Summary

This document presents a lecture or presentation on scientific models, exploring various approaches to understanding the concept of science.

Full Transcript

WETENSCHAPSMODELLEN WAT MAAKT ONS WERK TOT WETENSCHAP ? Met dank aan prof. dr. Gert Verschraegen WAT NOEM JE “WETENSCHAP” ? 1 WAT IS WETENSCHAP? (1) 1. Empirisch Betrekt zich op feitelijk bestaande gegevens die op één of andere manier geobserv...

WETENSCHAPSMODELLEN WAT MAAKT ONS WERK TOT WETENSCHAP ? Met dank aan prof. dr. Gert Verschraegen WAT NOEM JE “WETENSCHAP” ? 1 WAT IS WETENSCHAP? (1) 1. Empirisch Betrekt zich op feitelijk bestaande gegevens die op één of andere manier geobserveerd kunnen worden. 2. Onpartijdig, ‘objectief ’  Positieve betekenis: niet blijven staan bij de onmiddellijk evidentie, maar eerder de werkelijkheid in haar verborgen samenhang vatten  Negatief geformuleerd: afstand doen eigen subjectiviteit, persoonlijke vertekeningen (‘bias’) vermijden (eis van repliceerbaarheid of controleerbaarheid) WAT IS WETENSCHAP? (2) 3. Kritische en systematische houding  Negatief: eis om niet zonder meer de spontane en onmiddellijke evidenties te volgen  Positief: wil om systematisch, methodisch te werken in functie van het doel (de onderzoeksvraag) 4. Gericht op verklaringen (orde, causaliteit): ‘wetten’ en theorieën opstellen ter verklaring van de waargenomen verschijnselen. 5. Provisoir, voorlopig Conclusies kunnen steeds weerlegd worden door nieuwe inzichten. WETENSCHAPPELIJKE EN NIET- WETENSCHAPPELIJKE KENNIS 2 WETENSCHAPPELIJKE KENNIS EN NIET-WETENSCHAPPELIJKE KENNIS  Wetenschappen pretenderen kennis te leveren die objectiever, zekerder en betrouwbaarder is dan ‘alledaagse kennis’  Maar hoe kunnen we weten dat de kennis die we doorheen systematische observatie vergaard hebben ook betrouwbaar is? 3 ENKELE ANTWOORDEN VAN DE WETENSCHAPSFILOSOFIE LOGISCH POSITIVISME 1 DE EMPIRISCHE CYCLUS: HET STANDAARDBEELD VAN DE WETENSCHAPPEN 4 1 DE EMPIRISCHE CYCLUS: HET STANDAARDBEELD VAN DE WETENSCHAPPEN I. Empirische basis Inductie (singuliere waarnemingsuitspraken) (generalisatie) II. Empirische wetten (universele waarnemingsuitspraken) LOGISCH EMPIRISME: INDUCTIEVE OPBOUW VAN DE WETENSCHAP  Wetenschap begint en eindigt bij de empirische verschijnselen, die een onpartijdige scheidsrechter vormen om wetten te aanvaarden en verwerpen (fase II en IV) en dus ook (theorieën).  Op basis van empirische waarneming komt men door inductie (inductieve generalisatie) tot veralgemeningen (=empirische wetten).  Deze wetten kunnen deterministisch of statistisch van aard zijn. - Vb. determ: De constante van Cavendishgeeft aan hoe de zwaartekracht tussen twee voorwerpen, hun massa's en hun afstand zich verhouden tot elkaar. - Vb stat: De kans op echtscheiding is altijd groter wanneer je ouders gescheiden waren.  De inductieve veralgemening is enkel gerechtvaardigd als ze van het feitenmateriaal een zekere ‘confirmatie’ of waarschijnlijkheid heeft verkregen. 1 DE EMPIRISCHE CYCLUS: HET STANDAARDBEELD VAN DE WETENSCHAPPEN 5 1 DE EMPIRISCHE CYCLUS: HET STANDAARDBEELD VAN DE WETENSCHAPPEN I. Empirische basis Inductie Toetsen (singuliere waarnemingsuitspraken) (generalisatie) IV. Nieuwe hypothesen II. Empirische wetten (universele (universele waarnemingsuitspraken) waarnemingsuitspraken) III Theorie Deductie (theoretisch systeem) (afleiden) Mechanismen zoeken achter de wetten LOGISCH EMPIRISME: INDUCTIEVE OPBOUW VAN DE WETENSCHAP  De theorie beoogt een verklaring te geven van de empirische regelmatigheden in empirische wetten vastgelegd. (de zoektocht naar mechanismen). Daardoor worden deze laatste begrepen als manifestaties van processen gelegen op een dieper, niet-waarneembaar niveau.  Uit de theorie moeten nieuwe hypotheses deductief kunnen worden afgeleid.  Uit de zo bekomen hypotheses kunnen dan weer voorspellingen worden afgeleid. LOGISCH EMPIRISME: INDUCTIEVE OPBOUW VAN DE WETENSCHAP Wat indien de hypothesen niet uitkomen ?  1) de waarnemer heeft zich niet als ‘normale’ waarnemer gedragen;  2) theorie zelf bevat een fout 6 LOGISCH EMPIRISME: INDUCTIEVE OPBOUW VAN DE WETENSCHAP STANDAARDMODEL = vastgelegd door de Wiener Kreis (1925)  Manifest: “Wissenschaftliche Weltauffassung”  Kern van het logisch positivisme of logisch empirisme  Empirische cyclus van logica en feiten is de basis van alle kennis KRITISCH RATIONALISME PROBLEMEN MET DE INDUCTIEVE OPBOUW VAN WETENSCHAP PROBLEMEN met het logisch positivisme 1) Onmogelijkheid van zuiver neutrale of ‘objectieve’ waarneming  Elke waarneming impliceert vooronderstellingen over het waarnemingsinstrument. 2) Geen éénduidige band tussen theorie en empirie  Alleen witte zwanen zien, garandeert niet dat er geen zwarte opduikt. 3) Probleem van de rechtvaardiging van inductie  Je observeert steeds met bepaalde impliciete verwachtingen (bv. dat je weet wat een zwaan is en wat de kleur ‘wit’ is). 7 PROBLEMEN MET DE INDUCTIEVE OPBOUW VAN WETENSCHAP OPLOSSING Het “kritisch rationalisme” van Popper 8 KRITISCH RATIONALISME DE HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE OPVATTING  Wetenschappelijke hypothesen worden niet ontdekt als logisch-noodzakelijk resultaat van het toepassen van regels op observaties. Ze zijn het resultaat van creatief denkwerk. Eerst de theorie en dan pas de toetsing,  Observatie veronderstelt hypothesen en kennis. (als je niet weet wat “rood” is, kan je geen “rood” waarnemen)  Een theorie moet niet alleen voorschrijven, ze moet ook verbieden.  Een theorie moet bekritiseerbaar zijn vanuit de feiten. KRITISCH RATIONALISME DE HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE OPVATTING  Niet-wetenschappelijke ideeën kunnen het nadenken van wetenschappers stimuleren. KRITISCH RATIONALISME DE HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE OPVATTING  Niet-wetenschappelijke ideeën kunnen het nadenken van wetenschappers stimuleren. 1977 STAR WARS: 3D Projectie VANDAAG: FOGSCREEN (Finse firma die 3D projectie maakt) 9 KRITISCH RATIONALISME DE HYPOTHETISCH-DEDUCTIEVE OPVATTING  Niet-wetenschappelijke ideeën kunnen het nadenken van wetenschappers stimuleren. 2001 HARRY POTTER: Invisibility cloak VANDAAG: Onderzoek naar “meta-materiaal” (in staat om licht om te buigen) DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER I. Problemen en hypothesen (conjectures) “In den beginne is er het probleem” II Theorie & discussie (theoretisch systeem) 10 ONTWERPEN EN TOETSEN VAN THEORIEËN Popper’s falcificastionistisch model: 1. Probleem (= tegenslag voor een bestaande theorie of een nieuwe verwachting) 2. Voorgestelde oplossing (= theorie) DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER I. Problemen en hypothesen (conjectures) II Theorie & discussie (theoretisch systeem) DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER I. Problemen en hypothesen (conjectures) II Theorie & discussie (theoretisch systeem) III Toetsbare hypothesen (test implicaties) Deductie 11 ONTWERPEN EN TOETSEN VAN THEORIEËN Popper’s falcificastionistisch model: 1. Probleem (= tegenslag voor een bestaande theorie of een nieuwe verwachting) 2. Voorgestelde oplossing (= theorie) 3. Deductie van toetsbare, falsifieerbare uitspraken (=testimplicaties) DE BELANGRIJKE ROL VAN TOETSBARE HYPOTHESEN (FALSIFICATIONISME)  Een hypothese kan enkel getoetst worden in termen van zijn ‘test-implicaties’ of observationele consequenties (i.e. een bewering waarvan de waarheid of onwaarheid kan worden bepaald door middel van waarneming (bv. experiment) DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER I. Problemen en hypothesen (conjectures) II Theorie & discussie (theoretisch systeem) III Toetsbare hypothesen (test implicaties) Deductie 12 DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER I. Problemen en hypothesen (conjectures) V. Keuze IV. Pogingen tot weerlegging II Theorie & discussie (‘refutations’) (theoretisch systeem) III Toetsbare hypothesen (test implicaties) Deductie DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER Popper’s falcificastionistisch model: 1. Probleem 2. Voorgestelde oplossing 3. Deductie van toetsbare, falsifieerbare uitspraken 4. Toetsing (=poging tot weerlegging) door waarneming, experiment, etc. 5. Bepaling van voorkeur voor één van de concurrerende theorieën DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE VOLGENS POPPER  Men kan nooit de ‘waarheid’ van een algemene wet bewijzen (‘verificatie’)  Men kan een theorie alleen ‘falsifiëren’ (d.i. valse hypothesen liquideren) = FALISIFICATIONISME  Het komt er dus op aan om de theorie en wetten voortdurend op proef te stellen, door hypothesen te formuleren die de theorie of wet kan falsifiëren. 13 VOORBEELD Probleem  Hoe komt het dat deeltjes massa krijgen? HOE KOMT HET DAT DEELTJES MASSA KRIJGEN ? I. Problemen en hypothesen (conjectures) Hypothese: Higgsbozonen geven massa aan deeltjes. II Theorie & discussie (theoretisch systeem) Theorie: Standaardmodel van de deeltjesfysica HOE KOMT HET DAT DEELTJES MASSA KRIJGEN ? I. Problemen en hypothesen (conjectures) IV. Pogingen tot weerlegging (‘refutations’) II Theorie & discussie (theoretisch systeem) III Toetsbare hypothesen (test implicaties) Toetsbare hypothese: Bij een botsing van twee deeltjes moeten we een Higgsbozon-deeltje waarnemen met een bepaalde massa. 14 VOORBEELD Probleem  Hoe komt het dat kinderen van gescheiden ouders zelf een hogere kans hebben op een echtscheiding? HOE KOMT HET ECHTSCHEIDING INTERGENERATIONEEL WORDT DOORGEGEVEN? I. Problemen en hypothesen (conjectures) Hypothese: Armoede ligt aan de oorsprong. II Theorie & discussie (theoretisch systeem) Theorie: Intergenerationele overdracht van gezinsvormen - Stress-hypothese: stress van scheiding doet jongeren sneller partneren - Culturele hypothese: opvoeding verloopt anders in een post- scheidingsgezin - Economische hypothese: armoede in postscheidingsgezin doet jongeren sneller partneren. HOE KOMT HET DAT DEELTJES MASSA KRIJGEN ? I. Problemen en hypothesen (conjectures) IV. Pogingen tot weerlegging (‘refutations’) Regressiemodel: II Theorie & discussie ---------------------------------------------- (theoretisch systeem) Duur relatie 1,20 *** Kinderen 0,85 *** Opleidingsniv. 0,45 ** Econ situatie jeugd 1,25 *** ---------------------------------------------- III Toetsbare hypothesen (test implicaties) Toetsbare hypothese: De hogere scheidingskans bij kinderen van scheidingsgezinnen wordt verklaard door de inkomenssituatie in de jeugd. 15 WETENSCHAPPELIJKE PARADIGMA’S DE PRE-PARADIGMATISCHE PERIODE  Concurrerende scholen binnen een discipline.  Geen gemeenschappelijk platform voor discussie.  Overgang naar paradigmatische periode ?  Uitgaan van eigen fundamenten  Zich richten op detailonderzoek  Successen verzamelen met het oplossen van concrete problemen 16 DE PERIODE VAN “NORMAL SCIENCE” Onderzoek wordt gedaan door een groep mensen binnen een bepaald PARADIGMA. Een PARADIGMA  legt de algemene lijnen van de wetenschappelijke puzzel-oplossing vast.  bepaalt welke problemen bestaan en welke oplossingen aanvaardbaar zijn.  verschaft aan de wetenschap zowel een denkkader als een denkstijl.  bewerkstelligt een bepaalde wijze van waarnemen. DE PERIODE VAN “NORMAL SCIENCE” Tijdens “normale wetenschap” komt men anomalieën tegen (falisificaties). GEVOLG  De wetenschapper komt onder vuur (slecht zijn werk gedaan ?).  De anomalie leidt naar een verfijning van de theorie.  De anomalie wordt in de koelkast gestopt tot er een oplossing voor is. MAAR  Op langere termijn ondergraven anomalieën het paradigma zelf. REVOLUTIONAIRE WETENSCHAP PARADIGMA-VERANDERING 1. Verandering is een sprong. In één ogenblik wordt de anomalie tot een weerlegging. 2. Deze verandering is een of-of-situatie: men is in het ene paradigma of in het andere; men ziet de wereld zo of anders. 3. De overgang gebeurt niet alleen op basis van logica en methode; ook niet-rationele en maatschappelijke elementen spelen een rol. 4. De overgang toont dat wat je waarneemt direct afhankelijk is van het begrip, de verwachtingen waardoor heen je kijkt. Een paradigma constitueert de empirische realiteit, de feiten. 17 PARADIGMA-VERANDERING Kuhn beschrijft een paradigma switch als een ‘bekering’, een ‘Gestalt Switch’. Men ziet de realiteit anders geordend. DE SOCIALE WETENSCHAPPEN SOCIALE WETENSCHAPPEN ALS WETENSCHAP  Kan de sociale werkelijkheid met dezelfde wetenschappelijke methoden worden onderzocht die gebruikt worden in de natuurwetenschappen? (unified science idee)  Er zijn algemene methodische kenmerken (rol van de hypothese, eis van repliceerbaarheid, etc.)  MAAR het idee van wetenschappelijkheid is relatief tot het betreffende domein. 18 BV. WET VAN BOYLE Bij een constante hoeveelheid gas en een constante temperatuur is de druk van een gas omgekeerd evenredig is aan het volume. BV. WET VAN ??? Bij een constante hoeveelheid volk op straat en een constante afwezigheid van sneeuw is de kans op een revolutie omgekeerd evenredig aan de aanwezigheid van voldoende voedsel. DE SOCIALE REALITEIT VERSCHILT VAN DE NATUURLIJKE REALITEIT  De natuur bestaat op zichzelf en  De sociale realiteit hangt af van onafhankelijk van ons menselijke activiteit (externaliteit) (de maatschappij bestaat NIET op zichzelf)  De natuur is van een andere aard  De maatschappij heeft geen en kennen een andere vastgelegde vorm, maar is regelmatigheid dan het menselijk veranderbaar gedrag Ze transformeert onder invloed van menselijk handelen  Natuurwetenschappers  Sociale wetenschappers bestuderen bestuderen een object (bv. een object dat wel een theorie geeft atomen) dat geen theorie heeft van zijn eigen gedrag over zijn eigen gedrag. 19 DRIE GRONDLEGGERS DRIE WETENSCHAPSMODELLEN NATURALISME OF POSITIVISME (EMILE DURKHEIM)  Methoden van de natuurwetenschappen veralgemenen naar de studie van mens en maatschappij  Op zoek naar gelijkaardige wetenschappelijke wetten en regelmatigheden (‘naturalisme’).  Emile Durkheim spreekt over ‘sociale feiten’ analoog aan ‘natuurlijke feiten’  extern aan het individu  wetmatig en dwingend  als ‘objectief’ gezien  ‘sociale feiten’ kunnen dus bestudeerd worden zoals objecten in de natuurwetenschappen:  Ze kunnen geobserveerd en gemeten worden (statistiek)  Als ze niet rechtstreeks gemeten kunnen worden, moet men zoeken naar betrouwbare indicatoren DE VERSTEHENDE OF HERMENEUTISCHE SOCIOLOGIE (MAX WEBER)  Anti-naturalisme : het bestuderen van ‘mensen’ vereist andere onderzoeksmethoden.  Mensen gedragen zich niet als de gehoorzame uitvoerders van een voorspelbaar programma.  Het is belangrijker om rekening te houden met de menselijke beweegredenen, intenties en met de ‘betekenis’ die actoren aan hun handelen geven  ‘Verstehen’ of ‘verklarend’ begrijpen gaat verder dan het ‘direct verstaan’ van een handeling. Verklarend begrijpen geeft een antwoord op de vraag ‘waarom’ iemand iets doet, niet louter ‘wat’ iemand doet. 20 MAATSCHAPPIJKRITISCH’ OF ‘EMANCIPATOIR’ MODEL (KARL MARX)  De wetenschap mag niet alleen een beschrijving van de maatschappelijke toestand en haar ontwikkeling leveren.  Wetenschap moet ook de weg wijzen waarlangs deze maatschappij zich tot een meer menswaardige zal ontwikkelen.  Methode: het vatten van sociale feiten in hun bredere, historische en sociologische samenhang (evolutie van maatschappijvormen) VOORBEELD  Onderzoek vanuit verschillende sociaal-wetenschappelijke paradigmata VOORBEELD  Positivisme (Durkheim) Hoeveel protest is er ? Welke thema’s komen aan bod ? Wat triggert groepen om op straat te komen ? 21 VOORBEELD  Positivisme (Durkheim) VOORBEELD  Verstehende methode (Weber) Waarom protesteert dit individu ? Ideologie Socialisatie Persoonlijke ervaringen VOORBEELD  Verstehende methode (Weber) 22 VOORBEELD  Emancipatoir model (Marx) Systeem Feiten VOORBEELD  Emancipatoir model (Marx) DE EIGENHEID EN COMPLEXITEIT VAN DE STUDIE VAN DE SOCIALE WERKELIJKHEID 1. Moeilijkheden met meten  Complexe, meerduidige concepten  Abstracte concepten  Meetfouten, zowel toevallige als systematische 2. Moeilijkheden met controle: veelvoudige, op elkaar inwerkende oorzaken (multiple causation) 3. Verschillende analyseniveaus; micro, meso, macro (multi-level) 4. Systemisch, relationeel karakter 5. Historiciteit, veranderlijkheid (‘moving targets’) 6. Reactiviteit 23

Use Quizgecko on...
Browser
Browser