Samenvatting Functieleer PDF

Summary

This document is a summary of Functieleer, a course offered at the Catholic University of Leuven. Document details the historical background of psychology and the contemporary understanding of mental processes, and outlines its relationship to other disciplines like physiology and philosophy. The summary touches on aspects such as the mind-body problem, reductionism, and the complexity of human behavior.

Full Transcript

lOMoARcPSD|42729624 Samenvatting Functieleer Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit...

lOMoARcPSD|42729624 Samenvatting Functieleer Functieleer, deel 1 (Katholieke Universiteit Leuven) Scannen om te openen op Studocu Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! FUNCTIELEER SAMENVATTING ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !1 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Hoofdstuk 1: Situering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in de psychologie ! 1. Oorspronkelijke definitie vanuit traditionele opvattingen ! Psychologie: - Psyche: ziel/geest/het mentale - Logos: woord/verhandeling/rede —> Zielkunde, of wetenschap van de geest. —> Gedrag van mensen kunnen voorspellen, analyseren en erop kunnen inspelen. ! Probleem: Mind-Body problem: interactie tussen beide entiteiten (geest en lichaam). —> Descartes. Sinds 1960: pupilvergroting is niet alleen een natuurlijk reflex, maar ook een psychologisch reflex. Er is een bepaalde meetbare reactie (nl pupilverwijding), een fysische reactie (nl lichtsterkte) en een psychologische oorzaak (nl belangstelling voor iets interessants). ! Monisme Geest en lichaam zijn niet op te vatten als 2 afzonderlijke entiteiten, maar als 2 aspecten van 1 entiteit.! —> Fechner. Materialisme Idealisme Ontologisch aspect: alleen het fysische bestaat Epistemologische aspect: onze zintuigen en ons echt. eigen denken. ! —> Solipsisme: elke geest zit opgesloten in eigen leef- en betekeniswereld. Epistemologisch: alleen het fysische kunnen we Ontologisch aspect: leidt naar panpsychisme. Alles wetenschappelijk bestuderen. in de natuur heeft een ziel, is geestelijk. —> Vorm van reductionisme: alles wordt herleid tot 1 werkelijkheid. ! ! 2. Hedendaagse definitie vanuit visie op complexiteit van psychologie ! Psychologie: - Mentale processen zijn gebonden aan fysische systemen, maar zijn niet te reduceren tot fysische processen. - Mentale processen worden bestudeerd om het menselijke gedrag te kunnen verklaren. = Wetenschap van het gedrag en factoren die dit beïnvloeden. - Gedragsdeterminanten kunnen: - Zowel fysisch als mentaal zijn, - Zowel zichtbaar en verborgen zijn. !! Gedrag wordt bepaald door meerdere factoren, die meestal complexe wisselwerkingen vertonen (interacties, dynamisch). - Niet meer zielkunde. - Interpretatie van een onduidelijke prikkel wordt door meerdere processen beïnvloed: - Perceptuele verwerking - Emotionele reacties - Interpretaties in functie van persoonlijkheid, persoonlijk verleden, eigen wensen en onbewuste drijfveren. !2 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 —> Goede wetenschap moet al deze factoren in rekening brengen. - Eerst algemene principes, dan pas de bijzonderheden die per individu verschillen. - Geeft aanleiding tot 2 benaderingen in psychologie: - Nomothetische benadering: zoeken naar algemene wetten. - Ideografische benadering: zoeken naar specifieke factoren die individueel verschillen. Gedrag kan dus beïnvloed worden door een veelheid aan factoren. - Veel factoren zijn intern (niet direct observeerbaar). - Psychologie is een moeilijke discipline waarbij de methodologie van groot belang is. - Verklaring kan plausibel zijn, maar toch verkeerd zijn. De juistheid moet gecontroleerd worden door bevestiging en weerlegging (Popper’s falsification). Verborgen factoren moet men zo goed mogelijk operationaliseren. - Occam’s razor: geheel van gegevens zo zuinig mogelijk verklaren met zo weinig mogelijk factoren en zo eenvoudig mogelijk. ! 3. Basisdomeinen van psychologie ! Methodenleer Functieleer Persoonlijkheidsleer Ontwikkelingsleer Gedragsleer Aangeven hoe Studie van de Studie van datgene Studie van de Studie van de de algemeen- waarin het individu ontwikkeling van de gehele mens in zijn psychologische menselijke uniek is en zich mens; van wisselwerking met fenomenen functies; zoals onderscheid van geboorte tot de de omgeving wetenschappelijk waarnemen, anderen; de dood, in al zijn (fysisch en sociaal). onderzocht denken, taal, individuele aspecten (functies, moeten worden. emoties, leren,.. persoonlijkheid, zowel gedrag, normaal als persoonlijkheid). abnormaal. ! Psychologie wordt beschouwd als een hub science: knooppunt in het netwerk van verschillende disciplines, een veel gebruikte schakel. ! 4. Geschiedenis van psychologie ! Psychologie komt voort uit het salangaan van filosofie en fysiologie. - Filosofie: eeuwenlange discussies binnen de kernleer of epistemologie van belang. - Fysiologie: invloed op de filosofie. „L’homme machine’: de mens is een machine, zowel fysisch als mentaal. Rationalisme Empirisme Alle kennis komt voort uit het verstand (het denken, Alle kennis komt voort uit de zintuigelijke ervaringen. de rede). —> Kant —> Francis Bacon, Thomas Hobbes ! 1. John Locke (1632-1704) ! - Grondlegger van empirisme. - Mens is een ‚tabula rasa’: de mens komt onbeschreven op de wereld. - ‚An Essay concerning Human understanding’: gaat in tegen de rationalistische visie van aangeboren ideeën, pleit ervoor dat alle ideeën voortkomen uit ervaring. - Niets is in het verstand aanwezig dat niet eerst in de zintuigen was. - Fundamentele eenheid van geest: onderscheid gemaakt tussen eenvoudige en complexe ideeën. !3 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2. George Berkeley (1685-1753) ! - Vertegenwoordiger van empirisme. - ‚Esse est percipi’: er is geen wereld buiten onze zintuigen, zijn is waargenomen worden. - Vertegenwoordiger van immaterialisme: het probleem is niet hoe de materie de geest beïnvloedt of hoe de materie de geest voortbrengt, maar hoe de geest de materie voortbrengt. - Het probleem van Molyneux: kunnen blinde mensen dingen anders zien dan ons als ze opeens toch zouden kunnen zien? - De associatie van eerdere zintuigelijke ervaringen via een leerproces is essentieel alvorens je vormen kan herkennen op basis van visuele prikkels alleen. De externe wereld bestaat enkel uit ideeën. ! 3. David Hume (1711-1776) ! - Hoogtepunt van empirisme. - Men moet ook aan zichzelf twijfelen. Hij gaat in tegen de stelling ‚cogito ergo sum’ (‚ik denk dus ik ben’). ! 4. Charles Bell (1774-1842) ! - Onderscheid tussen sensorische (zintuigelijke) en motorische zenuwbanen. - Zintuigelijke zenuwbanen: van zintuigen naar CZS. = Afferente banen, staan in voor aanvoer van zintuigelijke prikkels naar de hersenen. - Motorische zenuwbanen: vanuit CZS naar spieren. = Efferente banen, staan in voor afvoer van bevelen naar spieren. ! Santiago Ramon Y Cajal: ontdekt dat een zenuwbaan een geheel is van zenuwcellen en synapsen, waar contact gemaakt wordt tussen zenuwcellen waardoor signalen doorgegeven kunnen worden. —> Associationisme. ! 5. Johannes Muller (1801-1858) ! - Zenuwen bemiddelen tussen objecten en het bewustzijn. Manier op contact te maken met de werkelijkheid. - Leer van specifieke zenuwkwaliteiten. ! 6. Hermann Von Helmholtz (1821-1894) ! - Verricht eerste empirische metingen van snelheid van transmissie van signalen in zenuwbanen. - Een van de grote voorvaders van experimentele psychologie. - Onbewuste inferentie: rederen, afleiden. ! 7. Philippe Pinel (1745-1826) ! - Pionier van psychiatrie: gekken werden bezien als ‚geestesziek’ in plaats van ‚bezeten door de duivel’. Hij wou hen vrij laten en probeerde hen te helpen. ! ! ! ! ! ! !4 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 8. Franz Joseph Gall (1758-1828) ! - Frenologie: methode om iemands persoonlijkheid en vaardigheden af te lezen van de knobbels van iemands schedel. - Redenering was zeer belangrijk voor ontwikkeling van psychologie als wetenschap; elk hersendeel heeft een specifieke functie en de aanleg voor deze functies kan gemeten worden. ! 9. Ernst Weber (1834) ! - Doctoraat over de meting van gewaarwordingen in verschillende zintuigelijke modaliteiten waarmee hij een belangrijke voorloper is van de psychofysica. ! 10. Friedrich Wilhelm Bessel (1784-1848) ! - Onderzoek over interindividuele verschillen. ! 11. Franciscus Cornelius Donders (1818-1889) ! - Legde een belangrijke basis voor de hedendaagse cognitieve psychologie. - Informatieverwerking bestaat uit verschillende discrete, seriële stappen en men kan deze zichtbaar en meetbaar maken door verschillende experimentele condities met elkaar te vergelijken. - Substractiemethode: identificeren van mentale basisprocessen door vergelijking van condities die maar op 1 component verschillen van elkaar. —> Vormt de basis voor mentale chronometrie: meting van de tijdsduur van mentale basisprocessen, en voor identificatie van neurale correlaten van mentale basisprocessen in hersenonderzoek door middel van functionele beeldvorming. ! 12. Johann Friedrich Herbart (1776-1841) ! - Opvolger van Kant. - Introduceerde de term ‚psychologie’ als aanduiding van een afzonderlijk vakgebied. - Psychologie moet empirisch en kwantitatief zijn, maar niet experimenteel en fysiologisch. - Geest is een dynamisch systeem: ideeën vechten voor toegang tot het bewustzijn, verdrongen door andere ideeën. Aandacht leidt tot scherpere waarneming. ! 13. Ernst Mach (1838-1916) ! - Waarnemingspsychologie. - Hij deelde de mening van Kant dat tijd en ruimte essentieel zijn voor alle waarneming (nativisme). Hij vond tegelijk ook dat waarneming de enige epistemologische basis vormt voor alle wetenschap (empirisme). - Hij oefent hiermee een grote invloed uit op de fenomenologie en het logisch positivisme. ! ! ! ! ! ! ! ! ! !5 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 14. Franz Brentano (1838-1917) ! - Introduceerde ‚intentionaliteit’ als hoofdkenmerk van alle mentale fenomenen. - Elk mentaal fenomeen heeft een inhoud en is gericht op een object. - Intentionaliteit is de zingevende betrokkenheid van het subject op het object. Dit is een essentieel uitgangspunt van de fenomenologie en een belangrijke basis voor de Gestaltpsychologie. - Psychische fenomenen zijn geen inhouden maar activiteiten of functies (Aktpsychologie: een denken is altijd een act). —> Belangrijkste voorloper van functionalisme tegen het structuralisme van Wundt. - ‚Wahrnehmung ist Falschnehmung’: externe perceptie zegt ons niets over het bestaan van de wereld. Over interne perceptie kunnen we wel zeker zijn. ! 15. Edmund Husserl (1859-1938) ! - Belangrijkste leerling van Franz Brentano. - Werkt fenomenologie nog verder uit zodat het gekant is tegen het empirisme als tegen het rationalisme. - Kennis vloeit noch voort uit de ervaring, noch uit de rede. 1879: eigenlijke start van psychologie als wetenschap. - Het jaar waarin Wundt fondsen verwerft voor de oprichting van een Laboratorium voor Experimentele Psychologie in Leipzig. - Andere mogelijke startdata: - 1860: Fechner publiceerde ‚Elemente der Psychophysik’. - 1875: Wundt en James krijgen in Havard laboruimte ter beschikking om psychologische experimenten te demonstreren tijdens hun filosofie-colleges. ! 16. Wilhelm Wundt (1832-1920) ! - Vader van psychologie. - Grondlegger van experimentele psychologie: door opbouw en oprichting van Labo voor Exp Psycho in Leipzig, door oprichting eerste tijdschriften in psychologie. - ‚Fysiologisch’ moet begrepen worden als een synoniem van experimenteel en wetenschappelijk. - Geen dogmaticus en ook geen experimentalist die theoretisch niets zou bijgedragen hebben. - Essentie van wetenschappelijke aanpak van Wundt was om de interne, mentale processen te onderzoeken door introspectie (in zichzelf kijken om d inhouden van het bewustzijn te analyseren). - Besteedde aandacht aan complexere sociaal-psychologische onderwerpen (taal, cultuur,..), die centraal stonden in zijn ‚Völkerpsychologie’. - Wundt’s onderscheid tussen experimentele psycho en etnopsychologie sloot aan bij Dilthey’s onderscheid tussen Naturwissenschaft en Geisteswissenschaft. ! Enkele belangrijke theoretische bijdragen: - Voor bewuste waarneming zijn fysieke prikkels een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Het bewustzijn wordt niet enkel door fysische prikkels van buitenaf in werking gezet, maar ook door de psychische causaliteit die de veranderingen in bewustzijn of psychische ervaringen kunnen veroorzaken. - Apperceptie: activiteit van onze geest die van binnenuit werkt. - Het bewustzijn is een activiteit, een proces waarbij plots iets uit de achtergrond (Blickfeld) naar voren treed als je er je aandacht op richt (Blickpunkt). !6 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Onderscheid tussen psychische en fysische causaliteit: iets wat soms 1 effect heeft, heeft op een ander moment soms een ander effect. Onze geest werkt met eigen wetten en mentale energie. ! 17. William James (1842-1910) ! - Grondlegger descriptieve psychologie (beschrijvende) in VS. - Psychologie is the science of mental life. - Hij behandelt functies van het bewustzijn, het onderscheid tussen primair en secundair geheugen, aandacht en de structuur van het zelf. - Vorm van associationisme. ! 18. Edward Titchener (1867-1927) ! - Hielp mee aan de opbouw van de psychologie als wetenschap. - Concrete richtlijnen voor het correct opzetten en uitvoeren van experimenten in psychologie. - Structuralisme, dominante stroming in psychologie. ! 5. Belangrijke stromingen in de psychologie in 19e en 20ste eeuw ! 1. Structuralisme ! - Psychologische gehelen zijn samengesteld uit elementaire delen. Psychologie hoort te ontdekken wat de elementaire bouwstenen zijn, en hoe ze samengesteld zijn tot psychologische gehelen. Elementen: steeds bewuste mentale inhouden. Preferentiële methode: systematische introspectie door sterk getrainde observatoren. - Titchener: onderscheid tussen 3 soorten elementen: - Gewaarwording - Beelden (elementen in het geheugen) - Affecties Stimulusfout vermijden: introspectieve beschrijvingen moeten beperkt worden tot de analyse van de inhouden van de bewuste ervaringen, en mogen niet beïnvloed worden door de kennis van de aard van de stimulus. —> Leunt aan bij elementaire gewaarwording. - Wundt: complexe bewustzijnsinhouden komen niet enkel tot stand door middel van associaties van elementaire gewaarwording. Het geheel van de psychische ervaring is meer dan de som van de elementaire gewaarwordingen. Structuralisme Functionalisme - Wat is de geest? ! - Waar dient de geest voor? ! - Structuren van de geest. - Functies van de geest. ! 2. Functionalisme ! Het bewustzijn wordt niet opgevat als een passief orgaan om ervaringen op te vangen, maar als een ‚toolbox’ van functies om adaptief te reageren op nieuwe situaties. - Franz Brenatano - William James Chicago functionalisten: - John Dewey - James Angell Columbia functionalisten: - Edward Thorndike - Robert Woodworth !7 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 1. John Dewey (1859-1952) ! - Kritiek tegen S-R representatie van de reflexboog: - Stimulus, sensatie en respons bestaan maar zijn niet noodzakelijk afzonderlijke gebeurtenissen. - Gedrag is niet opsplitsbaar in een reeks reflexbogen, en de reflexboog is niet opsplitsbaar in S-R verbanden: een gedrag is een doelgericht, adaptief geheel. ! 2. James Rowland Angel (1869-1949) ! - Voorloper van Watson. - Centrale figuur in functionalisme. ! 3. Edward Thorndike (1874-1949) ! - Pionier van experimenten met dieren, hun gedrag wordt geleidelijk aan efficiënter. - Responsen die initieel random waren, worden nu systematischer. De foutieve responsen worden geëlimineerd. - Trial and error wordt weggewerkt en The Law of Effect neemt zijn intrede. —> Basis voor operante conditionering. ! Overgang 19e en 20ste eeuw: ongenoegen over structuralisme neemt toe. - Europa: reactie op structuralisme van Wundt door Gestaltpsychologie. Gaat in tegen het atomisch denken (ontrafelen van elementaire bouwstenen). - VS: reactie op structuralisme van Titchener door behaviorisme. Gaat in tegen experiëntiële benadering. - Meer objectivistische benadering, waarbij enkel wetenschappelijke entiteiten in rekening gebracht worden. ! 3. Gestaltpsychologie ! Ontstaan in Oostenrijk (Graz) en Duitsland (Berlijn), daarna Italië en België. ! Tegenstelling tussen Graz en Berlijn school Graz School Berlijn School Gestalten zijn emergerende kwaliteiten die Gestalt is een op zichzelf staand geheel, een eigen afhankelijk zijn van objecten, maar er bovenuit entiteit met zijn eigen ontologische status. Niet iets stijgen. dat gebaseerd is op elementaire bouwstenen. Geest: productiesysteem waarbij gestaltkwaliteiten Brein: dynamisch systeem. Een percept vergt geen tot stand komen door mentale acten. mentale act, maar organiseert zichzelf door wederzijdse interacties tussen prikkels en hun fysiologische correlaten. - Alexius Meinong (1853-1920):! - Kurt Koffka (1886-1941):! Onderscheid tussen verschillende soorten dingen Uitdiepen van theoretische implicaties van (entiteiten). Dingen met een echt fysisch bestaan, Wertheimers ontdekking, uitbouw van en dingen met een intentioneel bestaan, dingen die Gestaltrevolutie en uitwerking van de tegenstelling je kan denken maar die niet echt fysisch bestaan. met de Graz School. Meinong vernoemt vaak exotische dieren —> Meinong’s Jungle. !8 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Christian Von Ehrenfels (1859-1932):! - Max Wertheimer (1880-1943):! Gestalten zijn vormen die in de natuur voorkomen, Apparent motion of schijnbare beweging is het zien en zichzelf organiseren tot coherente, ordelijke van beweging tussen 2 kort aangeboden prikkel. gehelen met aantrekkelijke globale kenmerken. Wertheimer zag een pure beweging. Het ging hierbij Gestalt: emergente eigenschap die boven de niet om het zien van een verplaatsing want bij phi elementaire gewaarwordingen uitstijgt. motion zie je geen afzonderlijke objecten, maar een nieuwe gestalt. Het kan hier gaan om een gestalt die niet enkel meer is dan de som van de delen, maar ook een die anders is. Het zijn niet enkel de relaties tussen de delen die het geheel bepalen (one-sided dependency), maar soms zijn de gehelen zo sterk dat ze ook de waarneming van de delen beïnvloeden (two-sided dependency). - Vittorio Benussi (1878-1927):! - Wolfgang Köhler (1887-1967):! Introduceert Gestaltpsychologie in Italië. Mentality of apes. Apen moeten probleemoplossend gaan denken, ze hebben een cognitief inzicht nodig. Gaat vaak gepaard met de Aha-Erlebniss. ! Voorloper van de dynamische systeemtheorie. ! Eerste generatie was niet succesvol, tweede wel. - Kurt Lewin: ontwikkelde groepsdynamica. - Rudolf Arnheim: introduceerde Getaltdenken in kunst. - Fritz Heider: grote impact in sociale psychologie door attributietheorie. - Hans Wallach: grote invloed op Neisser en Irving Rock. ! Gestaltpsychologie werd minder dominant: - Gestaltpsychologen kregen het verwijt dat ze door hun fenomenologische benadering en het benadrukken van subjectieve beleving een strikt-wetenschappelijke studie van de waarneming in de weg stonden. Hun experimenten zijn eerder demonstraties van fenomenen, en hun Gestaltprincipes zijn te vaag om als echte wetten te gelden. ! Gestaltpsychologen hebben aangetoond dat vormen en patronen in het geheugen vervormt en vertekend worden in de richting van betere Gestalts. - Bartlett: seriële reproductie. - Proefpersoon probeert een prikkel uit zijn geheugen te reproduceren, het resultaat gaat naar de volgende proefpersoon. Bij het vertrekken van een complex patroon treden veel vervormingen op. ! Gestaltpsychologie draagt bij aan het inzicht in de betekenisgeving. - Köhler: maluma-takete effect. - Eenvoudige figuren worden spontaan benoemd door ‚maluma’ of ‚takete’. Het legt een niet- arbitraire mapping bloot tussen klank en vorm. - Universeel verschijnsel. ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !9 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4. Behaviorisme ! - Exclusieve focus op stimuli en responsen. - Introspectie is subjectief en niet wetenschappelijk. - Grondlegger: Watson. - Inhoudelijke nadruk op leerprocessen. - Klassieke conditionering - Operante conditionering ! Klassieke conditionering Ivan Pavlov (1849-1936): - Onderzoek over fysiologische mechanismen van speekselafscheiding bij honden. - Psychic reflex: aangeleerde of conditioneerde stimulus-respons associatie. - Neutrale stimulus wordt herhaaldelijk aangeboden met een betekenisvolle stimulus, na verloop van tijd vertoont de neutrale stimulus een andere respons. Verloopt in 3 fasen: - Onvoorwaardelijke prikkel (UCS) lokt een onvoorwaardelijke respons (UCR) uit. Voedsel initieert speekselafscheiding, elektroshock initieert schrikreactie. Dit is reflexmatig. - Als tijdens de 2e fase de geconditioneerde stimulus (CS) steeds gepaard gaat met een UCS, en daardoor gevolgd wordt door een UCS, dan zal na verloop van tijd de CS volstaan om dezelfde reactie uit te lokken. - Na conditionering spreken we van een geconditioneerde respons (CR) ipv een UCR, en vanaf dan is het geen reflexmatige reactie meer. Er ontstaat een nieuwe S-R associatie. ! John Watson (1878-1958): - Grondlegger van behaviorisme als school, veel aanhang bij jongeren door gelijkenis met American Dream. - Behavioristisch manifest: frontale aanval op het structuralisme van Titchener en functionalisme van James. - Psychologie mag geen introspectie meer dulden, en moet de nadruk leggen op S-R reacties. - 3 Soorten reflexen: - Emoties: interne activiteiten op basis van ongestreepte spieren, die erfelijk zijn. - Instincten: op basis van gestreepte spieren, nemen de externe situatie mee in rekening maar zijn ook erfelijk. - Gewoonten/habits: aangeleerde responswijzen in de vorm van aaneengeschakelde reflexpatronen. ! ‚Nature’ vs. ‚Nurture’: hoeveel van ons gedrag is aangeboren of aangeleerd? Er zijn geen persoonlijkheidskenmerken, door klassieke conditionering kan je iedereen veranderen. ! Operante conditionering Burrhus Skinner (1904-1990): Een gedrag wordt versterkt door positieve bekrachtiging en afgezwakt door negatieve bekrachtiging. ! ! ! ! ! ! ! ! ! !10 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5. Cognitieve psychologie ! - Cognitieve psychologie: deelterm van functieleer; redeneren, geheugen, denken,.. - Meest dominante stroming binnen psychologie. - Ontstaan: - Europa: geleidelijke evolutie, geen radicale breuk. - UK: Bartlett, Craik en Broadbent. - Frankrijk: Piaget. - Vygotsky. - VS: cognitieve revolutie. ! Cognitieve psychologie valt uiteen in 2 soorten. - Inhoudelijke ontwikkelingen in de psychologie zelf: - Tijdens WO2 werd er meer beroep gedaan op psychologen. Men ontwikkelde de signaaldetectietheorie en richtte instituten op voor toegepaste functieleer. Toenemende ontevredenheid met de beperkingen van het S-R model. - Donald Hebb: ‚cell assemblies’. - Chomsky: aangeboren grammaticale categorieën en aangeleerde cognitieve inhouden en processen. - Miller, Galanter en Pribram: kritiek op S-R reflexboog als basiseenheid van gedrag. Ze postuleerden een ‚feedback loop’ en TOTE (Test-Operate-Test-Exit). Dit is een mechanistische implementatie van een plan of doel. Kan ook toegepast worden zodat complexe gedragspatronen mogelijk zijn, het gaat doelgericht gedrag verklaren. - Ontwikkelingen in de computerwetenschappen: - Alan Turning (1936): Turning machine. Theoretische abstracte voorloper van de computer. - Shannon en Weaver: publicatie informatietheorie. - Wiener: basis voor cybernetica. - Von Neumann: uitvinding van digitale computer. - De ontwikkeling van de computer had grote praktische voordelen voor de experimentele psychologie (automatisering van dataverzameling en -analyse). ! 1956: cognitieve revolutie. - 3 Belangrijke publicaties: - Millers artikel: ‚The magical number seven’. - Bruner, Goodnow en Austin: publicatie boek - Chomsky’s artikel: ‚Three models for the description of language’. - Alternatieve data: - 1959: Chomsky’s kritiek op Skinners ‚verbal behavior’. - 1960: oprichting Center for Cognitive Studies. - 1967: boek van Neisser over de essentie van de nieuwe stroming, belangrijke eerste concepten, experimenten en inzichten. ! Computermetafoor Men postuleert een Centrale Verwerkingseenheid (CPU) en een geheugenbank tussen S (prikkels, input) en R (gedragingen, output). Taak: toegankelijk maken van de black box via experimenteel onderzoek en verder ontwikkelen als een voldoende krachtig systeem voor informatieverwerking. Theorieën gaan van elkaar verschillen door de verschillende bouwstenen en hun onderlinge wisselwerkingen. !11 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Hoofdstuk 2: Waarneming ! 1. Inleiding ! Gedrag wordt aangepast aan de omgeving dankzij waarneming. ! Waarneming gebeurt om verschillende redenen: A. Logisch vertrekpunt voor de studie van gedrag. - Gedrag vertrekt van prikkels die geregistreerd en verwerkt worden. - Logisch vertrekpunt in S-R model van gedrag. - Wanneer gedrag intern gegenereerd wordt vanuit basisbehoefte of verlangen, houdt het rekening met interne en externe prikkels en wordt het afgestemd op de omgeving. B. Prototypisch onderwerp binnen de functieleer. - Alle aspecten komen aan bod. - Alle grote theoretische stromingen hebben er onderzoek over gedaan. C. Waarneming is al lang bestudeerd en men weet er veel over. - Sensoriële psychofysica stond aan de wieg van de psychologie. Door de interactie tussen psychologie en andere wetenschappen is er een stevige wetenschappelijke basis om vooruitgang te kunnen boeken. ! Wat maakt waarneming zo belangrijk en interessant? - Menselijk functionering standpunt: - Waarneming is een venster op de wereld. Het laat ons toe om zicht te krijgen op de werkelijkheid, om ons gedrag aan te passen aan de omstandigheden. - Mensen zijn visuele dieren (visiovoren). Visuele waarneming neemt een heel belangrijke plaats in. - Wetenschappelijk standpunt: - Waarneming is een venster op de geest. Het is het prototype van het geest-lichaam probleem: fysische prikkels komen binnen langs het oog en geven aanleiding tot chemische reacties in receptoren in het netvlies. - Het verklaren van deze overgang van fysische prikkels, chemische reacties en elektrische signalen naar een persoonlijke belevenis is een van de grootste wetenschappelijke uitdagingen. ! Centrale vraag: ‚Why do things look the way they do?’ (Koffka) Antwoorden hierop vallen uiteen in 2 categorieën: - Omdat de dingen zijn wat ze zijn. - Omdat wij zijn wat we zijn. ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !12 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2. Basisnoties van het oog en het visueel brein 1. De input van waaruit visuele waarneming dient te vertrekken ! - Oog is geen perfect optisch instrument. Het is door eeuwenlange evolutie geworden tot wat het nu is. Visuele waarneming komt voort uit een geëvolueerd biologisch systeem, geen gemaakte machine (artefact). Hierdoor is visuele waarneming geen perfecte registratie van de fysische realiteit, maar een subjectieve constructie die soms erg verschilt van de fysische realiteit. - Het oog bestaat uit meerdere componenten. - Kegeltjes en staafjes (lichtgevoelige receptoren) zitten achteraan in de retina (netvlies). - Kegeltjes (cones): geconcentreerd in de fovea. Hebben een hogere kost nodig om aan te maken. - Staafjes (rods): minder goed voor detail. Ze blijven bij minder licht beter werken dan kegeltjes en zijn meer geschikt om snel veranderende prikkels te verwerken. - Gezichtsscherpte neemt af in de periferie. - Blinde vlek: geen receptoren, waardoor er geen gezichtsveld is (ter hoogte van de plaats waar de optische zenuw vanuit het oog naar de hersenen vertrekt). - Vermijden: constant bewegen met de ogen en kijken we met 2 ogen tegelijk zodat we scherpere informatie krijgen. - Oogbewegingen: oogsprongen of saccades. - Fixatie: oog staat stil tussen verschillende oogsprongen. - Input: opeenvolging van saccades en fixaties. Tijdens de saccades treedt er een enorme afbreuk op van de binnenkomende informatie. Door snelle verplaatsing van de input over het netvlies treedt smearing op (uitvagen van het beeld tijdens een beweging). - Vermijden: saccadische suppressie. - Gevolg: oog is zo goed als blind tijdens een saccade. - Filling-in: deze gaps moeten ingevuld worden. —> Enorme kloof tussen lage kwaliteit van input en hoge kwaliteit van output. ! ! 2. De bouwstenen waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de psychofysische benadering ! Onderscheid tussen elementaire gewaarwording (sensaties) en de uiteindelijke waarneming (perceptie). Elementaire gewaarwording Uiteindelijke waarneming Prikkels zoals ze geregistreerd worden door het Verwerking en interpretatie van de prikkels. zintuig. ! ! ! ! ! !13 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Visuele modaliteit: registratie van invallend licht d.m.v. receptoren in het netvlies en zenuwimpulsen die naar gespecialiseerde gebieden doorgestuurd worden. - Waarneming van objecten, scènes en gebeurtenissen. —> Daarom onderscheid maken tussen proximale en distale stimuli: - Proximale: nabije prikkels zoals ze geregistreerd worden ter hoogte van het eigen lichaam (gewaarwordingen). - Distale: externe oorzaken van de prikkels in de buitenwereld, zoals ze geïnterpreteerd worden tijdens de waarneming. Psychofysica: wetenschappelijke discipline die zich bezig houdt met - De meting van elementaire gewaarwordingen (sensoriële psychofysica). - De samenhang tussen fysische grootheden en de intensiteit van gewaarwording. - De ontwikkeling van wetenschappelijke methoden. Fechner: onderscheid tussen 2 soorten psychofysica. - Outer psychofysics: relatie tussen de R E S intensiteit van de fysische prikkel (R) en de ! intensiteit van de sensatie (S). inner - Inner psychofysics: relatie tussen de intensiteit van de neurale excitatie (E, hoeveelheid zenuwimpulsen) en de outer intensiteit van sensatie (S). ! Drempelmetingen - Drempel: grenswaarde tussen stimuli (prikkels) die 1 soort respons opleveren, en stimuli die een ander soort respons opleveren. - Absolute drempel (RL): markeert de overgang tussen afwezigheid en aanwezigheid van sensatie. - Differentiële drempel (DL): kleinste toegevoegde stimulusintensiteit die toelaat een verschil waar te nemen. - Juist merkbare verschil (JND): IU / 2 - Onzekerheidsinterval (IU): S3-S1 - Onderdrempel: minimale stimulusintensiteit die nodig is om waargenomen te worden. - Bovendrempel: grenswaarde waarboven de proefpersoon niet langer verschillen kan waarnemen. - Meestal geen abrupte overgang, maar een IU  =  “interval  of  uncertainty” geleidelijke toename van het aantal gedetecteerde prikkels. - Manieren om dit te meten: - Detectietaak: is er een stimulus, ja of nee? - Discriminatietaak: is er een verschil, ja of nee? - Vergelijkingsstimulus < standaard: proporties tussen 0 en 0,5. - Vergelijkingsstimulus > standaard: proporties tussen 0,5 en 1. ! ! ! ! ! ! !14 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Wet van Weber: stimulusintensiteit moet met een constante fractie van zijn waarde verhoogd worden om een JND te bekomen. - I: intensiteit - Δ I: kleinste toevoeging of increment K=ΔI/I - k: Weber fractie of Weber constante —> Kleinste k: meest gevoeligst. - 2 manieren om Wet van Weber voor te stellen: ! ! - Δ I plotten tegenover I (links). Stijgende rechte met k als rico. Hoge gevoeligheid weerspiegeld een zwakke stijging (kleine k). - K plotten tegenover I (rechts). Rechte die alle I-waarden afbeeldt op dezelfde constante waarde van k. ! ! ! - Wet van Weber-Fechner: er moet een schaal zijn met een nulpunt en een meeteenheid. RL kan gebruikt worden om een nulpunt te bepalen, JND om de meeteenheid te bepalen. - Om de sterkte van gewaarwording (S) te laten toenemen als een rekenkundige reeks moet men de stimulusintensiteit (R) laten toenemen S = k log R volgend een meetkundige reeks. - Als S = 0, betekent dit niet dat R = 0. - Vormt de basis van de psychofysica in de zin van een afbeelding (mapping) tussen stimulusintensiteit ( φ) en de grootte van de overeenkomstige gewaarwording ervan (ψ). Geeft concreet vorm aan de essentie van de psychofysica, als de exacte wetenschap van de functionele relatie tussen lichaam en geest. ! Signaaldetectie Ontwikkeld omdat de psychofysica een zuivere meting van gewaarwording beoogt, die niet beïnvloed mag zijn door een beslissingscomponent. - Naast beurten waar er effectief een prikkel wordt aangeboden (signaalbeurten), zijn er ook beurten waarin geen prikkel wordt aangeboden (gissingsbeurten of catch trials). - Gevoeligheid of sensitivity: mate waarin proefpersonen een onderscheid kunnen maken tussen signaal- en gissingsbeurten. - Resultaten tussen treffers (H) en vals alarm (F), weergegeven in v (u(H) - u(F) ) - Geen verschil tussen treffers en vals alarm, gevoeligheid = 0. Proefpersonen kunnen geen onderscheid maken tussen signaal- en gissingsbeurten. - Hoge gevoeligheid, groot verschil tussen H en F. De antwoorden van proefpersonen zijn sterk verschillend. —> Response bias: mate waarin proefpersonen geneigd zijn 1 antwoord meer te geven dan het andere. - Beste maat voor gevoeligheid te meten is het verschil in Z-scores tussen F en H: d’ = Z (H) - Z (F) - Als er geen bias is naar een van beide antwoorden, wordt de formule = 0. c = -0,5 ( Z (H) + Z (F), met ‚c’ als de criteriumwaarde (plats waar proefpersoon de lat legt). !15 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 3. De bouwstenen waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de neurofysiologische benadering ! - Hersencellen (neuronen): liggen aan de basis van de neurofysiologie. Neuronen vuren (d.m.v. spikes) als er een prikkel verschijnt in hun receptief veld. - Hubel en Wiesel: ontdekten dat cellen in LGN en in de primaire visuele cortex op een specifieke manier reageren in functie van bepaalde prikkeleigenschappen. - Sommige cellen verkiezen een cirkelvormige stimulus, en hebben een center-surround structuur met positief centrum en negatieve omgeving. (A) of omgekeerd (B). = On-off cellen. - Andere cellen verkiezen een langwerpige stimulus, ofwel een smalle (C en D) ofwel een bredere (F). - Andere cellen reageren op de rand (G). Deze diversiteit is toe te schrijven aan 2 fundamenteel verschillende celtypes die anders reageren in functie van bepaalde stimulusvariatie: - Simple cells: heel specifiek gevoelig voor een lijnstuk met een bepaalde lijndikte en oriëntatie. - Complex cells: reageren stabieler voor variaties van positie in hun receptief veld. - Hypercomplex cells: reageren enkel als de lijnlengte overeenkomt met de grootte van hun receptief veld. —> Cel gaat zo een welbepaalde betekenis krijgen: vlek-detector, lijn-detector of rand-detector. —> Dergelijke cellen vertonen specifieke responsprofielen in functie van specifieke stimuluseigenschappen (tuning). - MT: cellen die coderen voor een lijn in een bepaalde oriëntatie en een bepaalde bewegingsrichting. - V1, V2: specifieke tuning functies voor specifieke stimuluseigenschappen. Algemeen worden ze beschouwd als kenmerkdetectoren (feature detectors). Ze signaleren de basale kenmerken, het zijn celresponsen die verder moeten geïnterpreteerd worden om te weten wat het ding in de buitenwereld is dat tot de stimulatie leidde. Responsprofielen van dergelijke neuronen zijn filters voor visuele informatieverwerking. Het biedt een synthese tussen het psychofysische en het neurofysische perspectief op de bouwstenen van visuele waarneming. - Cellen met tuning voor een lage spatiale frequentie: neuron 1. - Cellen met tuning voor een iets hogere spatiale frequentie en rechtsdiagonale output: neuron 2. - Cellen met gevoeligheid voor een hogere spatiale frequentie en een verticale en horizontale oriëntatie: neuron 3 en 4. ! !16 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4. Het hiërarchisch en modulair visueel brein ! - Input visueel systeem: verzameling hersencellen die vuren. De hersenen moeten de info verder verwerken (decoderen). - De hersenen bestaan uit 4 lobben, die allemaal tussenkomen tijdens visuele waarneming en allemaal meerdere subregio’s bevatten (Brodmann areas). - Visueel systeem wordt opgedeeld in 2 grote stromen van visuele informatieverwerking: - Ventrale of wat stroom: vanuit V1 over bijkomende stations (V2, V4) in de temporele cortex naar anterieure gebieden, hogere-orde verwerking van object-identiteit voor bewuste herkenning. - Dorsale of waar stroom: vanuit V1 loopt het dorsaal naar de pariëtale cortex waar ruimtelijke positie en beweging gecodeerd wordt. - Retinotopie: plaats in het visueel veld waar de prikkel aanwezig is wordt ook gecodeerd. - Nabijheid in het visueel veld impliceert nabijheid in de hersengebieden. - Corticale hiërarchie: hiërarchie van vroege naar late verwerking. ! Specialisatie - FFA: coderen van gezichten. - PPA: coderen van plaatsen. —> Modules. ! Richting van information flow - Feedforward: van posterieur naar anterieur. - Feedback: van anterieur naar posterieur. - Bottom-up: vertrekt van inputbeelden naar betekenisvolle interpretaties. - Info die je binnen krijgt vanuit de scène. - Top-down: vertrekt vanuit een verwachting van wat er in het beeld zal zijn. - Beeld proberen te verwerken en begrijpen met de info die al in de hersenen aanwezig is. ! 5. Voorlopige conclusie ! 3 Grote niveaus van verwerking: - Low Level registratie: registratie van input, decodering van neurale responsen als enkelvoudige kenmerken binnen het receptief veld van 1 cel. - Mid Level registratie: perceptuele groepering van de gefragmenteerde input, figuur-achtergrond organisatie, diepteperceptie, 2D en 3D vormperceptie. - High Level registratie: interpretatie van de betekenis. ! Conclusie - Waarneming is niet eenvoudig. - Het vergt veel verwerkingsprocessen tussen in- en output. - Meerdere tussenstappen. - Specialisatie en corticale hiërarchie. - Kruisverbindingen, feedforward (bottom-up) en feedback (top-down). - Wisselwerking tussen bottom-up beeldinformatie en top-down kennis. - Interactie tussen de 2 is zeer belangrijk. ! ! ! ! ! !17 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 3. Perceptuele organisatie 1. Probleemstelling en definitie ! Perceptuele organisatie: binnenkomende prikkels moeten georganiseerd worden tot grotere, samenhangende gehelen alvorens ze betekenis kunnen krijgen. - Perceptuele groepering - Figuur-achtergrond organisatie - Textuursegregatie - Vormperceptie ! Perceptuele bewustzijn bestaat uit georganiseerde gehelen (Gestalten). Rol van perceptuele organisatieprocessen in de verwerking van natuurlijke beelden kan goed nagebootst worden door gefragmenteerde lijntekeningen of de Gabor displays. ! ! 2. Perceptuele groepering ! Wertheimer: basis van het klassiek Gestaltpsychologisch onderzoek over de groeperingsprincipes of Gestaltwetten. Er is geen hergroepering op basis van vrije wil. ‘ ’ ! ! ! ! ! ! ! ! ! Problemen met het onderzoek Oplossingen - Te veel verschillende Gestaltwetten. - Vertrekken vanuit een stevig theoretisch kader. - Onvoldoende precies geformuleerd. - Wetten worden kwantitatief geformuleerd. - Komen vaak verweven voor. - Men werkt met goed gecontroleerde stimuli, waarin bepaalde principes geïsoleerd aangeboden worden. - Men beperkte zich tot demonstraties. - Goede psychofysische experimenten. - Geen verklaring voor de Gestaltwetten. - Psychofysische bevinden relateren aan het ecologisch nut van de groeperingsprincipes en aan neuroanatomische en neurofysiologische principes van visuele informatieverwerking. ! ! ! ! ! ! ! ! ! !18 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 Onderzoek over groepering op basis van nabijheid (Kubovy en Wagemans) - Uitwerken van een goede stimulusset (stippenraster of lattices). Ze worden gekarakteriseerd aan de hand van hun basisparallellogram met zijde a en b, onder een hoek van γ. - Proefpersonen krijgen een groot aantal individuele rasters kort aangeboden. Ze moeten aangeven welke oriëntatie ze erin zien. Waar de relatieve keuze voor een bepaalde oriëntatie afneemt als exponentiële functie van de relatieve afstand in die richting (attractiefunctie), zal de grafiek een dalende rechte lijn vertonen. Rasters variëren i.f.v. - Pure Distance Law: als er een te grote afstand is tussen basisvorm en Rectangular ambiguïteit de delen, ziet men het geheel niet meer maar de delen afzonderlijk. 90° - Gaat in tegen de Gestaltpsychologie: het is een situatie J Square waar het geheel minder is dan de delen. Gestaltpsychologie gaat er vanuit dat we alles als 60° 1 |b| |a| Hexagonal geheel zien, en dat het geheel de overhand neemt. - In een 2e fase werd het principe gecombineerd met andere 67 groeperingsprincipes door gebruik te maken van de Gabor lattices (raster waarbij het basiselement geen stip meer is, maar een Gabor patch; een vlekje met helderheidsverloop). Er treden interacties op tussen naburige Gabor patches. De detectie van een Gabor patch met laag contrast wordt bemoeilijkt door buren op korte afstand (laterale maskering) en vergemakkelijkt door buren op langere afstand (collineaire facilitatie). De sterkte van de effecten hangt af van de alineëring tussen de elementen. - Snake detection: proefpersonen moeten een stukje kromme zoeken in een wirwar van Gabor patches. - Association field: veld van onderlinge aantrekking tussen buurelementen, een hypothetisch construct dat neurofysiologisch, psychofysisch en ecologisch plausibel is als een groeperingsmechanisme. ! ! 3. Textuursegregatie ! - Textuursegregatie: maken van een onderscheid tussen verschillende regio’s in een niet-homogeen veld. - Elementen verschillen op bepaalde basiskenmerken al dan niet van elkaar. - 2 onderling samenhangende processen: - Perceptuele groepering binnen een regio: op basis van onderlinge similariteit van de elementen binnen de regio’s. - Segregatie of afscheiding tussen 2 regio’s: op basis van dissimilariteit van de elementen tussen de regio’s. ! ! ! ! ! ! ! ! ! !19 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4. Figuur-achtergrond organisatie ! - Figuur-achtergrond organisatie: onderscheid maken tussen verschillende regio’s in een niet-homogeen veld, maar 1 regio krijgt er een specifieke status. - Een kleine convexe symmetrische regio heeft meer kans om als figuur gezien te worden dan een grotere concave asymmetrische regio. - Symmetriedetectie: erg snel en efficiënt, geringe rol van symmetrie valt op. ! ! Convexiteit Symmetrie ! ! ! ! ! - Bijkomende principes: - Peterson en Gibson (1994): omtrekfiguren die overeenkomen met herkenbare voorwerpen hebben een grotere kans om als figuur gezien te worden. Stelt de bottom-up werking in vraag. - Palmer en Ghose (2008): - Extremal edges: randen waarvan de waarnemer ziet dat het oppervlak doorloopt maar uit beeld verdwijnt door het gezichtspunt van de waarnemer. - Cut edges: men ziet het oppervlak ophouden aan de rand. - Regio met EE heeft meer kans om als figuur gezien te worden. - Recenter onderzoek: gericht op ecologische principes, meer nadruk op wisselwerking tussen verschillende processen en op mogelijke mechanismen. - Lamme: onderzoek bij apen. - Onderscheid maken tussen de optimale en niet-optimale oriëntatie in het receptief veld. - Onderscheid maken tussen een rand van een figuur en de achtergrond. - Onderscheid tussen de binnenkant van een figuur en de achtergrond. - Oriëntatieruis: kijken welke van beide intervallen een vorm bevat. - Target: symmetrisch of asymmetrisch. - Non-target: random oriëntatie. - Globaal-symmetrische figuren: beter bestand tegen locale verstoring van groepering op de rand. ! 5. Figuur-achtergrond organisatie en perceptuele multistabiliteit ! - Figuur-achtergrond organisatie: intrinsiek ambigu omdat de toekenning van figuur-status aan een regio uit het visueel veld slechts gebaseerd is op een geheel van aanwijzingen (cues) met een zekere waarschijnlijkheid. - Intrinsiek probabilistisch: geen enkele aanwijzigingen volledig eenduidig. - Cues worden verwerkt door het visueel systeem, zijn onderhevig aan ruis. - Proces is stochastisch. - Ambiguïteit en perceptuele multistabiliteit: best demonstreren met plaatjes die bedoeld zijn om meerdere interpretaties toe te laten (ambigue figuren). - Edgar Rubin (1886-1950): ‚vase-faces’ figuur. - De figuur heeft een rand, de achtergrond niet want de achtergrond loopt door achter (onder) de figuur. - Dit resulteert in een strijd om de rand: BOWN (Border-Ownership). - De zwarte regio zal makkelijker domineren door zijn symmetrie en centrale positie, er is closure langs beide kanten. !20 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Pareidolia: illusie waarbij iemand een interpretatie van onduidelijke waarnemingen heeft, dat hij hierin herkenbare dingen meent waar te nemen. - Switching: men kan wisselen tussen beide percepten, maar men kan nooit beide percepten tegelijk zien. - BOWN is een configurationele eigenschap: tot welke regio Zhou, Friedman & von der Heydt (2000) luminance contrast polarity 1 3 een stukje van de rand behoort, hangt af van de configuratie waarin dat stukje rand opgenomen is. implied border - Codering van BOWN is onafhankelijk van de ownership contrastpolariteit: cel blijkt meer te vuren wanneer zich in haar receptief veld een rand bevind die links de figuur 2 4 bevat en rechts de achtergrond (1 en 3). Dit heeft geen verband met het licht (1 en 4) of donker zijn van de figuur. 1 2 3 4 - Zhou et al: cellen in de cortex van de aap kunnen dit onderscheid ook maken. ! ! 6. Visuele illusies als illustratie van een algemeen Gestaltprincipe ! - Het visueel systeem codeert zelden of nooit de absolute waarde “Mach  bands” Craik-O’Brien-Cornsweet effect van locale eigenschappen, maar wel de relatieve waarde van eigenschappen. Dit gaat op voor basale eigenschappen zoals kleur, helderheid, lengte, oriëntatie, grootte,.. - Helderheidscontrast bij helderheidsovergangen worden door het visueel systeem overdreven. - Craik-O’Brien-Cornsweet effect - Chevreul illusie Chevreul illusie - Mach bands - Simultaan contrast illusie “simultaan  contrast”  illusies - Waarneming van grootte is sterk onderhevig aan de vergelijking met naburige elementen. Ebbinghaus illusie “Titchener circles” Delboeuf illusie ! ! ! “ ” - Klassieke geometrische illusies zijn goede voorbeelden van vertekende waarneming. De basiselementen worden niet los gezien van de configuratie waarin ze opgenomen zijn. Zöllner illusie Poggendorff illusie Müller-Lyer illusie Jastrow illusie “von  Helmholtz square grid”  illusie “von   ”  illusie Oppel-Kundt illusie Sander parallellogram Ponzo illusie !21 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 “Fraser’s ”  illusie - Complexe zwart-wit patronen bouwen verder op de basale effecten. ! Café wall illusie ! ! Fraser illusie ! “ ! ”  illusie Bulge effect (Koffka) ! ! Versterkte versie van de Hermann Grid, door Lingelbach ! ! 7. Subjectieve contouren, modale en amodale vervollediging ! - Illusoire of subjectieve contouren: randen waar er fysisch geen helderheidsverschil is. ! ! ! Kanizsa driehoek (“ ”) - Albert Michotte: verschillende soorten vervollediging (completie): - Modale completie: de vervolledigde figuur of rand bezit echte sensoriële kwaliteiten, het lijkt een echte figuur met echte randen. (“ ”) - Amodale completie: de figuur wordt geïnterpreteerd als volledig, maar de rand wordt niet gezien. - Amodale vervollediging is een perceptueel fenomeen: je ziet de bedekking, en je ziet de vervollediging ookal weet je dat er een complexer lijnpatroon bedekt is. - Rol van occlusie is erg belangrijk om fragmenten te groeperen tot zinvolle gehelen. - Bregman B’s: men ziet de fragmenten als delen van de letters B pas als ze bedekt worden door een zwarte vlek. - Peters effect: bij ambigue figuren met competitie tussen 2 mogelijke figuur- en achtergrond organisaties: voorkeur voor korte modale vervollediging en lange amodale vervollediging. B’s - Paradoxale effecten: indien er meer occlusie is, lijkt er bij amodale completie meer afronding te zijn. Als men de nadruk legt op wat er visueel gegeven is en op wat er precies moet worden aangevuld, kan men dit oplossen. ! “Petter’s effect”:   voorkeur voor korte modale en lange amodale vervollediging i.p.v. omgekeerd ! ! ! ! ! ! ! !22 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 8. Deel-geheel relaties ! - Deel-geheel relaties: verhouding tussen de delen en het geheel. Graz school Berlijn school Het geheel is mer dan de som van de delen. Het geheel is anders dan de som van de delen. Superadditieve, emergente Gestalteigenschappen. Het geheel heeft een eigen ontologische status, oefent invloed uit op de delen (two-sided dependency tussen deel en geheel). ! - Soms zijn de delen vervormd door het geheel waarin ze opgenomen zijn. - Soms zijn de delen niet langer aanwezig in de bewuste perceptuele ervaring of moeilijker toegankelijk voor het visueel bewustzijn. (“ ”) - Embedded figures: kracht van intrinsieke perceptuele organisatieprocessen beklemtonen. —> Embedded Figures Test (EFT): meet perceptuele stijlen als veldafhankelijk (VA) en veldonafhankelijk (VO). “configural   effect” - VA: meer moeite met EFT, meer onderhevig aan geometrische illusies. - Configural Superiority Effect: toevoegen van redundante context leidt tot nieuwe gehelen en levert soms een voordeel op. Bij het zoeken van een odd man out, zal dit beter gaan met de redundante context erbij (configural superiority, A en C). Men kan echter ook gehelen of configuraties bekomen die de zoektaak moeilijker maken (configural inferiority, B en D). - Neurale basis: de conditie met de features/parts is moeilijker dan de conditie met de wholes. Bij het zoeken naar de odd man out treed er een interactie-effect op: in lagere corticale gebieden is het makkelijker voor de parts condities dan voor de wholes conditie, in de hogere corticale gebieden is dit moeilijker. —> De gehelen worden geleidelijk opgebouwd in hogere gebieden die instaan voor vorm- en objectperceptie, door combinatie van de delen die in lagere gebieden gecodeerd worden. - Bistable diamond: ofwel zie je een op-en-neer gaande beweging van losse, diagonaal georiënteerde lijnsegmenten, ofwel een links-rechts over-en-weer gaande beweging van een geïntegreerde figuur. - Switching is mogelijk, maar de afzonderlijke perceptuele toestanden blijven lang en duidelijk bestaan. - Fang et al: activatie in verschillende hersengebieden relateren aan de verschillende percepten. - Locale percepten: hoge activatie in lagere corticale gebieden, en lage activatie in hogere corticale gebieden. - Globale percepten: lage activatie in lagere corticale gebieden en hoge activatie in hogere corticale gebieden. - In tussenliggende corticale gebieden: codering van delen in de lagere corticale gebieden wordt onderdrukt door codering van grotere gehelen in hogere corticale gebieden. - Theoretische implicaties: - In alle gebieden doorheen de corticale hiërarchie wordt aan ‚predictive coding’ gedaan. Op basis van binnenkomende signalen wordt een voorspelling gemaakt van wat er verwacht kan worden, en deze predictie wordt teruggekoppeld naar de lagere gebieden. Hoger gegenereerde predictie wordt verklaard in de input, lagere corticale gebeide coderen wat afwijkt van de verwachting (error signals). ! ! !23 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 4. Ambiguïteiten door het probleem van onderdeterminatie 1. Verandering van theoretisch perspectief ! Prägnanz/goodness principe Verdicaliteit Perceptuele organisatie zal steeds zo eenvoudig of Nadruk ligt bij invloeden van kennis en zo goed mogelijk zijn. verwachtingen. —> Minimumprincipe, eenvoudigheidsbeginsel, Verdicaliteit: dingen zien zoals ze zijn. simplicity principle. —> Gestaltpsychologie —> Cognitieve psychologie. ! Cognitieve psychologie: waarneming moet zo trouw zijn aan de werkelijkheid. —> Waarschijnlijkheidsbeginsel of likelihood principle domineert hier. ! ! 2. Klassieke ambiguïteiten en contexteffecten ! - Ambigue figuren laten meerdere semantische interpretaties toe. - Contextinvloeden: de figuur zal de betekenis aannemen van de context waarin het zich bevindt. - Hystere-effecten: het omslagpunt van de ene interpretatie naar de andere blijkt ook vertraagd te zijn door de sequentie van de aanbiedingen. —> Kenmerk van een zelf-organiserend niet-lineair dynamisch systeem. ! ! 3. Klassieke ambiguïteiten, onbewuste redenering en assumpties ! - Ambiguïteiten zijn niet beperkt tot vorm- of objectperceptie. - Elke waarde in het beeld is een resultante van de intrinsieke objecteigenschappen en de extrinsieke eigenschappen van de lichtbron en de scène. - Grijswaarden zijn precies identiek, maar worden toch anders geïnterpreteerd. - A: transparante overlappende oppervlakken. - B: mozaïek waarbij een donkergrijs rechthoekje naast 2 lichtere rechthoekjes ligt. - C: rechtopstaand vlak van een opstapje dat in de diepte georiënteerd is. - Schaakbordpatronen, rechtopstaande cilinder: men ziet niet dat de helderheidswaarde van vakje A en B fysisch identiek zijn, tenzij men een deel van de context blokkeert. - De helderheidswaarde in B wordt dus door het visueel systeem op een andere manier ontbonden in zijn factoren (reflectantie en illuminantie) dan het vakje A. - Het visueel systeem trekt de schaduw af van de helderheidswaarde in B. Hierdoor is de intrinsieke onbewuste redenering: helderheid = f (reflectantie x illuminantie) reflectantie als helderder waarneembaar. ! ! ! ! ! !24 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Demonstratie van Gregor y: interactie tussen lichtinval en Hol masker vormperceptie staat centraal in de waarneming van het hol masker. - Ambiguïteit tussen de richting van de kromming van het oppervlak en de positie van de lichtbron. - Convexiteitsassumptie blijkt hier enorm dwingend voor het disambigueren van het helderheidsprofiel. - Men ziet steeds een bol gezicht dat in de ene richting draait tijdens de ene helft van de rotatie en in de andere richting draait tijdens de convexiteitsassumptie andere helft van de rotatie. - Rondjes met helderheidsgradiënt in verticale richting: men verkiest steeds een interpretatie die overeenkomt met de lichtbron bovenaan. - Links: meerderheid van rondjes zijn hol. - Rechts: meerderheid van rondjes zijn bol. —> Assumptie: licht dat van boven komt neemt de overhand en assumptie: licht komt van boven assumptie: licht komt van boven legt een dwingende interpretatie van hol en bol op. ! ! 4. Grootteconstantie, rol van ervaring en New Look Psychologie ! - Probleem: de grootte in het netvliesbeeld is zowel afhankelijk van de grootte van het voorwerp als van de kijkafstand. - 2 Voorwerpen die fysisch even groot zijn (A en B) kunnen tot verschillende groottes in het netvliesbeeld leiden. - 2 Dezelfde groottes in het netvliesbeeld kunnen toch afkomstig zijn van voorwer pen met onbewuste redenering: grootte in netvliesbeeld = f (ware grootte x kijkafstand) verschillende ware grootte, bekeken van op een andere afstand. —> Onderdeterminantie: men heeft te weinig info, de oplossing hiervoor is dat men een goede schatting maakt van 1 onbekende. —> Grootteconstantie: hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde fysische grootte heeft met steeds wisselende groottes in het netvliesbeeld? - Men kan de kijkafstand schatten door gebruik te maken van dieptecues. - Von Helmholtz: waarneming is gebaseerd op onbewuste redenering of inherenties. - Rol van ervaring: Molyneux probleem. Een ontwikkelde waarnemer moet de retinale groottes leren associëren met kijkafstand en ware grootte. - Experiment 1: Zeigler en Leibowitz (1957): - Rol van ervaring. Kinderen en volwassen moeten de ware grootte van voorwerpen schatten. De grootte in het netvliesbeeld bleef constant. - Schattingen door volwassenen volgden goed de ware grootte, bij kinderen viel het uiteen in 2 subsets. - Kleine kijkafstanden: schattingen waren redelijk goed. - Grotere kijkafstanden: schattingen volgden meer de retinale grootte dan de ware grootte. —> Kinderen hebben minder ervaring met grotere kijkafstanden. - Experiment 2: Bruner en Goodman (1947): - Ervaringen vanuit persoonlijke levenssfeer. Schatten van de grootte van muntstukken werd overschat. De waarde die men aan iets hecht speelt een rol bij de grootteschatting ervan, en dit is individueel verschillend. —> Sterk benadrukt in New Look Psychologie van Bruner. —> Er zijn verschillen in wat men spontaan als eerste ziet (geslacht, leeftijd,..). ! !25 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5. Onderdeterminantie van 3D door 2D, vormconstantie, onmogelijke figuren en illusies ! - Bij projectie van 3D voorwerpen naar 2D voorwerpen, gaat de 3e dimensie verloren. - Ill-posed problem: 3D waarneming is ondergedetermineerd door de 2D input. —> Recovery-problem. - Eenzelfde vorm die vanuit verschillende hoeken bekeken wordt, zal veel verschillende projecties op het netvlies opleveren. - Vormconstantie: hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde fysische vorm heeft met steeds wisselende vormen in het netvliesbeeld? —> Relatieve positie van kijker en voorwerp in rekening brengen. Necker kubus - Necker-kubus: kan op 2 manieren bekeken worden. - Lijntekening: gewone trap die op het grondvlak begint en van linksonder naar rechtsboven omhoog loopt, of een trapje dat aan het plafond hangt en van rechtsboven naar linksonder gaat. - Onmogelijke figuren: gevolg van ambiguïteiten van lijntekeningen. Het visueel systeem interpreteert deze spontaan in 3 dimensies. De gewoonte om 3D te zien in 2D plaatjes is sterker dan het streven naar globale consistentie. - Corridor-illusie: spontane en sterke dieptewaarneming vertekent de waarneming van grootte. - Richard Gregory: er is een verkeerde 3D interpretatie van 2D beelden. - Shepard tables: vormperceptie kan vertekend zijn door een verkeerde ruimtelijke interpretatie. De parallellogrammen van beide tafels zijn identiek, maar dit is moeilijk te zien omdat men de tafelvlakken in de diepte ziet. - Futura gebouw in New York: visueel systeem interpreteert de hoeken die afwijken van 90° als een afwijking in 1 richting, terwijl het gaat om een afwijking in een andere richting. ! ! 6. Onderdeterminantie van 3D door 2D, transactionalisme en Bayesiaanse inferentie ! - Transactionalisme: Adelbert Ames is een belangrijke vertegenwoordiger. Waarnemer doet bij het oplossen van het probleem van onderdeterminantie beroep op zijn ervaringen en transacties met de omgeving. - Kamer van Ames: 2 voorwerpen van eenzelfde grootte lijken erg verschillend van grootte (verstoring van grootteconstantie). Waarom is de assumptie van rechthoekige kamers sterker dan de assumptie dat mensen niet krimpen wanneer ze van ons weglopen? - Venster van Ames: verkeerde interpretatie van een trapeziumvormig venster als rechthoekig venster waardoor vertekende dieptewaarneming optreedt. - Theorema van Bayes: als men zegt dat dit een rechthoek is, weet men dat het in een bepaalde hoek gedraaid is. Men moet weten welke hoek er in 3D moet zijn en niet op de foto. Men moet dus nagaan onder welke draaiingen je de rechthoek moet draaien om een parallellogram te krijgen. - Bayesiaanse inferentie: onbewuste redenering. Men kan ema “posterior” “likelihood” “prior” gewichten toekennen aan bepaalde uitkomsten door winst- of P( I | S ).P( S ) P( S | I ) verliesfuncties. Kan ingeroepen worden om het onderliggend proces P( I ) te modelleren. Het is erg dominant (mainstream) in de meer “likelihood” “prior” “posterior” computationele variant van de cognitieve benadering van visuele ( I | S ).xPP(H) PP(D|H) (S ) waarneming, en geeft vorm aan het cognitieve likelihood alternatief (S | I ) PP(H|D) P (I ) P(D) van het Gestaltprincipe van de simplicity. ! “posterior” “likelihood” “prior” ! p(θ  | ϕ) = [p(ϕ  | θ) x p(θ)] / p(ϕ) ! !26 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 5. Semantische interpretatie van objecten en scènes 1. Objectherkenning ! - Objectherkenning: semantisch herkennen van de identiteit van een voorwerp, of het kunnen aangeven tot welke basiscategorie van voorwerpen het behoort. - Matching: men moet een overeenkomst vinden tussen een online berekende objectvoorstelling en een offline gestockeerde objectvoorstelling in het visueel geheugen. - Loskoppelen van intrinsieke en extrinsieke eigenschappen bij het analyseren van het beeld kan op 2 manieren: - Gezichtspuntonafhankelijk: men kan proberen op één 3D objectvoorstelling per object te komen. Men moet dan maar 1 representatie stockeren. - Gezichtspuntafhankelijk: men kan per object meerdere objectvoorstellingen hebben. Ze zijn makkelijker te berekenen, maar er is meer opslagruimte nodig en het matching probleem is groter. - Recognition By Components (RBC) van Biederman: verschillende verwerkingsstadia zijn concreet uitgewerkt, perceptuele organisatie speelt een belangrijke rol. - Biederman wilt een theorie die in staat is om te verklaren hoe objectherkenning vaak mogelijk is onder ‚clutter’, met slechts beperkte informatie over een deel van het voorwerp. - Verklaren dat men een nooit eerder gezien voorwerp structureel kan beschrijven aan de hand van basiscomponenten en hun spatiale relaties. - Omvat meerdere informatieverwerkingsstappen die bottom-up verlopen. Na randdetectie vinden er 2 processen plaats die parallel verlopen: - Detectie van niet-toevallige eigenschappen of NAP’s (non-accidental properties). —> NAP’s: men kan van verschillende punten of fragmenten een voorwerpen afleiden. Geons zijn indirect gebaseerd op NAP’s, maar NAP’s laten toe om tot een gezichtspuntonafhankelijk gezichtspunt te komen. - Segmentatie van het beeld ter hoogte van diepe concaviteiten. - Dan moet men de bouwstenen of componenten van het voorwerp bepalen. De globale spatiale relaties hiertussen worden bepaald op ruw categorisch niveau, en in het visueel geheugen wordt er op zoek gegaan naar een overeenkomstige gezichtspuntonafhankelijke representatie. - Segmentatie van het beeld ter hoogte van regio’s met diepe concaviteiten: als men hier segmenteert, zal men vanzelf de basisdelen bekomen. - Ondanks de onderdeterminantie, zijn er bepaalde eigenschappen in het beeld aanwezig die men kan gebruiken bij het oplossen van het recovery-problem. - Rechte lijnen in het beeld zijn hoogstwaarschijnlijk afkomstig van rechte lijnen in de scène waar men naar kijkt, kromme lijnen van kromme lijnen,.. - Een beeld met deze eigenschappen kan afkomstig zijn van een totaal andere scène, met 2 losse, kromme lijnen. Zo’n scène kan slechts vanuit 1 standpunt projecteren naar zo’n beeld. - General viewpoint assumption: bij de veronderstelling van een algemeen standpunt mag men deze regelmaat gebruiken om gelijkaardige regelmaat in de scène af te leiden. Dergelijke regelmaat is niet het toevallig resultaat van 1 gezichtspunt (NAP’s), de NAP’s dienen als een brug tussen perceptuele organisatie en objectherkenning. - Men moet het onderscheid kunnen maken tussen 36 verschillende soorten bouwstenen (geons). - Men hoeft niet het volledig aantal basisdelen te zien voor een goede herkenning te hebben. ! ! !27 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 2. Scènecontexteffecten op objectherkenning Invloed van scènecontext op objectherkenning: - Palmer (1975): - Eerst ziet men een afbeelding van een contextscène. Daarna ziet men een afbeelding van 1 object in 3 condities (consistent, inconsistent of neutraal t.o.v. de scène). Herkenning is groter in de consistente scène. Visueel gelijkende objecten worden soms 4  sec  “free   ” verkeerd geïnterpreteerd in functie van de context. - Loftus en Mackworth (1978): - Proefpersonen kregen afbeeldingen te zien (free viewing) en men registreerde de oogbewegingen die ze – 4  sec  “free   – maakten. Fixaties op onwaarschijnlijke objecten – “ – at  a  scene” kwamen sneller en van verder weg, ze duurden langer “ ”:   en werden gevolgd door meer fixaties. - Biederman (1981): – - Speeded object verification: “ – ”  +  “ ” – – - Semantisch label van object. “ – - Fixatiepunt en een afbeelding van een scène. “ - Mask: wirwar plaatje om het retina nabeeld te maskeren. ’  tussen  1  en  2 – “ ”  +  “ - Probe: plaatsaanduiding waar men het target moest zoeken. - Schendingen in de normale spatiale relaties: schendingen van positie, onwaarschijnlijkheid van voorkomen of combinaties. ’  tussen  1  en  2 - Resultaten: een afbeelding van een scène activeert een schematische representatie in het geheugen waarin kennis zit opgeslagen van wat normaal tot die scène behoort. Dit wordt top- down teruggekoppeld naar de processen die instaan voor verdere visuele verwerking. —> De gevonden effecten weerspiegelen hoe vlot de verwerking van objectstimuli verloopt in functie van hoe goed het object past in het geactiveerde scèneschema. - Kritiek: op basis van deze resultaten kan je niet met zekerheid besluiten dat de effecten zuiver perceptueel van aard zijn. - Het visueel systeem maakt gebruik van minimale informatie om verwachtingen op te bouwen en verdere visuele informatieverwerking te faciliteren. ! ! 3. Snelle categorisatie van objecten ! - Categorisatie: het onderbrengen van een concrete (visuele) prikkel in een grote categorie. - Kan op meerdere niveaus in de hiërarchie: - Basisniveau: meest gebruikte (bv. hond). - Subordinaat niveau: bv. poedel. - Superordinaat niveau: bv. zoogdier. - Categorisatie vergt een hogere vorm van visuele verwerking. - Abstractie en generalisatie: cognitieve processen, geen perceptuele processen. - Thorpe et al (1996): - Afbeelding werd getoond, proefpersonen moesten aanduiden of ze een dier zagen. - Speed-accuracy tradeoff: positieve correlatie tussen snelheid en accuraatheid. - Event-related potentials (ERP’s): Men kan de elektrische activiteit in de elektroden relateren aan de perceptuele en cognitieve processen die zich in de hersenen afspelen na aanbieding van prikkel. ! !28 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Resultaten wijzen op het belang van snelle, visuele feedforward processing. - Het visueel systeem is in staat om heel snel de essentiële kenmerken uit een beeld te extraheren die diagnostisch zijn voor de aanwezigheid van een ‚dier’. - De kracht en snelheid van feedforward visuele verwerking is zeer belangrijk. - Vervolgonderzoek: - Proberen aantonen/uitsluiten dat eenvoudige visuele cues aan de basis kunnen liggen van het effect. - Paradoxale bevinding dat categorisatie voor kleinere, homogene categorieën de hele RT-distributie naar rechts doet opschuiven. Het duurt langer om een prikkel te categoriseren in het basisniveau dan in het superordinaat niveau. —> Lijkt tegenstrijdig met de sequentiële verwerking van prikkels. ! ! 4. Snelle categorisatie van scènes ! - Schyns en Oliva (1994): onderzoek over de rol van lage en hoge spatiale frequenties in de snelle categorisatie van scènes. - De ruwe spatiale schaal (lage spatiale frequenties of LSF) kan diagnostisch zijn voor de typische ruimtelijke organisatie van de globale spatiale relaties. - De fijne spatiale schaal (hoge spatiale frequenties of HSF) is meer kritisch voor kleinere details van de voorwerpen in een scène. —> LSF wordt sneller verwerkt dan HSF, waardoor scènecategorisatie sneller gaat dan objectcategorisatie. - Hybride afbeeldingen waarin HSF van 1 scène gecombineerd wordt met de LSF (A) LSF + noise van een andere. - Men kan ook hybriden maken door de combinatie van target- en ruisbeelden: - Combinatie van LSF van één scène met de HSF van een ruisbeeld. B:  “ A:  “fine  to   to  fine” ” - Combinatie van HSF van één scène met de LSF van een ruisbeeld. (B) HSF + noise - Eerste experiment: - Proefpersonen krijgen een semantisch label en moten JA/NEE matching Implicatie:  “ ” taak uitvoeren. Stimuli waren hybride afbeeldingen van het eerste type. - Bij heel korte aanbiedingen: LSF extraheren. - Langere aanbiedingen: HSF extraheren. - Tweede experiment: - Voorgaande kritiek opvangen. - Hybride afbeeldingen van het tweede type. - 2 Afbeeldingen worden kort na elkaar gepresenteerd: LSF-target + HSF noise, gevolgd door HSF target + LSF noise (coarse-to-fine) of andersom. —> Experimenten vormen sterke evidentie voor de aanvangshypothese dat snelle scèneperceptie hoofdzakelijk gebaseerd is op LSF. —> Het visueel systeem verwerkt beide schalen vanaf het begin en selecteert de schaal die het meest diagnostisch is voor de gestelde taak. ! ! ! ! ! ! ! ! ! !29 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Oliva en Torralba (2006): onderzoek om te achterhalen welke scène-eigenschappen men kan extraheren uit eenvoudige beeldkenmerken. - Scène: een entiteit op zich met zijn eigen karakteristieke globale beeldkenmerken (spatial envelope properties). Kenmerken: ! ! ! Openheid of expansie van de grens van de spatiale ! envelop en van de natuurlijkheid of ruwheid van de inhoud van het beeld (A). ! ! Ruwheid zit in het verloop van het helderheidsprofiel ! over het beeld met een zacht, geleidelijk profiel voor ! open landschappen (B). ! Als men de beeldeigenschappen in een ! multidimensioneel plot weergeeft, kan men goed verschillende soorten scènes terugvinden als een ! combinatie van beeldkenmerken (C). —> 7 Globale scènekenmerken identificeerbaar die goed extraheerbaar zijn en relevant blijven voor scènecategorisatie: - Openheid - Expansie - Gemiddelde diepte - Temperatuur - Transiëntie - Beschutting - Navigeerbaarheid ! - Greene en Oliva (2009): mensen zijn in staat om deze globale 31 beeldeigenschappen snel te extraheren. - Proefpersonen werden getraind om de 7 globale eigenschappen correct te analyseren en benoemen. Het beeld werd kort aangeboden en gemaskeerd. - Correcte classificatie steeg bij een stijgende stimulusduur. ! ! 5. Slotbeschouwing over visuele informatieverwerking ! - Terugkerend resultaat: enorme snelheid en flexibiliteit van visuele informatieverwerking door het visueel systeem. - Kracht van menselijke waarneming is gebaseerd op het dens neuraal netwerk. Er is voortdurend informatie-uitwisseling van tussentijdse berekeningen. Er is een patroon van activatie dat informatie combineert vanuit bottom-up analyse en top-down synthese met kennis en verwachtingen. - Ulric Neisser: grondlegger van cognitieve psychologie. - Analyse door synthese: binnenkomende prikkels worden niet passief en doelloos verwerkt door filters, maar steeds in het licht van hypothesen die als een momentane synthese beschouwd kunnen worden van de beschikbare bottom-up informatie en top-down kennis. - Hochstein en Ahissar (2002): nieuwe visie voor op de corticale hiërarchie, maken een expliciet onderscheid tussen de structurele anatomische aspecten (lokalisatie in hersenen) en de functionele procesmatige aspecten (verloop in tijd). - Feedforward sweep: snelle doorstroom naar hoge visuele gebieden, genereren van hypothesen over globale categorieën. !30 Gedownload door Henry Winter ([email protected]) lOMoARcPSD|42729624 - Reverse Hierarchy Theory: onderscheid maken tussen low-level en high-level processing in de spatiale zin, en early en late processing in de temporele zin (loskoppeling met snelle verwerking in hoge corticale gebieden). - Bar et al (2006): concreet model over de verwerking van HSF en LSF in functie van de tijd. - LSF van het beeld wordt snel doorgestuurd naar de prefrontale cortex. Hier worden hypothesen gegenereerd over de scènecontext en over de globale vorm van de cruciale voorwerpen. - Re-entrant processing: de hypothesen en LSF-templates worden teruggekoppeld en in een tragere feedforward stroom gecombineerd met de HSF van een verdere beeldanalyse. - Schyns, Gosselin et al: onderzoeken die de kracht van top-down templates demonstreert. - Gemiddeld classificatiebeeld: proefpersonen krijgen zwart-witte ruisbeelden te zien en moeten een bepaald targetobject detecteren. Men gaat dan alle beelden waar ze een target rapporteerden middelen, alle beelden waar ze geen target zien er vanaf trekken. —> Ideale template. ! ! 6. Alternatieve theoretische denkkaders ! 1. Intermezzo: terugblik en vooruitblik ! Eerst Daarna Nu - Visuele waarneming vanuit de - Historische mijlpalen: Weber- - 2 Grote alternatieve mainstream visie. ! Fechner, Hubel & Wiesel. ! benaderingen die zich expliciet - Belangrijke stromingen: afzetten tegen de voorgaande Gestaltpsychologie, cognitieve leerstof. ! psychologie (New Look, - Zijn veel minder mainstream. !

Use Quizgecko on...
Browser
Browser