Amphibians and Mammals: Respiratory Systems Quiz

De uitzetting van de longblaasjes bij inademing remt de werking van het ademcentrum. (True/False)

Een stijging van het CO2-gehalte in het bloed leidt tot een afname van de ademfrequentie. (True/False)

De impulsen van zenuwbanen vanuit hogere hersencentra kunnen de ademfrequentie niet wijzigen. (True/False)

Bij pasgeborenen is zuurstofverbruik geen bruikbare maat voor totale stofwisselingsintensiteit. (True/False)

Het verbruik van energierijke voedingsstoffen kan mogelijk worden gemaakt door oxidatie met zuurstof via ademhaling. (True/False)

Waterdieren halen zuurstof uit water via hun kieuwen.

Amfibieën ademen in water door hun longen.

Bij de afbraak van energie op celniveau wordt ATP geproduceerd.

Bij landdieren komt de benodigde zuurstof voor oxidatie uit water.

Het ademhalingsstelsel bestaat uit de neusholte, keelholte, strottenhoofd, en luchtpijp.

De functie van de luchtpijp is onder andere het verwarmen en bevochtigen van de ingeademde lucht.

Het strotklepje kan het strottenhoofd volledig afsluiten.

De echte stembanden bevinden zich voor het kraakbeen uitstulping, ook bekend als de adamsappel.

De valse stembanden liggen boven de echte stembanden en beschermen deze.

Een mens heeft ongeveer 1.800.000 longblaasjes.

Bij rustige ademhaling wordt er ongeveer een halve liter lucht in- en uitgeademd.

Het reservevolume is de totale hoeveelheid lucht die actief kan worden bewogen.

Zuurstofgas en koolstofdioxide zijn oplosbaar in water.

Koolstofdioxide lost 30 maal meer op in water dan zuurstofgas.

Stikstofgas speelt een biologische rol bij de gaswisseling in longblaasjes.

De gaswisseling in longen berust vooral op diffusie.

Het gaswisselingsproces tussen atmosferische lucht en bloed vindt plaats in de longhaarvaten.

Het ademcentrum dat de adembewegingen reguleert, wordt niet beïnvloed door chemische factoren zoals stijgend CO2-gehalte.