidt.

De verspreiding van deeltjes in een oplossing kan worden verklaard door de willekeurige beweging van deeltjes. Deeltjes met meer kinetische energie bewegen sneller en verspreiden zich sneller.

Tijdens filtratie worden grotere deeltjes, zoals zand, vastgehouden door een filter, terwijl kleinere deeltjes, zoals watermoleculen, erdoorheen gaan.

Een oplossing is een homogeen mengsel waarin de deeltjes zo klein zijn dat ze niet door een filter worden opgehouden. Deeltjes zijn opgelost in een oplosmiddel.

Indampen is een scheidingsmethode waarbij deeltjes met een lager kookpunt sneller verdampen en achterblijven, terwijl deeltjes met een hoger kookpunt in de vloeistof blijven.

Extractie is een scheidingsmethode waarbij deeltjes met een hogere oplosbaarheid in een oplosmiddel worden losgeweekt en verwijderd uit het mengsel. Denk aan suiker oplossen in water.

Adsorptie is het proces waarbij deeltjes zich hechten aan een oppervlak, zoals een noritfilter. Denk aan kleurstof die aan norit hecht.

De temperatuur van een zuivere stof blijft tijdens het smelten of stollen constant omdat de toevoegde warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen te verbreken, niet om de temperatuur te verhogen.

Vaste stoffen hebben een geordende structuur terwijl vloeistoffen meer chaotisch zijn. Na het smelten zijn de moleculen losser geordend.

Een smeltcurve toont de temperatuurverandering tijdens het smelten van een zuivere stof. Tijdens het smelten blijft de temperatuur constant, ondanks het toevoegen van warmte, terwijl de stof van vast naar vloeibaar overgaat.

Tijdens elektrolyse wordt waterstofgas gevormd aan de negatieve pool en zuurstofgas aan de positieve pool. Dit verschil ontstaat door de elektrische spanning die de watermoleculen splitst.

Bij elektrolyse van water ontstaan twee nieuwe stoffen: waterstof en zuurstof. Dit is een bewijs dat een nieuwe stof is ontstaan.

Ja, de stof water verdwijnt en er ontstaan twee nieuwe stoffen (waterstof en zuurstof).

Ja, waterstof en zuurstof. Deze atomen zijn in een vaste verhouding in een watermolecuul gebonden (H2O).

2H₂O → 2H₂ + O₂

De elektrolyse is een ontledingsreactie waarbij een stof (water) wordt gesplitst in andere stoffen (waterstof en zuurstof), dit gebeurt door middel van een elektrische stroom.

Een scheidingsmethode scheidt bestaande stoffen in een mengsel van elkaar, terwijl een ontleding een nieuwe stof(fen) creëert. Bijvoorbeeld: zand en suiker scheiden is een scheidingsmethode. Water ontleden in waterstof en zuurstof is een ontleding.

De verwarming van suiker leidt tot een verandering in de moleculaire structuur, waarbij nieuwe stoffen gevormd worden, zoals koolstof en waterdamp. Dit is een duidelijk teken van een ontleding.

Ja, koolstof is een van de elementen die in de moleculaire structuur van suiker zit. Bij thermolyse komt koolstof vrij als een nieuwe stof.

Thermolyse betekent 'ontleding door middel van warmte'. De term 'thermolyse' verwijst naar de gebruikte methode van ontleding: met behulp van warmte.

C₁₂H₂₂O₁₁ → 12C + 11H₂O. Deze vergelijking wordt als vereenvoudigd gezien omdat tijdens thermolyse nog andere stoffen ontstaan.

De grote suikermoleculen breken door warmte in kleinere delen, zoals koolstof, waterdamp en andere producten.

Sommige stoffen zijn ontleedbaar. Dit betekent dat ze onder normale omstandigheden niet kunnen worden gesplitst in andere stoffen. Bijvoorbeeld waterstof en koolstof zijn niet-ontleedbaar.

1. Ontleding, de stof wordt gesplitst in meerdere stoffen. 2. Ontledingsreactie, waarbij nieuwe stoffen worden gevormd.

Koper is een roodbruin, glanzend, metaal dat taai en kneedbaar is. Salpeterzuur is een sterke, corrosieve zuur die kleurloos is.

Koper reageert met salpeterzuur, wat een blauwe vloeistof vormt. De oplossing is een duidelijk bewijs dat een chemische reactie heeft plaatsgevonden.

Suikerpoeder en kristalsuiker zijn beide enkel samengesteld uit de stof suiker. Ze hebben alleen een andere vorm. We spreken dus niet van een mengsel, maar van twee vormen van dezelfde stof.

Meel en suikerpoeder zijn twee verschillende stoffen die niet met elkaar reageren. Ze behouden hun eigen eigenschappen in het mengsel.

Vitrioolblauw is een vaste stof. Het heeft een blauwe kleur en een vaste structuur.

Ja, vitrioolblauw is een vaste stof. Het behoudt zijn karakteristieke blauwe kleur.

De inhoud van het mortier is vast. Het is nu alleen fijner gemalen, maar blijft een vaste stof.

De inhoud van het mortier zal waarschijnlijk een blauwe kleur krijgen, omdat het vitrioolblauw een blauwe kleur heeft.

Ja, de voorspelling klopte. De inhoud van het mortier heeft waarschijnlijk een blauwe kleur gekregen doordat het vitrioolblauw een blauwe kleur heeft.

Ja, er zit nu een mengsel in het mortier. Het mengsel bestaat uit vitrioolblauw en suikerpoeder.

Zwavel is een gele vaste stof. Het heeft een karakteristieke geur.

De inhoud van het mortier zal waarschijnlijk een donkerblauwe kleur krijgen. De kleur van de stof verandert mogelijk doordat de stoffen met elkaar reageren.

De voorspelling klopte waarschijnlijk niet volledig. De inhoud heeft mogelijk een andere kleur dan verwacht.

Ja, er zit nu een mengsel in het mortier. Het mengsel bestaat uit vitrioolblauw en zwavel.

Magide is meestal wit en kristallijn. Het kan soms een gele tint hebben.

De inhoud van de reageerbuis zal waarschijnlijk een donkerblauwe of bruine kleur krijgen. De kleur van de stof verandert mogelijk, mogelijk door een reactie tussen de twee stoffen.

Het is mogelijk dat de voorspelling gedeeltelijk klopte. De kleur van de stof kan veranderd zijn, wat suggereert dat er een reactie heeft plaatsgevonden.

Ja, er zit een mengsel in de reageerbuis. Het mengsel bestaat uit vitrioolblauw en magide.

We kunnen zien dat een stof ontstaat die er in het begin niet was. De salmiak vormt zich als witte rook, wat duidt op een nieuwe stof.

Uit de reactie van zoutzuurgas en ammoniak blijkt dat de stoffen uit een nieuwe combinatie van atomen bestaan. Er is een verandering in de structuur van de stoffen, waardoor we kunnen concluderen dat er ook stoffen verdwijnen.

Nee, in het algemeen kunnen nieuwe stoffen niet ontstaan zonder dat beginstoffen verdwijnen. Stoffen worden gerangschikt in atomen, en die atomen blijven behouden, maar hun rangschikking verandert.

Er heeft een chemische reactie plaatsgevonden omdat er een nieuwe stof is ontstaan met nieuwe eigenschappen - een bruine vaste stof. Dit betekent dat er nieuwe bindingen zijn gevormd en dus een nieuwe stof is ontstaan.

Vitrioolblauw + Magide -> Bruine vaste stof

Het bakken van een pannenkoek is geen chemische reactie omdat er geen nieuwe stoffen ontstaan. De ingrediënten worden alleen verwarmd en gemengd, maar er blijven dezelfde stoffen bestaan.

Het roesten van ijzer is een chemische reactie omdat er een nieuwe stof ontstaat, namelijk roest. Dit is een rode vaste stof die een chemische verandering is van ijzer.