Anatomie, Fysiologie en Pathologie Samenvatting PDF

Summary

Deze samenvatting bespreekt de basisprincipes van anatomie, fysiologie en pathologie. Het behandelt onderwerpen zoals celstructuur, celdeling (mitose en meiose), verschillende celtypes en communicatie tussen cellen. De tekst is geschikt voor studenten die een basisbeginselen van de menselijke anatomie en fysiologie leren.

Full Transcript

Anatomie, fysiologie en pathologie LOI geschreven door marchaslagter www.stuvia.com Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 pe...

Anatomie, fysiologie en pathologie LOI geschreven door marchaslagter www.stuvia.com Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Anatomie, fysiologie en pathologie 1. De basis van anatomie en fysiologie Definities  Anatomie: kennis en bouw van organisme.  Fysiologie: normaal functioneren van organisme.  Pathologie: ziekteleer.  Therapie: behandelen van ziektes. Deze begrippen hangen nauw met elkaar samen. Anatomie en fysiologie  Organisme: het dier zelf.  Orgaansysteem: orgaanstelsel, organen met gedeelde functie.  Orgaan: eenheid dat een bepaalde functie heeft, bv maag.  Weefsel: cellen met een vergelijkbare vorm en functie, bv spierweefsel.  Cel: kleinste functionele eenheid, bv darmcel. Celbiologie  Opbouw cel o Celmembraan o Cytoplasma o Cytosol  Celmembraan: dubbele laag fosfolipiden, met grote eiwitmoleculen. 5nm dik en semipermeabel, zowel passief als actief. o Grens met ‘buitenwereld’ o Opname voedingstoffen/afgifte afvalstoffen o Opvangen signalen o Interacties met andere cellen  Transporteiwitten o Voor energie, bouwstoffen en afvalstoffen. o Ontelbare eiwitten, steken dwars door de celwand. o Ionkanaal en ionenpomp  Ionkanaal o Passief, geleide aan concentratie  Ionenpomp o Lopende band, actief(kost energie)  Cytoplasma o Bestaat uit cytosol (celvloeistof) met eiwitten, suikers en ionen o Erin liggen de celorganellen (orgaantjes)  Mitochondriën Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen  Endoplasmatisch reticulum (ER)  Ribosomen  Lysosomen  Golgi-apparaat  Kern  Mitochondrien o 1 micrometer o Energiecentrale o Dubbele membraan (uit- en inwendig) o Sterk geplooid, voor grote energieproductie o Belangrijkste functie: ATP productie o Rode bloedcellen hebben geen mitochondriën.  Endoplasmatisch reticulum o Netwerk van membranen(die opgebouwd zijn als celmembraan) o Bevat ribosomen die belangrijk zijn bij eiwitvorming o Slaat grondstoffen op o Transport van eiwitten naar Golgi-apparaat  Lysosomen o Bevat enzymen die afvalstoffen van de cel afbreken, voor hergebruik of afscheiding  Golgi-apparaat o Voorraadschuur van eindproducten van de cel o Kliercellen goed ontwikkeld  Centrosomen o Klompje eiwitten o Kunnen sterk verlengen en samentrekken o Belangrijke rol bij celdeling(mitose en meiose)  Celkern o Volwassen rode bloedcellen hebben geen celkern o DNA opgeslagen  Stukje DNA: gen  Groep genen: chromosoom, bij elkaar gehouden door eiwitten  Mensen 23, kat 19 chromosomen  Maternale en paternale chromosomen (van moeder en vader 1) 2N of diploïd  N: aantal chromosomen  Geslachtscellen: 1N  Homologe chromosomen (gelijkwaardig) Communicatie tussen cellen Als een cel geen signalen krijgt van andere cellen, sterft het na enige tijd af. De communicatie gaat met behulp van chemische stoffen. Dit kan zowel op kort als op lange afstand. Korte afstand, bv overdracht tussen zenuwstoffen. Lange afstand communicatie gebeurt met stoffen die in de bloedbaan komen, bv hormonen. Celreceptoren Celreceptoren zijn eiwitten die chemische signalen waarnemen. Ze zitten in de celwand. Op iedere cel zitten er ontelbaar veel, die allemaal specifiek zijn. Er is dus voor iedere signaalstof een soort receptor. 2 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Signaalstoffen kunnen zowel endogene(lichaamseigen) als exogene(lichaamsvreemde) chemische verbindingen zijn. Signaalstof bindt zich aan zijn receptoreiwit, hierdoor verandert het receptoreiwit van vorm, zowel binnen als buiten de cel. Deze vormverandering kan leiden openen van (ion)kanalen of activeren van eiwitten, dat dan ook weer eiwitten activeert enz. Zo’n keten van activiteiten noemen we een cascade. Het signaal wordt hierdoor ongelofelijk versterkt. 1 stof kan verschillende receptoren in verschillende organen prikkelen en daarmee verschillende reacties veroorzaken. Remmechanisme Er moet ook een remming zijn, zodat bv een spier niet constant aangespannen blijft. Er is een mechanisme dat er voor zorgt dat het signaal weer ongedaan gemaakt wordt. Chemische verbinding tussen signaalstof en receptor is niet blijvend sterk en na enige tijd laat het vanzelf los en vormt het weer naar de oude vorm. Er zijn ook stoffen die neurotransmitters afbreken, zodat ze niet opnieuw kunnen binden aan een receptor. Het cytoplasma is gevuld met eiwitten die geactiveerde eiwitten kunnen afbreken. Celdeling Mitose De normale celdeling vindt in alle cellen plaats, behalve in geslachtscellen. De kern moet ook in 2en gedeeld worden, dat is een complex proces. Chromosomen moeten hierbij eerst verdubbeld worden en daarna over 2 kernen verdeeld worden. Het doel is dat uit 1 moedercel 2 dochtercellen ontstaan, deze zijn volledig identiek aan de moedercel. Moedercel bevat 2N, wordt verdubbeld naar 4N en dan opgesplitst naar 2x2N. Zo ontstaan 2 diploïde cellen. Mitose heeft 4 fases:  Profasa  Metafase  Anafase  Telofase Profase DNA wordt strak opgevouwen, condensatie. Gedupliceerde zusterchromosomen liggen bijna los van elkaar, alleen in het centrum nog verbonden, het centromeer. Aan de uiteinden van de cel komt een poollichaampje, dat het chromosoom uit elkaar trekt. Metafase De kernmembraan verdwijnt en de chromosomen liggen in een vlak midden in de cel. Vanuit de poollichaampjes groeien trekdraden, die zich hechten aan chromosomen. Anafase De zusterchromosomen laten elkaar los bij het centromeer en worden uit elkaar getrokken naar ieder een kant van de cel. Elke kant ontvangt 2 helften. Telofase De trekdraden verdwijnen en er vormt een nieuw kernmembraan om elke set chromosomen. De cel heeft nu 2 kernen. 3 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Vervolgens snoert de celmembraan in, de cel deelt zich hierbij in 2en, waarbij het cytoplasma en de celorganellen worden verdeeld, cytokinese. Dit is geen mitose meer. Samengevat:  2N -> 4N  4N -> 2x 2N  Dochtercellen zijn identiek Reductiedeling/meiose Meiose vindt plaats bij geslachtscellen. Omdat deze cellen bij bevruchting samensmelten, moeten de cellen ervoor 1N(haploïd) zijn, zodat het uiteindelijk weer 2N wordt. Het begint hetzelfde als mitose, er komen 2 sets zusterchromosomen. Elke kant krijgt nu 1 dubbel stuk chromosoom, hierdoor zijn de 2 helften na deze deling niet identiek. Dan vindt er nog een deling plaats, zonder dat de chromosomen gekopieerd worden. Hierbij worden de chromosoomparen uit elkaar getrokken en zijn er alleen nog enkele chromosomen. De verdeling van de chromosomen is gerandomiseerd. Dit betekent dat het niet vast ligt, hoe het verdeeld wordt. Ook vindt er recombinatie plaats, dat wil zeggen dat de genen van 2 homologe chromosomen een uitwisseling kunnen ondergaan. Samengevat:  2N -> 4N  4N -> 2x 2N  2x 2N -> 4x 1N  Geen identieke dochtercellen Geslachtscellen Geslachtschromosomen hebben een X-variant van de moeder en een Y-variant van de vader. Vrouwelijk organisme heeft: XX Mannelijk organisme heeft: XY Het mannelijk organisme kan een X- of een Y-chromosoom doorgeven, wat dus bepalend is voor het geslacht van de nakomeling. 4 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Mutaties Tijdens de delingen kunnen er fouten optreden, mutaties. Hierbij verandert het DNA en daarbij ook het gen. Straling en bepaalde chemicaliën vergroten de kans op een mutatie. Weefsels die veel delen(huid, slijmvlies, beenmerg) zijn er ook gevoeliger voor. Door een mutatie kan er voor zorgen dat er geen goede rem meer is op het delen van de cel, waardoor er veel nieuwe cellen komen. Op deze manier kan bv kanker ontstaan. Ook kan het voor een mutatie in de vachtkleur zorgen, waardoor de nakomeling er anders uit ziet dan zijn/haar ouders. Dit kan negatief uitpakken, als het bv om schutkleur gaat. Mutaties kunnen ook positief zijn. Mutaties tijdens de meiose verandert het DNA en geeft zo variatie in het diersoort. Tussencelstof Tussen cellen zit een vloeistof, waar een extracellulaire matrix gevormd kan worden. Deze wordt gevormd door de cellen en bestaat uit combinaties van eiwitten en suikers, die bv het weefsel stevigheid of elasticiteit geven. Voor ieder weefsel is de tussencelstof verschillend van samenstelling. Bij bloed is het bv veel water, terwijl het bij bot zeer hard en massief is(calcium). De samenstelling verandert continue. Dit doordat er voedsel binnenkomst en (afval)stoffen uit het lichaam gaan. Ook met een vochttekort, dan zal eerst water uit de tussencelstof gehaald worden, later ook uit de cellen zelf. De cel krimpt dan en droogt uit. Wanneer de droogte te lang duurt, kan de cel niet meer goed functioneren en uiteindelijk zal het doodgaan. Weefsels  Epitheelweefsel (dekweefsel)  Bindweefsel (steunweefsel)  Spierweefsel  Zenuwweefsel Epitheel Bedekt lichaamsoppervlak en binnenkant van sommige organen. Cellen liggen heel dicht bij elkaar, dus weinig tussencelvloeistof. Kan uit 1 of meerdere lagen bestaan. Plaatsen: huid, binnenbekleding (slijmvlies) van mond, darmkanaal, blaas en geslachtsweg. Bij slijmvlies veel dunner vanwege laagje slijm. Sommige epitheelcellen maken slijm en verdelen dit over het oppervlak. Op sommige plaatsen slijmvormende cellen bij elkaar -> (speeksel) klieren. Bindweefsel Functies:  Mechanische functie: steun, bescherming en verbinding tussen celen en delen van organen.  Bij afweer en herstelprocessen.  Verzorgende functie van andere weefsel. 5 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Is opgebouwd uit ovale bindweefselcellen en veel intercellulaire substantie; extracellulaire matrix. De matrix wordt versterkt door vezels die door bindweefselcellen worden gemaakt. 3 soorten vezels:  Collagene vezels; uit eiwit collegeen; dikke vezels.  Elastische vezels; uit eiwit elastine; dunne, lange vezels.  Reticulaire vezels; collageenachtig; dunne, korte vezels met veel vertakkingen. Vezels hebben verschillende eigenschappen. Door samenstelling van vezels en samenstelling van extracellulaire matrix -> veel verschillende soorten bindweefsel. Soorten bindweefsel:  Losmazig bindweefsel o Collegene en elastische vezels. o Makkelijk te vervormen, weinig weerstand tegen rek. o Bv in subcutis (onderhuid). o Kan veel vet in ophopen, ook vermogen om vocht op te nemen.  Collageen bindweefsel o Overheersende collagene vezels. o Zeer trekvast en relatief stijf. o Bv kapsels om organen en pezen.  Elastisch bindweefsel o Veel elastische vezels. o Veel rek. o Vooral rondom organen die flink uitgerekt moeten kunnen worden, om daarna in oude vorm terug te komen; bv longen en aorta. Vetweefsel Losmazig bindweefsel, vooral onder de huid en rondom organen. Dient als opslag energie, stootkussen en isolatie. Kraakbeen en been Speciaal soort bindweefsel, veel collagene vezels en een extracellulaire matrix met bestanddelen. Veel grotere stevigheid dan andere bindweefsels. Steunende en beschermende functie. Kraakbeen bestaat uit chondrocyten (kraakbeencellen) omgeven door matrix met collagene vezels. Stevigheid wordt veroorzaakt door grote hoeveelheden glycosamineglycanen. Kraakbeen bevat geen zenuwen en bloedvaten, voor voeding geheel afhankelijk van omringende weefsels. 3 soorten kraakbeen:  Hyalien kraakbeen o Meest voorkomend. o Collagene vezels liggen als fijne parallelle vezels gerangschikt. o Bv in embryonale skelet, luchtpijn en op gewrichtsvlakken van botten. Bedekt door kraakbeenvlies (perichondrium) met bloedvaten en chondroblasten.  Elastisch kraakbeen o Meer veerkracht; matrix heeft ook elastische vezels. o Bv in oorschelp en neusvleugels.  Fibreus kraakbeen o Zeer rijk aan collagene vezels, als dikke bundels kriskras door matrix -> extra trekvastheid. 6 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen o Bv tussenwervelschijven en meniscus. Bot heeft een andere samenstelling cellen en extracellulaire matrix. In botweefsel osteoblasten in collageenrijke matrix die gemineraliseerd is door veel calcium. Bot is nog steviger dan kraakbeen. Calcium maakt bot erg hard, collagene vezels zorgen dat bot niet bros wordt, maar licht elastisch. Bot is levens en dynamisch weefsel; osteoclasten breken bot steeds af en osteoblasten maken het aan. Bindweefsel in bot is actiever dan in kraakbeen. Spongieus bot: bevat holtes met beenmerg. Het komt voor in het inwendige van botten. Compact bot: veel denser, geen holtes en omgeeft meestal buitenzijde van bot. Om botweefsel heen -> periost (beenvlies). Hierin liggen veel osteoblasten en osteoclasten. Periost is goed doorbloed en heeft veel zenuwen -> erg gevoelig. Bloedvaten lopen door microscopisch kleine gangetjes in tussencelstof van botweefsel -> Haverse kanalen. Bloed en bloedvormend weefsel Bloed: bijzonder soort bindweefsel; transportmiddel van lichaam. Bestaat uit erytrocyten (rode bloedcellen), leukocyten (witte bloedcellen), trombocyten (bloedplaatjes), en veel tussencelstof (vloeibaar) -> bestaat uit water met opgeloste stoffen zoals ionen, eiwitten, suikers en vetbolletjes -> ook wel bloedplasma. Bloedcellen worden voornamelijk gemaakt in beenmerk, elk soort heeft eigen stamcel. Het maken van bloedcellen -> hematopoëse. Spierweefsel 3 soorten:  Dwarsgestreept spierweefsel (skeletspierweefsel)  Glad spierweefsel  Hart spierweefsel Onderscheid: functie en aansturing. Allen dwarsgestreept spierweefsel kan willekeurig aangestuurd worden. Dwarsgestreept spierweefsel Bestaat uit spiervezels; deze ontstaan door samensmelting van meerdere spiercellen en heeft meerdere kernen. In cytoplasma liggen myofibrillen; bundels lange dragen die kunnen contraheren (samentrekken). Bestaan uit eiwitten actine en myosine die in elkaar kunnen schuiven. Wijze waarop myofibrillen liggen -> dwarsstreping. Te vinden in skeletspieren en huidspieren; werkt snel en krachtig, maar is snel vermoeid. Voor actie is zuurstof nodig -> bevat daarom veel myoglobine -> zuurstofbindend eiwit; verantwoordelijk voor zuurstoftransport van celmembraan naar mitochondriën. Myoglobine alleen in hartspier en skeletspier -> geeft rode kleur van spieren. Bij inspanning verbranding glucose tot koolstofdioxide en water; met behulp van zuurstof. Zuurstofvoorraad is beperkt; bij grote of langdurige inspanning moet spier overgaan op anaerobe verbranding van glucose -> zonder zuurstof, afvalproduct is melkzuur. 7 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Melkzuur hoopt zich op in werkende spiercellen en gaat door diffusie geleidelijk via bloed naar de lever. Als melkzuur sneller gemaakt wordt dan afgevoerd -> ophoping in spieren -> spierpijn en vermoeidheid. Glad spierweefsel Bestaat uit kleine spoelvormige cellen, veel kleiner dan cellen uit skeletspieren. Aantal spiercellen per doorsnee is veel groter daardoor. Cel bestaat uit 1 of 2 kernen die centraal liggen. Myofibrillen in cellen liggen netjes naast elkaar in lengte richting van spier. Als veel cellen tegelijk samentrekken -> redelijke kracht. Het werkt traag, maar is vrij onvermoeibaar. Het is onwillekeurig en vind je in holle organen zoals slokdarm, maag, darm en blaas. Hartspierweefsel Heeft eigenschappen van dwarsgestreept en glad spierweefsel; het heeft een dwarse streping, maar cellen bevatten 1 of 2 celkernen die centraal in cel liggen. Hartspiercellen zijn via celwand vergroeit -> prikkels kunnen snel van ene cel op andere cel overgaan. Hart kan daardoor snel werken (60-120 keer/min samentrekken). Hiervoor is wel zuurstof nodig; hartspierweefsel bevat veel myoglobine. Ook veel mitochondriën in hart, voor benodigde energie. Zenuwweefsel Belangrijk voor prikkeloverdracht. Bv pijn in je arm. Ook spieren worden geprikkeld tot beweging/contractie. Bestaat uit zenuwcellen die impulsen geleiden, met eromheen cellen die deze geleiding ondersteunen en zenuwcellen van voeding voorzien. Zenuwcellen heten neuronen en bestaan uit een cellichaam met een celkern en uitlopers; dendrieten en axonen. Dendrieten voeren prikkels naar cellichaam toe; ze zijn dun en sterk vertakt. Axonen zenden prikkels van cellichaam af; ze zijn dikker en alleen aan het einde vertakt. Kunnen meer dan een meter lang zijn. Axon eindigt vlakbij dendriet van ander neuron of bij een spier- of kliercel. Synaps: plaats waar 2 zenuwcellen elkaar bijna raken. Signaal wordt van de ene naar de andere zenuwcel overgegeven. Dit kan elektrisch (zoals spiercel) of door chemische stoffen; neurotransmitters -> worden aan eind van axon geproduceerd en op dendriet overgedragen. Kan zich vele malen herhalen. Neurotransmitters: acetylcholine, glutamaat, gamma-aminoboterzuur (GABA), glycine, adrenaline, dopamine en serotonine. Endorfines horen hier ook bij. Er zijn ook synapsen die activiteit moeten remmen; in synaps zijn dit enzymen die neurotransmitters vernietigen. Zo blijft zenuwcel signaal niet continue uitzenden, maar stopt het. Rondom axon liggen steuncellen; deze omgeven de axon voor een groot deel. Celwand van neuron is enkel open op plaatsen tussen verschillende steuncellen; knoppen van Ranvier. Steuncellen bevatten veel myeline; isolerend werkende stof (vergelijkbaar met plastic huls om buis). Omhulling van myeline: myelineschede. 8 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Door isolatie voorkomen dat zenuwsignaal per ongeluk verkeerde cellen activeert en versnelt de verplaatsing van signaal (vooral handig bij grote afstand afleggen). Zenuwcellen zijn zeer kwetsbaar: beschadiging kan tot ernstige storing van de signaaloverdracht leiden. Daarnaast is de genezing slechter dan van andere weefsels. Axon dat wordt doorgesneden kan soms pas na 1 jaar of soms nooit meer aangroeien. Basisbegrippen  ATP o Adenosinetrifosfaat o Energiedrager  Stofwisseling o Verzamelnaam voor alle chemische processen die in het lichaam en elke cel plaatsvinden o Alles wat in het lichaam gebeurt, berust op een (groot) aantal chemische processen o Kan ook metabolisme genoemd worden o Grotere moleculen afbreken naar kleinere heet catabolisme. Hierbij komt energie vrij. o Anabolisme is het opbouwen van moleculen. Dit kost energie.  Eiwit o Een stof die bestaat uit een groot aantal aminozuren. o Het zit op een complexe manier dubbelgevouwen, doordat aminozuren elkaar aantrekken. De manier van opvouwen wordt bepaald door de volgorde van de aminozuren. o De vorm en lengte maken uit wat het eiwit precies doet in het lichaam. o Eiwitten zijn in water oplosbaar. o Bij verhitting worden de verbindingen veranderd, verbroken/versterkt. Daardoor verandert de vorm, denatureren. Dan is her niet meer oplosbaar in water en verliest het zijn functie.  Enzym o Een eiwit dat een bepaald chemisch proces bestuurd. o Ze worden op bevel van de celkern gemaakt. o Er zijn veel verschillende en ze zijn onmisbaar voor het leven. o Het is een katalysator, het vergemakkelijkt processen, katalyseren. o Stof + ase  Enzym voor inactiveren van acetylcholine: acetylcholinesterase  Ionen o Elektronisch geladen deeltjes, positief of negatief. o In het lichaam, over het algemeen, oplosbaar in een vloeistof. 9 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen  Diffusie o Passieve verplaatsing van stoffen, in lucht(rook) of vloeistof o De deeltjes verplaatsen zich van een hoge concentratie naar een lage o De wand van een cel is semipermeabel o Stoffen die altijd kunnen diffunderen zijn water, zuurstof en koolstofdioxide  Osmose o Vorm van diffusie, waarbij water door een semipermeabel membraan verplaatst o De natuur streeft hierbij naar een evenwicht, zodat de concentratie van stoffen gelijk is o De stoffen kunnen niet verplaatsen, maar door de concentratie water te veranderen kan het evenwicht bereikt worden o Gelijke osmotische waarde  Fysiologische zoutoplossing o Lichaamsvloeistoffen hebben dezelfde osmotische waarde als een keukenzout oplossing van 9 g/L. o Een hogere waarde is hyperosmotisch o Een lagere waarde is hypo-osmotisch o Een gelijke waarde aan 9 g/L is iso-osmostisch 10 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen 2. Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel, de zintuigen, het bewegingsapparaat en de huid Het zenuwstelsel Voornaamste coördinerende systeem; controleert vrijwel alle functies in lichaam. Belangrijkste functie is verwerking van alle binnenkomende informatie op zodanige wijze dat adequate reacties volgen. Is gevoelig voor sensorische prikkels van buitenaf of in lichaam zelf. Alle beschikbare informatie wordt omgezet in elektrisch signaal dat door neuronen wordt doorgestuurd. Impuls wordt voort geleid langs zenuwvezels en zetten andere zenuwcellen of spiercellen aan tot actie. Het kan anatomisch verdeeld worden: centrale en perifere zenuwstelsel. Centrale zenuwstelsel: ligt binnen schedel en wervelkanaal. Bestaat uit hersenen en ruggenmerg. Perifere zenuwstelsel: ligt buiten schedel en wervelkanaal. Bestaat vooral uit verbindingslijnen tussen centrale zenuwstelsel en zintuigen/spieren. Andere indeling is op grond van richting van signaal. Bij afferente systeem worden impulsen naar de hersenen gestuurd. Bij het efferente systeem gaan impulsen juist van de hersenen af. In perifere zenuwstelsel spreken we van sensibele (afferente) zenuw en motorische (efferente) zenuw. Het centrale zenuwstelsel Ruggenmerg en hersenen. Hersenen liggen in schedel, het ruggenmerg in wervelkolom. Zijn beide opgebouwd uit zenuwweefsel en steunweefsel. Zenuwcellen van hersenen zijn voor energievoorziening geheel aanwezen op verbranding van glucose. Ze kunnen geen vet verbranden. Het ruggenmerg Een lange streng bestaande uit veel zenuwen die de hersenen met perifere zenuwstelsel verbindt. Ruggenmerg begint bij achterhoofdsgat in schedel en eindigt ter hoogte van os sacrum (heiligbeen). Taak van ruggenmerg Eerste taak is doorgeven van signalen van hersenen naar perifere zenuwstelsel en andersom. De tweede taak is een functie al reflexcentrum; schakel tussen prikkel en antwoord op prikkel. Als er geen reflex was, zou de prikkel eerst naar de hersenen moeten om daar een antwoord te geven. Dit duurt te lang, bv bij aanraking van heet voorwerp, er is dan al veel schade. De hersenen slaan de ervaring ook op. Reflex: een zenuwimpuls die over ruggenmerg loopt, waarbij een reactie volgt zonder dat hersenen betrokken zijn. Het is afhankelijk van bewustzijn. Bv ook kniepeesreflex en pupilreflex. Bouw Ruggenmerg is opgebouwd uit centraal liggende grijze substantie met daaromheen witte substantie. De witte substantie wordt gevormd door uitlopers van neuronen, axonen. Grijze substantie komt door cellichamen van diverse neuronen. Soort vlinderpatroon te zien; de vleugels zijn de hoornen; 11 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen aan de bovenkant dorsale hoornen en aan de onderkant ventrale hoornen. Prikkels die van spieren via sensibele takken naar ruggenmerg lopen -> binnen via dorsale hoorn. Prikkels die naar spieren gaan -> door ventrale hoorn. Tussen elke twee wervels zoals links als rechts een ruggenmergzenuw. Zodra zenuw tussen wervels uitkomt -> perifere zenuw (hier ook wel spinale zenuw (ruggengraat)). Ruggenmergzenuwen krijgen naar van wervel -> zenuwen links en rechts tussen 4 e en 5e lendenwervel -> rechter/linker L4. Om ruggenmerg liggen 3 vliezen die het beschermen, van buiten naar binnen:  Dura mater o Harde vlies, stevig bindweefselvlies  Arachnoïdea o Spinnenwebvlies, fragiel bindweefselvlies  Pia mater o Vaatvlies, direct op ruggenmerg, er zitten bloedvaten in die ruggenmerg van bloed voorzien Ruimte tussen het periost van wervelkanaal en dura mater: epidurale ruimte. Een epidurale injectie wordt hierin gespoten. Tussen pia mater en arachnoïdea -> subarachnoïdea ruimte, gevuld met cerebrospinale vloeistof; hersenvocht/liquor -> functioneert als waterbed voor ruggenmerg, geeft bescherming tegen geweld van buitenaf. Het heeft een constant milieu met precieze samenstelling. Liquor wordt gevormd uit bloedplasma maar is volledig afgescheiden van bloed door uniek membraan; de bloed-hersenbarrière -> soort poortwachter die sommige noodzakelijke stoffen doorlaat. Bij sommige hondenrassen bestaan gendefecten waardoor de barrière afwijkend is en er problemen kunnen ontstaan met bepaalde medicijnen; deze kunnen door de afwijking wel passeren. Bv collies en colliachtige die gevoelig zijn voor o.m. ivermectine. Soms liquor onderzoek nodig; op bv samenstelling of infecties. Je prikt dan in subarachnoïdale ruimte -> liquorpunctie. Door steeds afsplitsingen wordt het ruggenmerg naar caudaal steeds dunner. Bij onvolgroeide dieren loopt het ruggenmerg tot achter in het wervelkanaal. Wervels groeien sneller dan ruggenmerg. Ruggenmerg bij volwassen hond/kat komt niet verder dan 1 na laatste lendenwervel. Daarna is het wervelkanaal gevuld met alleen ruggenmergzenuwen van het heiligbeen en staart. Cauda equina: bundel ruggenmergzenuwen aan het einde van ruggenmerg. De hersenen Hersenen liggen in schedel; deze vormt belangrijke eerste bescherming tegen mechanisch geweld. Hersenen worden bovendien omhuld door 2 hersenvliezen(meningen); dura meter, arachnoïdea en pia mater. Tussen deze vliezen ligt liquor dat bescherming geeft. Hersenen bestaan uit:  Hersenstam  Grote hersenen – cerebrum  Kleine hersenen – cerebellum 12 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Hersenstam Ligt aan onderkant/ventraal en is bijna geheel bedekt door grote en kleine hersenen. Bestaat uit: verlengde merg, pons en middenhersenen. Hiermee verbindt het de grote hersenen en tussenhersenen met kleine hersenen en ruggenmerg. Daarnaast bestuurd het de vitale levensfuncties; zoals temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk. Pons: verbinding tussen grote en kleine hersenen en wisselt informatie ertussen uit. Middenhersenen: liggen reflexcentra voor optische reflexen. Ook functie bij gehoor. Verlengde merg: in verbinding met ruggenmerk. Het is reflexcentrum voor bv slikreflex en speekselreflex. Bevat centra voor ademhaling, hartslag, bloeddruk en spijsvertering regelen. Cerebrum en tussenhersenen Bestaat uit twee bolvormige helften. Oppervlak bevat karakteristiek patroon van groeven en windingen -> vergroten hersenoppervlak. Buitenste schil -> hersenschors/cortex. Binnenste van grote hersenen -> holtes met liquor. Holtes worden ventrikels genoemd. Grote hersenen zijn verantwoordelijk voor motoriek en vooral simpele voortbewegingen. Plek waar alle processen van denken, geheugen en emoties plaatsvinden. Tussenhersenen horen bij grote hersenen; samen vormen ze prosencephalon. In tussenhersenen twee belangrijke endocriene (hormoonproducerende) organen: hypothalamus en hypofyse. Hypothalamus is controlecentrum van onbewuste deel van perifere zenuwstelsel. Cellebellum Bestaat uit twee bolvormige helften; functie is fijne coördinatie -> bewegingen worden gedoseerd en in detail uitgevoerd. Het perifere zenuwstelsel Zodra zenuwen uit schedel of wervelkanaal treden -> perifere/spinale zenuwen. Er zijn vele zenuwen gegroepeerd tot zenuwbundels, die weer verbonden zijn met centrale zenuwstelsel. Spinale zenuwen Voeren prikkels afferent en efferent. Spinale zenuwen bestaan uit uitlopers van axonen, waarvan cellichamen in wervelkanaal liggen en lange axonen in verbinding staan met bv spieren en klieren. Kopzenuwen Perifere zenuwen uit de schedel; lichaam kent 12 kopzenuwen. Bv nervus opticus (oogzenuw), zenuwuiteinden liggen in netvlies. Nervus olfactorius (reukzenuw), zenuwuiteinden liggen in reukslijmvlies. Afferent en efferent; sensorisch en motorisch Sensibele zenuwen: ontvangen prikkels van allerlei zintuigen en voeren dit naar czs toe, ook wel afferente zenuwen. Komen in ruggenmerg via dorsale hoorn binnen, waarna signaal wordt doorgeschakeld naar hersenen. 13 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Motorische zenuwen: geven bevelen van czs door aan spieren en klieren. Deze zenuwen lopen van hersenen af, worden in ruggenmerg doorgeschakeld en verlaten als perifere zenuwen het ruggenmerg via ventrale hoorn. Zenuwen vanuit ventrale en dorsale hoorn; verenigen zich tot een ruggenmergzenuw. Dorsale hoorn: sensibele zenuwen en ventrale hoorn: motorische zenuwen. Plexus In de oksel ligt een knooppunt van zenuwvezels; plexus brachialis. Plek waar aantal spinale zenuwen zich samenvoegen waardoor netwerk van zenuwweefsel ontstaat. Uit deze plexus ontspringt een aantal grote zenuwen dat naar voorpoot en borstkas loopt. Een plexus ligt diep in lichaam en dus goed beschermd. Als structuur beschadigd raakt, kan poot niet meer gebruikt worden. Denk hier ook aan als voorpoten worden uitgebonden bij operatie. Er mag niet teveel spanning op plexus komen door de voorpoot te ver naar voren vast te binden. Om grote zenuwen in de poten goed te beschermen, liggen ze diep tussen de spieren. Bij geven van intramusculaire injectie in bilspier kan zenuw geraakt worden; daarom belangrijk dat je niet te diep prikt, de naald moet midden in de spier komen. Functionele verdeling: willekeurig en onwillekeurig Willekeurig/somatische zenuwstelsel: houdt zich bezig met reageren op veranderingen in de wereld. Stuurt dwargestreepte spiergroepen aan. Onwillekeurig/autonome zenuwstelsel: stuurt zelfstandig gladde spieren aan van organen, bloedvaten, klieren en de hartspier. Zintuigen bevinden zich in de organen en reageren op druk, rek of chemische prikkels. Autonome stelsel: sympathische en parasympathische zenuwstelsel.  Sympathische: verantwoordelijk voor activiteiten tijdens inspanning; hartslag en bloeddruk gaan bv omhoog als het dier moet vechten. Er gaat dan meer bloed naar de skeletspieren dan de inwendige organen. Spijsvertering ligt dan even stil, spieractie heeft prioriteit. Neurotransmitter: noradrenaline.  Parasympathische: verantwoordelijk voor herstel en ontspanning. In rust lage hartslag. Lichaam gaat verteren en dus veel bloed naar darmen. Neurotransmitter: acetylcholine. De zintuigen Nemen prikkels/stimuli waar, zowel van buitenaf als binnen het lichaam. Meestal is reactie op invloeden van buitenaf ook naar buiten gericht. 14 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Het zicht (visus) Oog is een lens die beelden projecteert op lichtgevoelig scherm, scherm produceert elektrische signalen. Videocamera slaat die signalen op; het oog geeft signalen door aan optische schors (visuele cortex) in hersenen. Oogkas gevormd door schedelbeenderen; oog is van achter en opzij goed beschermd, aan de voorkant door oogleden. Oogleden/palpebrae Dieren hebben 3 oogleden: onderste, bovenste en derde ooglid. Eerste twee bestaan aan de buitenkant uit huid en aan binnenkant uit slijmvlies -> bindvlies/conjunctiva. Tussenin zit bindweefselplaatje en spiertjes. De huid is behaard, sommige zijn vrij lang en dienen de tastzin. Aan uiteinde van oogleden zijn kortere, stevige haren; wimpers/cilia -> stof te weren uit het oog. Oogrand is meestal gepigmenteerd, erin bevinden openingen van 25-50 talgkliertjes; klieren van Meiboom. Hun talg vormt een vettig laagje op ooglidrand en voorkomt dat tranen over ooglidrand lopen. Om oog te openen; spiertje van bovenste ooglid naar bovenrand van oogkas -> samentrekken zorgt voor optillen van bovenste ooglid. Onderste gaat door zwaartekracht open. Spiertjes die dichtknijpen -> verslapt onder invloed van narcosemiddel. Derde ooglid/membrana nictitans; in mediale (binnenste) ooghoek. Is erg dun, maar krijgt stevigheid door dun T-vormig stukje kraakbeen erin. Er zit een kliertje in dat meehelpt met vormen van traanvocht. Andere functie is bescherming van oog. Bij bedreiging en ziek voelen kan de oogbol wat terugtrekken en derde ooglid voor oog komen. Traanklieren In bindweefsel boven oog bevindt de grote traanklier; glandula lacrimalis. Deze vormt ongeveer 60% van traanvocht. Traanfilm is ongeveer 0,01 mm dik en heeft aantal functies: Het houdt het hoornvlies en conjunctiva vochtig. Het bevat allerlei stoffen die een afwerende rol spelen tegen bacteriën. Het traanvocht zorgt ervoor dat bacteriën en vuil uit oog worden gespoeld. Traanvocht verlaat oog via traanpunten; punta lacrimale -> twee kleine openingen in conjunctiva (1 in bovenooglid en 1 in onderooglid) die in verbinding staan met traanbuisje. Deze twee traanbuisjes komen samen uit in grote traanbuis, waaruit het traanvocht naar de neus wordt afgevoerd. Oogbol (bulbus oculi) Bolvormig en varieert in diameter. Het lig in de oogkas en wordt op zijn plaats gehouden en bewogen door 4 rechte en 2 schuine oogspieren. Een grote spier aan de achterzijde van oog kan de oogbol doen terugtrekken in oogkas. Oogbol bestaat uit 3 lagen; buitenste laag uit sclera (harde rok) en hoornvlies/cornea aan voorzijde. Middelste laag uvea, binnenste laag voornamelijk uit netvlies/retina. Sclera Het oogwit; een stevige, doorbloede structuur die het oog beschermt. Door middel van spieren aan de sclera kan het oog bewegen. Hoornvlies/cornea 15 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Sclera gaat over aan voorzijde van oog in cornea. Het vormt het venster waardoor licht kan binnentreden. Het is een doorzichtig laagje van 0,6-0,8mm dik. Het blijf helder doordat het voor 82% uit water bestaat en er geen bloedvaatjes aanwezig zijn. Als het beschadigd raakt neemt het veel vocht op en kan het 2x zo dik worden; hierna troebel (cornea-oedeem). Uvea Middelste laag en gelegen tussen beschermende, stevige sclera aan buitenkant en kwetsbare retina aan binnenkant. Bestaat uit 3 onderdelen:  De chorioidea (vaatvlies) – voeding  De iris (regenboogvlies) – variabel diafragma  Het corpus ciliare (het straallichaam) – ophanging, productie kamervoorkamer, lensverbuiging De uvea is sterk gepigmenteerde laag met veel bloedvaten en zenuwen. Hoofdtaak is voeden van structuren van oog; daarnaast reguleert het de hoeveelheid licht die binnenkomt en de productie van kamerwater en bewegingen van de lens. Vaatvlies (chorioid of chrorioidea) De laag met vaten die tussen sclera en netvlies ligt. Vooral van belang voor zuurstof en voedingsstoffen van fotoreceptoren in het netvlies. Vaatvlies loopt helemaal tussen sclera en netvlies door; op de plek net achter netvlies wordt een aparte structuur onderscheiden, vooral bij dieren die in donker goed kunnen zien; het tapetum licidum en het tapetum nigrum. Op tapetum nigrum is sterke pigmentatie aanwezig die verstrooide lichtbundels absorbeert. Tapetum licidum zijn meerdere laagjes cellen aanwezig, die lichtspiegelend of reflecterend effect hebben. Dit dient om hoeveelheid beschikbaar licht voor retina (netvlies) te vergroten. Hierdoor kunnen nachtdieren beter zien in donker. Het is groen en geel gekleurd. Als je in het donker de ogen van hond/kat ziet oplichten, is dit het reflecteren van deze laag. Mensen hebben geen tapetum licidum, bij flits treedt het rode-ogeneffect op -> door overbelichting en reflectie van vaten in vaatvlies. Iris (regenboogvlies) Waar sclera overgaat in cornea buigt uvea naar binnen en vormt variabel diafragma. Iris is laag epitheel met veel bloedvaten, zenuwen en pigmentcellen. Kleur varieert, afhankelijk van hoeveelheid pigment. Albino’s hebben geen pigment; iris heeft rode kleur door dunne epitheel van iris waardoor je bloedvaten ziet. Siamees is onvolledige albino; ze hebben onvoldoende pigment in iris; ogen kleuren blauw. Centraal in iris -> pupil; deze laat licht door, zodat het via lens de retina kan bereiken. Diafragma is variabel; hoeveelheid licht dat doorgelaten wordt kan veranderen. Hoe wijder; hoe meer licht. Iris bestaat gedeeltelijk uit glad spierweefsel; deze spiertjes kunnen pupil groter en kleiner maken. Het beschikt over in de rondte lopende (circulaire) spieren (kringspieren) en straalgewijs (radiaire) spieren, van het midden naar de rand. Miosis: circulaire spieren trekken samen -> pupil wordt kleiner. Mydriasis: radiaire spieren trekken samen -> pupil wordt groter. 16 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Irisspieren staan onder invloed van autonome zenuwstelsel. Het gebeurt via een reflex die via twee kopzenuwen en hersenstam gaat. Pupil van hond is rond; zowel in miosis al is mydriasis. Pupil van kat is bij miosis verticaal spleetvormig en bij mydriasis rond. Dit is een aanpassing aan levensstijl. Hond is sociaal -> behalve prooi ook roedelgenoten zien; ronde pupil nodig. Kat: verticaal om prooi goed te zien; zowel op grond als in boom. Kuddedieren jagen niet -> hoeven alleen kudde zien -> pupil horizontaal spleetvormig. Het corpus ciliare (straallichaam) Bevindt zich aan basis van iris en ziet eruit als ringvormige verdikking van weefsel. Het bevat vaten, bindweefsel en spierweefsel. Structuur dient als ophanging van lens. Daarnaast produceert het epitheel van het corpus ciliare het vocht voor achterste oogkamer, dat dient als voeding, zuurstoftransport en het verwijderen van afvalproducten voor cellen van lens en cornea. Ciliaire spier is van belang bij meer en minder bol maken van lens -> belangrijk om scherp te zien. Retina (netvlies) Binnenste laag van oogbol; plaats waar licht wordt omgezet in zenuwprikkels, deze worden via oogzenuw aan hersenen doorgegeven waar het dier bewust is van prikkel. Bestaat uit vele lagen cellen, gevormd door cellichamen en uitlopers ervan. Het vaatvlies, achter het netvlies, zorgt voor toevoer van voedingsstoffen en zuurstof. Omzetten van licht begint met fotoreceptoren; cellen die licht waarnemen. Deze worden onderverdeeld in staafjes en kogeltjes; staafjes -> kleine beetjes licht ontvangen; kogeltjes -> kleurwaarneming, waar veel licht voor nodig is. Honden en katten hebben grotere staafjesdichtheid dan primaten -> minder goed kleuren zien, maar minder licht nodig om nog goed te kunnen zien. Dit wordt versterkt door tapetum licidum. Vanuit fotoreceptoren wordt signaal vanuit gehele netvlies doorgegeven aan verschillende soorten zenuwcellen, die het doorgeven aan de oogzenuw (nervus optica). Op plek waar oogzenuw oog verlaat, liggen geen zintuigcellen; op dit plek kan oog geen licht waarnemen; blinde vlek. Oogkamers Uvea zorgt voor productie van kamerwater; dit speelt belangrijke rol in aan- en afvoer van voedingsstoffen voor cornea, de uvea en lens. Daarnaast zorgt het voor instandhouding van oogdruk; er moet voldoende spanning blijven zodat structuren rondom oogkamers niet in elkaar zakken. Ja kan dit vergelijken met voetbal die voldoende opgepompt moet worden om goed te kunnen functioneren. Nadat uvea (specifiek corpus ciliare) het kamer water heeft geproduceerd, komt het in de achterste oogkamer (AOK); de ruimte tussen iris en lens. Van daaruit stroomt het door pupilopening in voorste oogkamer (VOK); ruimte tussen lens en cornea. Eenmaal in VOK wordt kamerwater naar filtratiehoek (hoek tussen iris en cornea) gevoerd; het wordt uit het oog verwijderd en komt in circulatie terecht. Oogkamers zijn continu gevuld mat kamer water; dit wordt continu aan- en afgevoerd. Het is een nauwkeurig proces en bij verstoring -> problemen. Bv bij te weinig afvoer -> te hoge druk -> glaucoom. 17 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen De lens Achter de iris, door de pupil heen zichtbaar. Volledig transparant, iets afgeplat, brengt het licht op retina. Bij afwijkingen kan het bij pupil zichtbaar worden; bv vertroebeling bij staar. Lens: 65% water, 35% eiwit en klein deel mineralen, koolhydraten en lipiden. Er is een kapsel om lens aanwezig. Lens is opgehangen aan lensbandjes die zeer stevige verbinding vormen met corpus ciliare. Lens bevat geen bloedvaten en dus volledig afhankelijk van aan- en afvoer via kamerwater en lenskapsel. Door vervormen van lens, boller of platter; lichtbreking veranderen en lichtinval op retina. Zo kan dier op verschillende afstanden scherp zien. Glasachtig lichaam (corpus vitreum) Tussen lens en netvlies. Bindweefselachtige structuur, voornamelijk van glasvocht (vitreum) - het heeft een gelachtige substantie en is normaal helder; 99% water en 1% collageen bindweefsel. Het geeft de oogbol zijn vorm. Door druk die het uitoefent op omliggende structuren, blijft o.a. retina goed op z’n plek. Afwijkingen kunnen dan ook leiden tot flinke problemen met het zicht. Het gehoor Organen voor waarnemen van geluid en zwaartekracht(evenwicht) liggen dicht bij elkaar. Oor bestaat uit:  Uitwendige oor – auris externa  Middenoor – auris media  Binnenoor – auris interna Eerste twee om geluid op te vangen, te concentreren en naar binnenoor te brengen. Binnenoor bevat structuren om geluid waar te nemen/om te zetten in zenuwprikkels. Geluid -> trillingen in de lucht; hoogtonig – hoge frequentie -> Hz (Hertz). Hoeveelheid geluid in decibel (dB). Het uitwendige oor/auris externa Bestaat uit: oorschelp, gehoorgang en trommelvlies. Oorschelp Kraakbeenplaat, bedekt met huid. Er zijn spieren aangehecht, oorschelp kan bewegen. Vorm verschilt bij honden per ras. Grootte en dikte kan bepalen of hond staande of hangende oren heeft. Binnenkant hoort vrijwel kaal te zijn; in oorschelp lopen kronkels -> geleiden geluidsgolven gehoorgang in. Gehoorgang Een holle buis van kraakbeen, een voortzetting van oorschelp. Binnenkant is bekleed met huid en hoort vrijwel haarloos te zijn. Sommige honden hebben veel haren -> kan problemen geven. In de huid liggen veel talgkliertjes -> productie oorsmeer/cerumen. Normale kleur is wit tot lichtbruin en het is normaal als er een kleine hoeveelheid aanwezig is. Bij hond en kat gehoorgang eerst verticaal, vlak onder huid; te voelen als stevig buisje. Daarna haakse bocht en in horizontale richting naar schedel. Daar houdt kraakbeen op en bestaat gehoorgang uit buis van huid in tunnel van bot. Het eindigt bij trommelvlies. 18 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Trommelvlies Scheiding tussen uitwendige en middenoor. Het is zo dun dat je er doorheen kan kijken. Dient om geluidstrillingen over te brengen op gehoorbeentjes in middenoor. Ook een barrière tegen infecties met micro-organismen. Het middenoor Achter trommelvlies; het licht in een holte in het bot van de schedel. Bestaat uit dunne wand van slijmvlies en is gevuld met lucht. Staat in verbinding met keelholte -> buis van Eustachius. Via buis van Eustachius mogelijk om luchtdruk in middenoor gelijk te houden met luchtdruk buiten. Als het te hoog/laag is, slikt het dier -> er stroomt lucht vanuit keelholte van of naar middenoor zodat druk normaal wordt. In middenoor liggen 3 gehoorbeentjes; hamer, aambeeld en stijgbeugel -> dienen voor doorgeven van geluidsgolven naar binnenoor. Steel van hamer is vergroeid met trommelvlies. Kop van hamer vormt met aambeeld klein gewrichtje. Aambeeld is met klein bindweefselbandje met stijgbeugel verbonden. Binnenoor Er wordt hier geluid waargenomen. Het is gescheiden door het ovale venster. Het ligt volledig ingesloten in bot van schedel. Het is gevuld met vloeistof. 2 structuren: slakkenhuis/cochlea (geluid wordt hier geregistreerd) en evenwichtsorgaan. Schedelbot vormt holte die precies de contouren, het ligt stevig ingebed. Vloeistof eromheen beschermt het nog extra tegen bewegingen van kop en tegen trauma. Geluidsgolven worden door gehoorbeentjes, via ovale venster, versterkt doorgegeven aan slakkenhuis/cochlea. Slakkenhuis is holle, spiraalvormige buis met vloeistof. Door geluid raakt vloeistof in trilling, deze worden doorgegeven aan haarcellen (zintuigcellen) in wand van slakkenhuis. Zenuwcellen worden geprikkeld en sturen elektrische prikkel via gehoorzenuw/nervus cochlearis, naar de hersenen, waar geluid wordt waargenomen. In binnenoor ligt evenwichtsorgaan/vestibulaire orgaan. Bestaat uit twee zakjes; sacculus en utriculus. Deze staan in verbinding met halfcirkelvormige kanalen. Het is gevuld met vloeistof, endolymfe. Receptoren voor evenwicht bestaan uit haarcellen bedekt met gelatineachtige laag; er liggen kleine kristallen op. Als de kristallen bewegen wordt dit waargenomen door haarcellen, die geven prikkel af aan hersenen. Halfcirkelvormige kanalen (3 vlakken loodrecht op elkaar) meten vooral veranderingen in positie van hoofd. Als dier kop in bepaalde richting draait, zal door traagheid de vloeistof in 1 of meer kanalen achterblijven. Dit wordt opgemerkt door receptoren van zintuigcellen in de wand. De prikkel wordt aan hersenen doorgegeven, via evenwichtszenuw/nervus vestibularis. Sacculi en utriculus worden voor geprikkeld door verplaatsing van kristallen als gevolg van zwaartekracht of door plotse versnelling of vertraging van beweging. Hierbij speelt de traagheid mee. Nervus vestibularis en nervus cochlearis lopen als nervus vestibulocochlearis samen naar hersenen (1 van de sensorische knopzenuwen bij dier). 19 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Informatie komt eerst bij hersenkernen binnen in hersenstam. Via thalamus bereiken geluidssignalen de gehoorschors in grote hersenen. De reuk Neus dient voor ademhaling en als zintuig voor reuk. Meeste diersoorten hebben 2 neusgaten, met er tussen een neusseptum: voorste deel bestaat uit kraakbeen en achterste deel uit bot. In neusholten zelf zit conchae (neusschelpen). Het is bekleed met slijmvlies en dient als vergroting van neusoppervlak. Slijmvlies is functionele deel van neus; het filtert en verwarmd lucht die binnenkomt. Door plooiing van concha eonstaat luchtturbulentie, die geurstoffen naar reukslijmvlies vervoert. Reuk heeft meerdere functies; bv maakt het deel uit van proeven (het voegt extra informatie toe) en belangrijk bij herkenning van soortgenoten (sociale binding), of met feromonen. Reuk kan ook ‘vreemde’ geuren waarnemen; nog geen relatie tussen geur en gedrag erop. Het is belangrijk om een geheugen van geuren vast te leggen; olfactorische geheugen -> verband van waarnemen geur met passend gedrag erbij. Reuk dient om prooidieren te waarschuwen voor roofdier, maar bv ook bij gevaar van bosbrand. Geur die bekend is kan herinneringen oproepen en emotie beïnvloeden. Vaak hoort er een emotionele reactie bij. Reuk heeft ook verband met lichamelijke reacties. Lucht door bovenste neusgang bereikt reukslijmvlies, achterin de neus tegen hersenpan. Geurstoffen komen zo langs reukorgaan. Orgaan bestaat uit stuk mucosa (slijmvlies) met zenuwcellen eronder. Zenuwcellen zijn tegelijk zintuigcellen; er zijn celreceptoren die gevoelig zijn voor allerlei stoffen. Geurstoffen zorgen dat zenuw/zintuigcel geprikkeld wordt -> hersenen worden op de hoogte gesteld van de geur. Zenuwen verenigen zich tot reukzenuw; nervus olfactorius; die door wand van schedel naar hersenen gaat. Meeste dieren (vooral honden) kunnen beter ruiken dan mensen, doordat reukepitheel sterk geplooid is en dus oppervalk groter; meer oppervlak, meer receptoren, breder reukpalet. Somme dieren hebben een apart vomeronasaal orgaan, ookwel orgaan van Jacobsen. Dit detecteert vooral feromonen. Het bestaat uit 2 helften aan beide kanten van het nasale septum, op bodem van neusholte. Het bevat epitheelcellen (receptor- en steuncellen). Opening in monddak geeft toegang tot vomeronasaal orgaan. Het signaal wordt doorgegeven aan centra die belangrijk zijn voor emoties en lichamelijke reacties. Gebruik van dit orgaan zie je bij slangen/reptielen, door tong snel in en uit schiet. De tong pikt geurdeeltjes uit lucht op en strijkt in de mond over het orgaan van Jacobsen heen. Gespleten tong kan in stereo ruiken. Paarden flemen om de geur op te vangen. Katachtigen laten dit gedrag ook zien. De smaak Smaakzintuigen bevinden zich in de mond van het dier; de meeste op de tong. Smaakpapillen (verzameling van smaakreceptoren) zijn ook te vinden op monddak, binnenzijde van wang en achter in keelholte (waaronder op epiglottis). Tong is bedekt met slijmvlies, met talloze uitsteekeltjes -> papillen. 2 soorten: mechanische papil, sterk verhoornde lange dunne pupil. 20 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Smaakpapil, veel kleiner, niet spits maar plat. Deze liggen tussen epitheel van tong en zijn even hoog als epitheel. Ze staan in verbinding met mondholte via smaakporiën. Smaakpapillen bevatten zintuigcellen die smaak kan waarnemen. Diep eronder liggen microscopische kleine kliertjes; ze spoelen smaakporiën weer schoon en eerder waargenomen smaakstoffen weg. In hersenen wordt dier bewust van de smaak. Ook hierbij spelen herinneringen en emotie een rol. Deze processen zijn sterk geïntegreerd. Stoffen die van nature schaars zijn of veel energie leveren -> grote waarde voor lichaam. Daarom positieve relatie tussen smaak van zoet en vrijkomen van stimulerende stoffen (dopamine). Dier in wild zal meer moeite doen om deze stoffen te bemachtigen. Het gevoel Druk-, pijn- en temperatuurzintuigen. Door terugkoppeling van signalen naar hersenen voelt dier zich verbonden met wereld om zich heen en kan adequaat reageren. Tast is ook sociaal verbonden voelen; likken/vlooien. Temperatuur vertellen of een plek voldoende warm of koel is, of dat het zodanig is dat er schade van komt. Pijn is een zeer belangrijk zintuig om schade te voorkomen. Het kan ervoor zorgen dat dier beschadigde poot zo min mogelijk gebruikt, zodat het kan genezen. Het kan ook zorgen dat het dier leert van de fouten. Drukzintuigen (tastzin) Te vinden in de huid, onderhuids bindweefsel, het bindweefsel om pezen en spieren, in buikholte en in geslachtsorganen. Tastreceptoren bevinden over gehele uit, maar niet gelijkmatig verdeeld. Vingertoppen bv gevoeliger dan handpalm. Hand weer gevoeliger dan rug; hand fijnere bewegingen dan rug. Zintuigen bestaan meestal uit uitlopers van zenuwcellen die drukverschillen waarnemen en deze verschillen omzetten in elektrische prikkels, die naar de hersenen worden gestuurd. Sommige zijn om haarzakjes heen gewikkeld en nemen beweging van haar waar. Hond en kat hebben tastharen rond de kop; vooral rond ogen, op bovenlip en soms op onderlip en kin -> snorharen. Ze zijn langer en dikker; wortels reiken tot ver in subcutis en zijn omgeven door haarvaten en bindweefsel; effect van aanraking wordt versterkt. Zenuwuiteinden in wand van haarvaten registreren drukveranderingen waarna zenuwimpuls naar hersenen wordt gestuurd. Verschillende soorten prikkels die als druk of tast kunnen worden ervaren, worden door verschillende soorten tastreceptoren waargenomen. Voor sommige tastprikkels treedt er gewenning op; tijdens de dag zul je weinig bewust zijn van kleding die je draagt. Bij bv drukverschil door zware jas, na eventjes weer gewenning. Ook wel habituatie. Bijzondere vorm van tastzin is proprioceptie: de positiezin; het bewust zijn van de positie van het lichaam en de aparte onderdelen daarvan. Informatie over stand van ledematen, beweging en spanning ervan. Temperatuurzintuigen (thermoreceptie) Temperatuur waargenomen door thermoreceptie. Kunnen brein laten weten of oppervlak warm of koud is. Kan ook gefopt worden; rode peper in de mond bindt ook aan thermoreceptoren. Thermoreceptoren komen in huid voor, waar ze diffuus verspreid zijn (ongelijkmatig). 21 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Ook binnen het lichaam zijn thermoreceptoren; waaronder in hersenen(hypothalamus); het is van levensbelang om temperatuur in lichaam op peil te houden en onderkoeling/oververhitting te voorkomen. Door temperatuur van bloed te meten kan lichaam actie ondernemen bij sterke afwijking. BV bij hardlopen: rode kleur, zweten -> bloedvaten verwijden en zweetklieren produceren. Onderkoeling: spierrillingen -> bloedvaten vernauwen en warmteverlies is minimaal. Hersenen zullen ook gestimuleerd worden om bv verdere afkoeling te voorkomen; door het opzoeken van warme omgeving of afschudden van koud water. Pijnzintuigen Overal in het lichaam. Er zijn verschillende met elk hun eigen reactiedrempel. Ook verschillende receptoren waarop ze reageren; sommige op chemische stoffen, op hoge/lage temperaturen of op aanraking. Allerlei prikkels die schade aan weefsel kunnen geven. Pijn is respons van lichaam om te leren deze prikkels te vermijden. Dier kan het niet vertellen; je moet het afleiden aan het gedrag of houding. Als een dier langere tijd pijn heeft op een plek zullen er op die plek meer pijnreceptoren ontstaan, waardoor kleinere prikkel eerder tot pijn leidt -> sensitisatie. Het bewegingsapparaat Orgaansysteem dat bewegen mogelijk maakt. Bestaat bij zoogdieren uit skelet, bindweefselkapsel (passieve bewegingsapparaat) en skeletspieren (actieve bewegingsapparaat). De rol van spieren is dat ze de botten in beweging kunnen zetten. Het zorgt ook voor stevigheid. Taken van bewegingsapparaat:  Mogelijk maken van bewegingen.  Beschermen van onderliggende structuren.  Geven van vorm, stevigheid en houding aan het lichaam. Sommige botten bevatten (been)merg -> aanmaak van bloedcellen. Ook een taak van botten. Beenderen en gewrichten Skelet bestaat uit aantal botten en kraakbeenstukken die onderling beweeglijk en onbeweeglijk zijn verbonden. 4 groepen:  Pijpbeenderen  Platte beenderen  Korte beenderen  Onregelmatige beenderen Pijpbeenderen (lange beenderen) Vooral in ledematen, bv dijbeen. Dienen voornamelijk voor voortbeweging. Pijpbeen bestaat uit schacht (diafyse) die hol is en mergholte bevat. Wand van diafyse is grotendeels opgebouwd uit compact, massief bot -> erg stevig. Aan uiteinde van schacht meestal wat dikker en breder -> epifyse. Bestaat uit spongieus bot bedekt met dunne laag compact bot. Spongieus bot bestaat uit netwerk van beenbalkjes met daartussen beenmerg. Lijkt op (versteende) spons. Te vinden in het inwendige van beenderen. 22 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Gewrichtsvlak van epifyse is bedekt met laag gewrichtskraakbeen -> stootkussen tussen pijpbeenderen onderling en als glijvlak voor gewrichten. Kraakbeen geen bloedvaten en zenuwen; voor voeding aangewezen op diffusie uit omringende weefsels. Tussen epifyse en diafyse bij jonge dieren groeischijf (epifysaireschijf). Vanuit groeischijf vindt lengtegroei van diafyse plaats. Als het volwassen lengte heeft bereikt, verbeent de groeischijf (gesloten). Te laat sluiten: reuzengroei. Te vroeg sluiten: dwerggroei. Alle beenderen zijn omgeven door beenvlies, periost -> bestaat uit zenuwen, bloedvaten en botvormende cellen (osteoblasten) -> zorgen bij jonge dieren voor diktegroei. Bij volwassen dieren stabiliseert dit proces. Er blijft continue botmodellering. Acute, snelle groei enkel bij afwijkingen, bv fractuur. Dikke laag nieuw bot om fractuur wordt door het periost gemaakt. Pijpbeenderen zijn niet geheel massief; over de lengte hol: mergholte met beenmerg. Beenmerg is weefsel, 2 typen: rood en geel beenmerg. Bij jonge dieren alles rood beenmerg: er worden rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes gevormd: hematopoëse. Hoe ouder het dier, hoe meer geel beenmerg. Dit komt voornamelijk door opslag van vetcellen. Volwassen dier ongeveer 50% geel en 50% rood beenmerg. Pijpbeenderen bij volwassen dier voornamelijk geel beenmerg. Rode beenmerg gehele leven in spongieus bot, o.a. in borstbeen. Platte beenderen Zijn lang en breed, niet dik. Veel plaats voor spieraanhechtingen, zoals bij schouderblad. Belangrijke functie is ook beschermen van onderliggende kwetsbare organen. Platte beenderen ook in schedel. Ook ribben. Bestaat uit 2 lagen compact bot met ertussen laag spongieus bot. Derde taak is aanmaak van bloedcellen. Tussen botbalkjes ligt rode beenmerg. Korte beenderen In alle richtingen ongeveer dezelfde lengte; hand- en voetwortelbeentjes. Dunne laag compact bot om een laag spongieus bot heen. Bv sesambeentjes (bekendste knieschijf). Sesambeentjes zijn verdichtingen in de pezen van grote spieren, op plaatsen waar deze over gewrichten lopen. Dienen als katrol, om de pees op afstand van gewricht te houden en de hoek van de pees t.o.v. het gewricht te beïnvloeden -> hefboomwerking. Onregelmatige beenderen Beenderen met onregelmatige vorm, zoals wervels. Botverbindingen Verdelen op grond van mate van beweeglijkheid:  Onbeweeglijke verbindingen  Weinig beweeglijke verbindingen  Beweeglijke verbindingen  Gewrichten Onbeweeglijke verbindingen 23 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Te vinden bi platte beenderen van het schedel en het bekken. Randen van botten heel fijn gekarteld. Botten grijpen in elkaar als stukjes van legpuzzel. Botten bij ongeboren vrucht nog als aparte beenderen, maar in loop van ontwikkeling in baarmoeder vergroeid tot 1 geheel. Enige wat je nog ziet is lichtbruine kartellijn. Botverbinding: synostose (samen bot). Enkele botten van schedel bij geboorte nog niet vergroeid, voor de passage door geboortekanaal: fontanel. Beenderen rond fontanel vergroeien snel na geboorte. Bij sommige dwergrassen (chihuahua) blijft fontanel lang open staan. Weinig beweeglijke verbindingen Botten zijn door kraakbeen of door spieren aan elkaar bevestigd, bv ribben verbonden met borstbeen (sternum). Rib bestaat dorsaal uit botweefsel dat met stevig stuk kraakbeen aan borstbeen verbonden is. Ook wervellichamen zijn verbonden door stevige kraakbeenschijf. Niet massief, maar zachte kern als stootkussen. Beweeglijke verbindingen Verbindingen met spieren en gewrichten. Bij hond en kat bij de voorpoot te zien. Deze is als geheel aan romp vastgemaakt met dikke bundels spieren. Bij mens is er nog een sleutelbeen, die de arm vastmaakt aan romp. Romp hangt als ware in hangmat van spieren tussen voorpoten en schouderbladen in. Verbinding heet synsarcose (samen spier/vlees). Gewrichten Meestal tussen 2 pijpbeenderen. Gewricht is plaats waar 2 afzonderlijke botten samenkomen. Kan kop- als komgewricht zijn als twee platte(re) gewrichten. Uiteinden van botten bestaan uit kraakbeen; draagt bij aan soepel bewegen van gewricht. Zeer smalle spleet tussen kop en kom: gewrichtsholte, gevuld met gewrichtsvloeistof synovia. Taak van synovia is te zorgen dat gewrichtsvlakken vrijwel zonder wrijving over elkaar heen glijden en het voeden van het kraakbeen. Gewricht wordt omgeven door gewrichtskapsel, dat stevigheid geeft en synovia aanmaakt. Stevigheid van gewricht wordt verhoogd door gewrichtsbanden, ligamenten; smalle, in doorsnede ovale, strengen straf bindweefsel. Steken van het ene bot over naar het andere. Dit kan langs het gewricht, maar ook door het gewricht. Helpen bewegingen in ongewenste richtingen voorkomen. Bv kruisband in kniegewricht en ligamentum teres in heupgewricht. Kracht van spieren houdt ook een gewricht stabiel. Skeletspieren zijn verbonden aan het ene bot, steken net als ligamenten het gewricht over en zijn vastgemaakt aan het andere bot. Indeling gewrichten Gewrichten zijn ingedeeld naar gelang de vorm van de gewrichtsvlakken. Scharniergewricht Een van de botten heeft een cylindrische kop en de ander een bijpassende kom. De beweging is beperkt tot buigen en strekken. Bv elleboog. Condylgewricht Lijkt sterk op simpel scharniergewricht. Een van de botten heeft echter 2 van elkaar gescheiden gewrichtsknoppels, condylen en rust op een vlakke kant van het andere bot. Doordat de condylen iets uit elkaar staan, is er lichte draaiing mogelijk in dit gewricht. Bv kniegewricht. 24 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Beweging: draai- en glijbewegingen. Kogelgewrichten (bolgewricht) Een van de gewrichtsvlakken is bolvormig, ander vormt een kom. Ze passen precies in elkaar. Kunnen buigen en strekken en bewegingen toelaten in zijwaartse richting. Bv heup. Reu kan achterpoot in een op- en zijwaartse beweging bewegen bij plassen. Zadelgewricht Gewricht heeft oppervlakken die in een richting hol zijn en in de andere richting bol. Beide oppervlakken zijn elkaars spiegelbeeld. Bv duimgewricht bij mens. Gewricht kan in 2 loodrecht op elkaar staande richtingen bewegen. Rolgewricht Als twee botten parallel aan elkaar liggen, maar ze moeten welk t.o.v. elkaar kunnen bewegen. Bv verbinding tussen radius (spaakbeen) en ulna (pijpbeen). Algemene opbouw van het skelet We onderscheiden:  Schedel  Wervelkolom  Borstkas  Schoudergordel  Voorpoten  Bekken  Achterpoten Schedel Bestaat uit 2 groepen botten. Beenderen die de hersenholte omhullen; hersenschedelbeenderen ofwel hersenpan en beenderen die het gezicht vormen; aangezichtsbeenderen die mond en neusholte omhullen. Schedelbeenderen hebben taak om hersenen te beschermen; het zijn zeer sterke platte botten die met elkaar vergroeid zijn. Bovendien huisvesten ze de ogen, oren en reukzintuig. In achterhoofdsbeen grote opening aanwezig; achterhoofdsgat/foramen occipitale. Hierdoor loopt het verlengde merg; verbinding tussen hersenstam en ruggenmerg. 3 schedelvormen:  Dolichocefaal (langschedelig), bv bij windhond.  Metacefaal (middenschedelig), bv bij Duitse herder (meest natuurlijke vorm).  Brachycefaal (kortschedelig), bv bij pekinees of Perzische kat. Aangezichtsbeenderen vormen snuit van hond en kat. Bevatten neus- en mondholte met het gebit. Op tekening van schedel zie je dat alle beenderen van kop stevig aan elkaar zijn bevestigd, behalve onderkaak; deze is met gewricht aan bovenkaak verbonden, zodat onderkaak t.o.v. bovenkaak kan bewegen. Wervelkolom Bestaat uit aantal wervels die we in 5 groepen onderverdelen. Bij hond en kat:  7 halswervels vertebrae cervicales  13 borstwervels vertebrae thoracales  7 lendenwervels vertebrae lumbales  3 heiligbeenwervels vertebrae sacralis 25 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen  10-23 staartwervels vertebrae caudales Halswervels – cervicale wervels – vertebrae cervicales Het aantal is bij alle zoogdieren gelijk, 7. Eerste 2 hebben als enige aparte naam, de overige worden genummerd. 1e wervel: atlas -> verbonden aan de schedel. De schedel kan buigen en strekken t.o.v. atlas (jaknikken). 2e wervel: axis -> atlas kan draaiingen maken t.o.v. axis (nee-schudden) Meeste dieren lopen op 4 poten; d.w.z. voortdurend kop in de nek moeten strekken. Daarom is er een nekband, ligamentum nuchae. Deze dikke streng bindweefsel verbindt het achterhoofd met wervelkolom, dier wordt zo ontlast bij het omhooghouden van hoofd. Bij hond beging nekband bij axis en loopt naar doornuitsteeksels van eerste thoracale wervels; nekband ontlast op die manier de nekspieren. Kat heeft geen nekband. Borstwervels – thoricale wervels – vertebrae thoracales Ze hebben vrij grote doornuitsteeksels en vormen dorsale begrenzing van borstholte. Elke borstwervel staat in verbinding met een paar ribben. Lendenwervels – lumbale wervels – vertebrae lumbales Hebben wat korter doornuitsteeksel. Ze vormen dorsale begrenzing van buikholte. Heiligbeenwervels – sacraal wervels – vertebrae sacralis Heiligbeenwervels zijn met elkaar vergroeid tot heiligbeen, os sacrum, waaraan het bekken is bevestigd. Staartwervels – vertebrae caudales Aantal staartwervels varieert. Sommige rassen (bv manx) worden zonder staartwervels geboren. Bij andere rassen werd het vroeger gecoupeerd. De meeste rassen hebben 20-23 staartwervels. Taken van wervelkolom Wervelkolom is basis van skelet. Alle andere botten zijn er direct of indirect aan opgehangen. Het hele lichaam wordt dus door wervelkolom gedragen. Iedere wervel is stevig verankerd aan zijn buren en kan maar een klein beetje bewegen t.o.v. 2 aangrenzende wervels. Maar omdat er veel wervels zijn, is het als geheel toch redelijk goed beweegbaar in horizontale en verticale richting. Het is een soepel geheel dat het lichaam een elastische, maar stevige basis geeft. Doordat er tussen wervels een zeer stevige structuur ligt, tussenwervelschijf, kan de wervelkolom in lengterichting nauwelijks worden samengedrukt. Het bovenlichaam van een volwassen mens weegt ca. 40 kg. Dit gewicht moet de hele dag gedragen worden door de wervelkolom. Een mens die de hele dag in touw is geweest, wordt alleen een beetje korter (ong. 0,5 cm), doordat de tussenwervelschijven wat platter worden. Doordat de wervelkolom in lengte niet samendrukbaar is, kan hij krachten overbrengen. Stel een kat voor die op een kast wil springen; hij strekt met kracht zijn achterpoten en zet zich af tegen de grond. De kracht van achterpoten wordt via wervelkolom op hele lichaam overgebracht. Wervelkolom beschermt het ruggenmerg dat in de ruimte ligt. 26 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen De wervels zijn onderling verbonden door tussenwervelschijven, behalve atlas en axis, die zijn aan elkaar bevestigd door synoviaalgewricht. Tussenwervelschijf wordt ook wel een discus intervertebralis genoemd. Deze bestaat uit een zeer stevige kraakbeenring, annulus fibrosus, met daarin een zachte kern, nucleus pulposus. De tussenwervelschijf fungeert als stootkussen tussen wervels, waardoor schokken tijdens lopen kunnen worden opgevangen. Alle wervels hebben dezelfde opbouw; het bestaat uit het wervellichaam met daarover de wervelboog. Hierdoor ontstaat er een opening. Als je een aantal wervels achter elkaar legt, ontstaat een lange tussen; wervelkanaal. Hier loopt het ruggenmerg doorheen, goed beschermd door het wervellichaam en de wervelboog. Thorax (borstkas) Dient om organen die erin liggen te beschermen, om schouderbladen te dragen en belangrijke functie bij ademhaling. Thorax van hond en kat heeft 13 paar ribben (totaal 26 ribben) en het borstbeen. Ieder paar ribben zit dorsaal vast aan 1 borstwervel en ventraal direct of indirect aan het borstbeen/sternum). De ribben zijn onderling verbonden door tussenribspieren; belangrijke functie bij ademhaling. Sternale/asternale ribben De eerste 9 paar heten sternale ribben. Ze zijn ieder afzonderlijk, door ribkraakbeen, rechtstreeks verbonden met het borstbeen. De laatste ribben noemen we asternale ribben; ze zijn door ribkraakbeen aan de voorgaande rib bevestigd en dus indirect aan het borstbeen. De asternale ribben zijn beweeglijker dan sternale ribben en kunnen daarom meer bijdragen aan de ademhaling. Zwevende rib De laatste rib bij de hond heeft geen verbinding met de andere ribben en eindigt tussen de spieren. Sternum (borstbeen) Het borstbeen bestaat uit een aantal stukken bot verbonden door kraakbeen. Het heeft behalve het vasthouden van ribben ook de taak de inhoud van de borstkas ventraal te beschermen. Het dient ook als aanhechtingsplaats voor spieren die het schouderplat en poot vasthouden. Schouder Schoudergordel bestaat bij hond en kat voornamelijk uit schouderblad/scapula. Sleutelbeen/clavicula is bij hond niet ontwikkeld; het is slechts een stripje bindweefsel in een spier bij het schouderblad. Bij de kat is het iets beter ontwikkeld. De schoudergordel dient ervoor om voorpoot aan romp te verbinden en om krachten van voorpoot op wervelkolom over te brengen. Voorbeen is enkel door spieren aan romp bevestigd -> synsarcose. Voorpoten Voorpoten van hond en kat dienen om romp te steunen (60% van gewicht rust op voorpoten) en hebben functie bij voortbeweging. Het bestaat bij hond en kat uit:  Opperarmbeen – humerus  Spaakbeen en ellepijp – radius en ulna  Pols – carpus  Middenvoetsbeentjes – ossa metacarpalia  Tenen – digiti 27 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Bovenarm Wordt gevormd door humerus. Deze vormt samen met schouderblad het schoudergewricht -> ook wel boeggewricht of boeg, omdat het net als de boeg van een schip wat voor de poot uitsteekt. Onderarm Wordt gevormd door radius en ulna. Samen met humerus vormen ze het ellebooggewricht. Humerus vormt de gewrichtskop, radius en ulna de gewrichtskom. De condyl van humerus past precies in de kom van radius en ulna samen, waardoor de elleboog een stevig verankerd gewricht is. Behalve door middel van gewrichten is de elleboog verstevigd door een aantal sterke ligamenten; deze zorgen er samen voor dat de beweging beperkt is bij hond en kat. Pols – carpus Deze bestaat uit een zevental afzonderlijke botjes, ossa carpi. Deze botjes liggen in 2 horizontale rijen. Het polsgewricht is een gecompliceerd gewricht dat niet erg beweeglijk is. Het bestaat uit 3 deelgewrichten: Eerste tussen radius en de bovenste rij ossa carpi, de tweede tussen bovenste en onderste rij ossa carpi en de derde tussen onderste rij ossa carpi en 5 metacarpalia. Ondervoet Ondervoet van voorpoot bij hond en kat bestaat uit middenvoetsbeenderen (5) en tenen. 4 van de middenvoetsbeentjes zijn goed ontwikkeld en hebben een draagfunctie. De meest mediale metacarpalia heeft geen draagfunctie en is onderontwikkeld. De metacarpalia worden van mediaal naar lateraal genummerd: os metacarpale 1 ligt aan de kant van de ‘duim’, os metacarpale 5 aan de kant van de ‘pink’. Tenen In de voorpoot zijn 5 tenen aanwezig, ook genummerd van mediaal naar lateraal. Iedere teen bestaat uit 3 kootjes/falangen, behalve de eerste(meest mediale) teen die uit 2 kootjes bestaat. De falangen worden genummerd, van metacarpalia af naar beneden (proximaal naar distaal). De eerste falanx vormt een gewrichtje met de corresponderende metacarpalia, de derde falanx draagt de nagel. Pelvis (bekken) Het vormt een stevige structuur die dient om achterpoot aan romp te bevestigen. Bovendien brengt het bekken de stuwende kracht van achterpoten over op ruggengraat en beschermt organen die erin liggen. Bekken bestaat uit 3 paar (6) botten. 3 links en 3 rechts (helft). Het zijn het darmbeen/os ilium, zitbeen/os ischium en het schaambeen/os pubis. Os ilium, os ischium en os pubis zijn geheel met elkaar vergroeid. De linker- en rechterbekkenhelften zijn stevig aan elkaar bevestigd door middel van symfysis pelvis. Bij geboorte kan de symfysis van moeder wat uit elkaar wijken waardoor het geboortekanaal wat ruimer wordt. Het os ilium is aan het heiligbeen/sacrum verbonden door ligamenten, waardoor bekken stevig bevestigd is aan wervelkolom. Bekkenbanden van moeder worden bij geboorte slapper en langer. In het bekken zit links en rechts de kom van het heupgewricht, het acetabulum. 28 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Heupgewricht Het bekken is via het heupgewricht verbonden met dijbeen. Dit gewricht kent bewegingen in voor- en achterwaartse en zijdelingse richting en een draaiende beweging. In het heupgewricht vind je als extra versteviging een ligament; ligamentum teres, dat de heupkom met de kop van het dijbeen verbindt. Dit ligamentum verhindert dat de kop uit de kom schiet. Achterpoten Bestaat uit:  Dijbeen – femur  Scheenbeen – tibia  Kuitbeen – fibula  Enkel – ossa tarsi  Middenvoetsbeentjes – ossa metatarsalia  Tenen – digiti Bovenbeen Wordt gevormd door het femur. Deze vormt samen met het bekken het heupgewricht. De kop van het femur past precies in het acetabulum en vormt een kogelgewricht. Het distale uiteinde van het femur vormt samen met het onderbeen het kniegewricht. De knie is een zeer complex condylgewricht; het heeft 2 gewrichtsvlakken. Het femur heeft aan het distale einde 2 condylen die niet precies in de kommen passen die het scheenbeen en kuitbeen vormen. Om een goede passing te krijgen en de druk goed te verdelen, bevinden zich 2 stukken kraakbeen in het gewricht, de menisci (ev: meniscus). Deze bevinden zich precies tussen de condylen en gewrichtsvlakken van tibia. Als extra versteviging lopen er tussen het femur en scheenbeen/kuitbeen 2 banden in het gewricht; deze kruisen elkaar -> kruisbanden. Deze zorgen ervoor dat het onderbeen t.o.v. het bovenbeen niet naar voren of achteren kan. Aan de zijkanten van het kniegewricht zorgen meerdere gewrichtsbanden (laterale kniebanden) ervoor dat de beweging naar opzij beperkt wordt. Knie Aan de voorkant van het kniegewricht ligt de knieschijf/patella. Dit is een verbening van de pees(sesambeentje) van de spier die van het bovenbeen naar onderbeen loopt. De knieschijf past precies in de groeve/trochlea, die tussen beide condylen van het femur loopt. Door kruisbanden, knieschijf en laterale kniebanden laat het kniegewricht alleen een buig- en strekbeweging toe. Onderbeen Wordt gevormd door tibia en fibula. De tibia is een veel groter, steviger bot dan fibula. Aan de proximale zijde vormen ze samen met het femur het kniegewricht. Aan de distale zijde staan ze in verbinding met de enkel. Onderbeen is verbonden met tarsus(enkel). Deze bestaat uit 7 afzonderlijke botjes. Bestaat uit 4 deelgewrichten:  Tussen tibia en bovenste rij ossa tarsi  Tussen eerste en tweede rij ossa tarsi  Tussen tweede en onderste rij ossa tarsi 29 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen  Tussen onderste rij ossa tarsi en de 4 metatarsalia Ossa tarsi zijn zodanig gevormd dat ze als stukjes van legpuzzel in elkaar passen. Dit en de aanwezigheid van banden tussen alle botstukken van de enkel zorgt ervoor dat het een stabiel gewricht is. Aan de achterzijde van de tarsus steekt een groot os tarsi uit -> calcaneus/hielbeen. Dit is een belangrijk bot, omdat hieraan de achillespees is bevestigd. Ondervoet De ondervoet van de achterpoot van de hond en kat bestaat uit middenvoetsbeenderen en de tenen. Verschil met voorpoot is dat er maar 4 middenvoetsbeentjes en dus 4 tenen zijn. De metatarsalia worden op dezelfde manier genummerd, maar de nummering begint bij 2 en eindigt bij 5 -> omdat nummer 1 als klein rudimentair botje aanwezig is maar niet tot metartasalia wordt gerekend. Tenen Tenen van achterpoot heten digiti en falangen. Deze worden op dezelfde manier genummerd. Sommige honden hebben wel een 5e teen; deze zit aan de mediale zijde van de metatarsalia. Deze teen wordt wel hubertusklauw of wolfsklauw genoemd. Hoe het eruit ziet, kan verschillen per hond; soms is er 1 falanx aanwezig en soms meerdere falangen. De spieren Spieren vormen het actieve deel van het bewegingsapparaat. Spieren hebben het vermogen tot samentrekken. Spieren die aan het skelet verbonden zijn, bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel -> willekeurige spieren. Opbouw van een skeletspier Het is opgebouwd uit spiervezels en bindweefselscheden. De hoeveelheid bindweefsel verschilt van spier tot spier en is afhankelijk van diersoort, leeftijd en conditie. In cytoplasma van dwarsgestreepte spiervezel liggen myofibrillen; bundels lange draden, die de mogelijkheid hebben te contraheren(samentrekken). Ze bestaan uit eiwitten actine en myosine die in elkaar kunnen schuiven. Iedere spiervezel is omgeven door een dunne laag bindweefsel. Spiervezels liggen in groepjes die ook omgeven zijn door een bindweefsellaag. De spierbundeltjes zijn ook omgeven door een bindweefsellaag. Zo ontstaat een dichte structuur van spierbundels omgeven door bindweefselscheden. In het bindweefsel, tussen spiervezels, lopen bloedvaten en zenuwen. Ook de totale spier is in zijn geheel ingepakt in bindweefselkapsel; fascia. De fascia kan direct vastzitten aan het bot; bv bij kaakspieren. De fascia kan ook anders hechten aan het bot; de bindweefselscheden komen dan aan de uiteinden van de spier bij elkaar en vormen op deze manier een pees. De pees hecht dan op het bot. De spieren zijn zo verankerd aan het skelet en kunnen trekkracht overbrengen op het skelet. Bv kniepees. Na de geboorte worden geen nieuwe spiervezels gevormd. Toename van spieromvang ontstaat door volumetoename van spiervezels. Na verwondingen worden geen nieuwe spiervezels gemaakt, maar wordt het ontbrekende stuk aangevuld met bindweefsel; littekenweefsel. 30 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Spierwerking Als de spier samentrek, wordt er via de fascia (of fascie en pees) kracht uitgeoefend op 2 botten. Ze worden naar elkaar getrokken. Het gewricht ertussen wordt hierdoor gebogen of gestrekt. De verschillende bundels spiervezels kunnen afzonderlijk samentrekken, naargelang de kracht die vereist wordt. Onder normale omstandigheden zullen nooit alle bundels spiervezels tegelijk samentrekken. De verschillende bundels lossen elkaar af, zodat het vrij lang kan werken, zonder te vermoeid te raken. Het kan niet zelfstandig uitrekken. Daarvoor is een tegenwerkende kracht nodig. De ene spier rekt de andere weer uit. Zulke spieren heten antagonisten. Triceps is de antagonist van de biceps. Pees Bestaat uit taai, nauwelijks rekbaar bindweefsel. Pezen hebben meestal een ronde of ovale vorm. Ze kunnen grote trekkracht weerstaan. Pezen zijn slecht bestand tegen druk en worden beschermt op plaatsen waar ze over het bot lopen. Dit kan door slijmbeurs/bursa, een met synovia gevulde holte tussen de pees en het bot. Wanneer bescherming over een groter stuk nodig si, wordt de pees geheel omgeven door een vlies: peesschede/tendovagina. De ruimte tussen de pees en peesschede is opgevuld met synovia, waardoor de pees makkelijk in de peesschede kan glijden. Het bindweefsel van de pezen wordt gevoed vanuit de peesschede; niet erf efficiënt. Peesweefsel geneest daarom zeer langzaam. Pezen kunnen ook sesambeentjes bevatten; een stukje kraakbeen in een pees. Deze stukjes werken als het ware als een katrol die krachten die op de pees worden uitgeoefend, in de juiste richting leidt. Bv patella (knieschijf). Spieren van de kop Grootste kauwspier is musculus temporalis (aan beide kanten 1). Boven op de schedel van de hond en kat loopt een kam. De m. temporalis is daar met zijn fascie aan bevestigd en loopt van daaruit naar de onderkaak. Kaakspieren zijn bij kat en hond sterk ontwikkeld, omdat ze prooi moeten vangen. Voor temporaalspieren zijn zo dik dat er boven op de kop, waar ze bij elkaar komen, een gleuf loopt. Bij gezonde hond is deze gleuf goed te voelen. Bij vermagerde hond minder gespierd, dus verdwijnt gleuf en voel je de kam boven op de schedel. Musculus masseter draagt bij aan het kauwen. Deze bevinden zich aan de zijkant van de kop. Spieren van de nek en rug Hele wervelkolom wordt omhuld door dikke spieren. In te delen in rugstrekkers die de rug hol maken en rugbuigers die de rug bol trekken. De strekkers/extensoren lopen aan de bovenkant van de dwarsuitsteeksels en de buigers/flexoren aan de onderkant. Vooral in het lendengebied erg sterk. Ze hebben bij grote hond een doorsnede van >5cm. Achter een slanke hond kan je in het lendengebied goed zien hoe breed de rugstrekkers zijn. Spieren van de borstkas De tussenribspieren/intercostaalspieren behoren tot ademhalingsspieren. Ze lopen van de ene rib naar de andere. Ook het middenrif, stevige dunne plaat van spieren en pezen die de borstholte van buikholte scheidt, hoort bij ademhalingsspieren. 31 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Spieren die de voorpoot ophangen Er is een aantal spieren dat schouderblad bevestigt aan romp. Spieren van de voorpoten Worden verdeeld in strekkers en buigers – extensoren en flexoren. De strekkers van voorpoot liggen aan de achterkant van humerus en zijn bevestigd aan de elleboog. De grootste en krachtigste extensor is de m. triceps. De buigers liggen aan de voorkant van de humerus en zijn verbonden met radius en ulna. Bekendste flexor is m. biceps. De biceps bevindt zich aan de voor-binnenzijde van de voorpoot op zelfde hoogte als de triceps. Buikspieren Er zijn 4 buikspieren die in aantal lagen over elkaar heen liggen en op die manier de buikholte beschermen; 2 schuine, 1 dwarse en 1 rechte. Ze bieden stevigheid en vormen begrenzing van buikholte. Bindweefseluiteinden van linker en rechter rechte buikspier zijn mediaal vergroeid tot een peesplaat: linea alba (witte lijn) en loopt van het puntje van het borstbeen naar het begin van het bekken. De linea alba is bij hond meestal een dun streepje peesweefsel van nog geen millimeter breed; bij kat soms 0,5cm breed. Ik praktijk wordt buikoperaties vaak op linea alba geopend. Peesweefsel is sterk en niet doorbloed en dus wordt het overzicht op operatiegebied niet door bloedingen verstoord. Bovendien beschadig je dan alleen maar een dun peesplaatje, waardoor genezing minder pijnlijk zal zijn. Als je in buikholte in de flank moet openen, moet je dwars door het spierweefsel van 2 schuine en dwarse buikspieren heen snijden. Spieren bloeden hevig als ze niet goed doorgesneden worden. Men moet met de spiervezels meesnijden. Aangezien de vezels van 2 schuine buikspieren haaks op elkaar staan en de vezels van dwarse buikspier weer andere richting hebben, moet je verschillende sneerichtingen maken: wisselsnede. Het is niet zo overzichtelijk. Het is wel zaak om de buikspieren t.h.v. linea alba met stevige hechtingen te sluiten; de hele buikinhoud rust er op. Daarnaast zijn niet alle dieren/eigenaren bedreven in het houden van voldoende bedrust na de operatie. Spieren van het bekken en achterpoten De spieren van de achterhand hebben dezelfde functie als de spieren van de schouder en rug. Het verschil is dat het bekken nauwelijks kan bewegen en de schoudergordel wat meer. Er is een aantal grote spiergroepen in de achterpoten waaronder m. gluteus medius, extensor van de heup. De spieren van de achterpoot verdelen we in strekkers en buigers; strekkers lopen aan de voorkant van het femur naar de voorkant van de tibia. De grootste strekker van de knie is de m. quadriceps femoris. In de pees van deze spier ligt de patella. De buigers liggen aan de achterkant, hamstrings -> bestaan uit 3 spieren: m. biceps femoris, m. semimenbranosus en m. semitendinosus. Staartspieren Lopen vanaf het bekken naar de eerste staartwervels. Er lopen spieren van wervel naar wervel. De staartwortel bestaat vooral uit relatief dikke spieren. De staart wordt niet alleen gebruikt om te 32 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen communiceren, maar dient ook voor het bewaren van het evenwicht. Dit is duidelijk te zien wanneer je een hond of kat goed observeert die een snelle wending maakt. De staartpunt bestaat uit (kraakbenig) wervels met slechts wat bindweefsel en huid eromheen; daarom erg kwetsbaar. Vooral rassen met een dunne lange staart, bv whippets, slaan de punt wel eens kapot als ze kwispelen. De huid Taken van de huid Het schermt het lichaam af van de omgeving. Belangrijkste taken:  Vormgeving van het lichaam.  Vormen van afscheiding tussen lichaam en buitenwereld: o Er kunnen geen nuttige stoffen het lichaam verlaten; bv water door verdamping. o Invloeden van buitenaf kunnen niet op het lichaam inwerken; goede barrière tegen micro-organismen. o Het beschermt tegen mechanisch geweld. o Door pigmentatie biedt de huid bescherming tegen te veel zonlicht.  Handhaving van lichaamstemperatuur; zowel een isolerende laag als mogelijkheid van overtollige warmte af te geven.  In de huid liggen zintuigen die druk, pijn en temperatuur kunnen waarnemen.  Belangrijke plaats voor opslaan van reservestoffen. Onder de huid vetweefsel voor energievoorraad.  In de huid wordt onder invloed van zonlicht vitamine D gemaakt. De huid geeft een indruk of het dier gezond is en het kleurt geel (geelzucht/icterus) als de lever niet goed werkt. Opbouw van de gewone huid Huid bestaat uit:  Bekledende epitheellaag/opperhuid -> epidermis  Onderliggende bindweefselllaag/lederhuid -> dermis  Onderhuid, los verbonden met dermis -> subcutis Dikte van huid is sterk wisseleng naar gelang van plaats op het lichaam en hangt af van diersoort. Opperhuid/epidermis Het bestaat uit een aantal lagen:  Stratum corneum (hoornlaag)  Stratum granulosum  Stratum spinosum  Statum basale (basaallaag) Stratum corneum (hoornlaag) De opperhuid vernieuwt zichzelf continue door dode huidcellen van buitenste laag te stoten en nieuwe cellen te produceren in de onderste laag; gemaakt in stratum basale. Als ze naar het oppervlak verplaatsen veranderen ze van vorm. In de opperhuid komt geen bloed- en lymfevaten voor; voeding vooral via diffusie vanuit de dermis. Er is een papilvorming van de dermis in de epidermis waardoor het contactoppervlak vergroot is. 33 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Meest opvallende eigenschap van epidermis is verhoorning als cellen naar oppervlak bewegen. Cellen van de van stratum corneum verliezen bij de overgang hun celkern; het zijn dus platte, dode cellen. Hoe dichter bij het oppervlak, hoe losser de hoorncellen komen te liggen waardoor ze makkelijk loslaten. Het gevormde hoorn slijt steeds weer weg. Normaal is er een evenwicht tussen hoornvorming en slijtage; bij veel slijtage is hoornvorming ook sterk; voetzolen, teenkussens en nagels. Hoornlaag zorgt ervoor dat ziekteverwekkers niet de huid kunnen binnendringen en voorkomt uitdroging van de huid. Statum granulosum Hier vindt de verhoorning van de hoorncellen plaats. Stratum spinosum Cellen zijn nog vrij groot, hebben uitsteeksels en zijn hoekig. Stratum basale (basaallaag) Het is de onderste laag die de epidermis van de dermis scheidt. In deze onderste laag worden cellen van de epidermis gevormd. Deze cellen vermeerderen zich door celdeling en bewegen naar boven via de andere huidlagen, waar ze zich verder ontwikkelen. Cellen heten keratinocyten, omdat ze hoornstof/keratine kunnen vormen. Basaallaag verloopt kronkelend om contactoppervlak te vergroten; kronkelingen heten papillen. Zorgen voor een stevige verbinding tussen dermis en epidermis. In basaallaag ook vorming van huidpigment (melanine). Lederhuid/dermis Bestaat uit dicht netwerk van collageen bindweefsel met daartussen elastische vezels. Dermis kan zeer dik worden, afhankelijk van plaats, diersoort en geslacht. In dermis liggen naast bloedvaatjes en zenuwen ook haarfollikels, talgklieren en zweetklieren. Er zijn gladde spiertjes die haren overeind kunnen zetten. Onderhuid/subcutis Bestaat uit losmazig bindweefsels met wisselende hoeveelheid vet. Samenstelling en dikte kan erg verschillen. Door de losse opbouw bij hond en kat makkelijk beweegbaar t.o.v. diepere lagen. Zenuwen en bloedvaten kunnen makkelijk door deze laag lopen. Onder de huid van lippen, oogleden, oorschelpen en tepels bevindt zich bijna geen subcutis; daardoor beweging beperkter. In subcutis kan veel vet worden opgeslagen; als reserve-energiebron en extra isolerende laag. Het is ook extra bescherming tegen geweld. Er kan ook vocht in subcutis ophopen; bv bij gestoorde circulatie waarbij oedeem kan vormen. Dit komt doordat cellen vrij los t.o.v. elkaar liggen en dus weinig weerstand is om dit vocht tegen te houden. Dit wordt ook gebruikt voor subcutane injectie. Bloed- en zenuwvoorziening van de huid Bloedvaten in huid zijn afkomstig van oppervlakkige arteriën en venen van de onderliggende spieren en fascie. Ze vormen netwerken in dermis; het zorgt voor goede doorbloeding onder de epidermis. Afstand tot bloedvat kan niet te groot zijn, voor diffusie. Diepere bloedvaten vormen netwerken rond haarfollikels en huidklieren en voorzien lederhuid van zuurstof en voedingsstoffen. 34 Gedownload door: erwinkappen | [email protected] € 912 per jaar Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. extra verdienen? Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Bloedvaten spelen rol bij reguleren van de lichaamstemperatuur. Bij stijging kan door verhoging van doorbloeding van de huid extra warmte worden afgegeven. Dit gebeurt o.a. door verwijden van bloedvaten. Bij sterkte afkoeling juist vernauwing van bloedvaten. Huidklieren 2 typen huidklieren: talgklieren en zweetklieren. Talgklieren Belangrijke rol bij invetten van huid en waterdicht maken van vacht. Liggen naar haarfollikel. Talg wordt in haarfollikel uitgescheiden vlak bij het oppervlak. Speciale spiertjes in talgklier zorgen ervoor dat het leeggedrukt wordt. Talg bestaat uit mengsel van stoffen die behoren tot lipiden. Mate waarin talgklieren voorkomen verschilt per diersoort. Hond en paard veel, varken minder. Talg zorgt e

Use Quizgecko on...
Browser
Browser