ECG Practice Questions: Test Your Knowledge of Electrocardiography

Document Details

FreshestEducation2132

Uploaded by FreshestEducation2132

Tags

electrocardiography ECG cardiology cardiac electrophysiology

Summary

This document provides a series of practice questions related to electrocardiography (ECG). The questions cover topics such as ECG interpretation, heart rhythms, and cardiac electrophysiology, suitable for medical professionals or students studying cardiology.

Full Transcript

Vraag 1: Wat is de juiste volgorde van de elektrische activiteit in een hartcel? A) Repolarisatie → Depolarisatie B) Contractie → Depolarisatie → Repolarisatie C) Depolarisatie → Repolarisatie D) Depolarisatie → Contractie → Polariteit Antwoord: C) Depolarisatie → Repolarisatie Vraag 2: Wat is...

Vraag 1: Wat is de juiste volgorde van de elektrische activiteit in een hartcel? A) Repolarisatie → Depolarisatie B) Contractie → Depolarisatie → Repolarisatie C) Depolarisatie → Repolarisatie D) Depolarisatie → Contractie → Polariteit Antwoord: C) Depolarisatie → Repolarisatie Vraag 2: Wat is de rol van calciumionen in het hart? A) Zij veroorzaken depolarisatie B) Ze zorgen voor geleiding van de prikkel C) Ze zorgen ervoor dat de hartspier daadwerkelijk samentrekt D) Ze remmen de hartprikkelvorming Antwoord: C) Ze zorgen ervoor dat de hartspier daadwerkelijk samentrekt Vraag 3: Wat wordt bedoeld met de term 'actiepotentiaal'? A) De mechanische beweging van het hart B) De elektrische activiteit van het hart tijdens een volledige ionenwisseling C) De rustfase van de hartspiercel D) Het moment waarop de sinusknoop vuurt Antwoord: B) De elektrische activiteit van het hart tijdens een volledige ionenwisseling Vraag 4: Welke drie ionen spelen een hoofdrol bij het ontstaan van een hartprikkel? A) Calcium, magnesium, natrium B) Calcium, natrium, kalium C) Kalium, chloride, calcium D) Fosfaat, kalium, natrium Antwoord: B) Calcium, natrium, kalium Vraag 5: Wat kan een gevolg zijn van elektrolytenstoornissen of bepaalde medicijnen? A) Sneller herstel van de hartcellen B) Verkorte repolarisatie C) Verlengen van het actiepotentiaal D) Afname van calcium in het bloed Antwoord: C) Verlengen van het actiepotentiaal Vraag 6: Wat wordt bedoeld met de "vulnerable periode" (VP)? A) De fase waarin het hart volledig ongevoelig is voor prikkels B) De tijd tussen P-top en QRS-complex C) Het moment midden in de T-top waarin het hart extra gevoelig is voor prikkels D) De tijd waarin het hart het meeste bloed pompt Antwoord: C) Het moment midden in de T-top waarin het hart extra gevoelig is voor prikkels Vraag 7: Wat gebeurt er bij een verlengde QT-tijd op een ECG? A) De depolarisatie verloopt sneller B) De hartslag neemt toe C) De refractaire periode wordt korter D) De vulnerable periode wordt breder Antwoord: D) De vulnerable periode wordt breder Vraag 8: Welke medicijnen kunnen een verlengde QT-tijd veroorzaken? Meerdere antwoorden mogelijk A) Haloperidol B) Paracetamol C) Amiodaron D) Domperidon Antwoord: A) Haloperidol, C) Amiodaron, D) Domperidon Vraag 9: Wat betekent 'ectopie' in de context van hartprikkels? A) Het vertragen van de hartslag B) Een normale prikkel vanuit de sinusknoop C) Het ontstaan van een prikkel op een ongewenst moment D) Het gelijktijdig afvuren van alle hartcellen Antwoord: C) Het ontstaan van een prikkel op een ongewenst moment Vraag 10: Welke cellen kunnen een prikkel vormen als de sinusknoop faalt? A) Alleen de AV-knoop B) Alle hartspiercellen C) Alleen atriale cellen D) Alleen ventriculaire cellen Antwoord: B) Alle hartspiercellen Vraag 11: Wat is de functie van de sinusknoop in het hart? A) Het afsluiten van de atria B) Het vormen van de eerste elektrische prikkel C) Het contraheren van de ventrikels D) Het blokkeren van verkeerde prikkels Antwoord: B) Het vormen van de eerste elektrische prikkel Vraag 12: Welke cellen zijn in staat om zelfstandig een prikkel op te wekken als de sinusknoop uitvalt? A) Alleen de atriale cellen B) Alleen de AV-knoop C) Alle prikkelvormende cellen van het hart D) Alleen de ventrikels Antwoord: C) Alle prikkelvormende cellen van het hart Vraag 13: Wat zie je op het ECG als er sprake is van een verlengde QT-tijd? A) Een kortere T-top B) Een verlengd QRS-complex C) Een langere afstand tussen het begin van Q en het einde van T D) Een verdikte P-top Antwoord: C) Een langere afstand tussen het begin van Q en het einde van T Vraag 14: Wat is de refractaire periode? A) De periode waarin de hartcel extra gevoelig is voor prikkels B) De periode waarin de hartcel volledig gevoelig is voor elke prikkel C) De periode waarin een hartcel niet of nauwelijks opnieuw kan worden geprikkeld D) De periode tussen contractie en ontspanning van de hartspier Antwoord: C) De periode waarin een hartcel niet of nauwelijks opnieuw kan worden geprikkeld Vraag 15: Wat is de meest kwetsbare fase voor het ontstaan van levensbedreigende ritmestoornissen? A) Begin van de QRS-complex B) Midden in de P-top C) Tijdens de vulnerable periode in de T-top D) Tijdens het ST-segment Antwoord: C) Tijdens de vulnerable periode in de T-top Vraag 16: Wat is de normale duur van de PQ-tijd (PR-interval) op een ECG? A) 0,06 - 0,11 sec B) 0,12 - 0,20 sec C) 0,20 - 0,30 sec D) 0,30 - 0,40 sec Antwoord: B) 0,12 - 0,20 sec Vraag 17: Welke structuur in het hart vertraagt de elektrische prikkelgeleiding om de atria de tijd te geven om samen te trekken voordat de ventrikels worden geactiveerd? A) Sinusknoop B) Bundel van His C) AV-knoop D) Purkinje-vezels Antwoord: C) AV-knoop Vraag 18: Een QRS-complex met een duur van meer dan 0,12 sec duidt op: A) Normale ventriculaire geleiding B) Atriale fibrillatie C) Intraventriculaire geleidingsstoornis (IVGS) D) Eerste graads AV-blok Antwoord: C) Intraventriculaire geleidingsstoornis (IVGS) Vraag 19: Wat geeft de T-top op een ECG weer? A) Depolarisatie van de atria B) Depolarisatie van de ventrikels C) Repolarisatie van de ventrikels D) Repolarisatie van de atria Antwoord: C) Repolarisatie van de ventrikels Vraag 20 Welke methode is het meest geschikt om de hartfrequentie te bepalen bij een onregelmatig ritme? A) 300 gedeeld door het aantal grote hokjes tussen twee QRS-complexen B) 3 seconden regel: tel het aantal QRS-complexen in 6 seconden en vermenigvuldig met 10 C) 300-150-100-75-60-50-43-37 methode D) 1500 gedeeld door het aantal kleine hokjes tussen twee R-toppen Antwoord: B) 3 seconden regel: tel het aantal QRS-complexen in 6 seconden en vermenigvuldig met 10 Vraag 21 Wat is een kenmerk van een derdegraads AV-blok? A) Verlengde PQ-tijd zonder uitval van QRS-complexen B) Geleidelijke verlenging van de PQ-tijd gevolgd door een uitgevallen QRS-complex C) Geen relatie tussen P-toppen en QRS-complexen D) Elke tweede P-top wordt niet gevolgd door een QRS-complex Antwoord: C) Geen relatie tussen P-toppen en QRS-complexen Vraag 22 Wat betekent een verbreed QRS-complex op een ECG? A) Normale geleiding via de bundeltakken B) Prikkelgeleiding via een alternatieve route buiten de bundeltakken om C) Verhoogde hartfrequentie D) Verlengde PQ-tijd Antwoord: B) Prikkelgeleiding via een alternatieve route buiten de bundeltakken om Vraag 23 Wat is de standaard papiersnelheid van een ECG? A) 10 mm/sec B) 25 mm/sec C) 50 mm/sec D) 100 mm/sec Antwoord: B) 25 mm/sec Vraag 24 Wat is de normale QRS-duur op een ECG? A) 0,04 - 0,06 sec B) 0,06 - 0,11 sec C) 0,12 - 0,20 sec D) 0,20 - 0,30 sec Antwoord: B) 0,06 - 0,11 sec Vraag 25: Wat geeft de PQ-tijd op een ECG aan? A) De tijd tussen ventriculaire depolarisatie en repolarisatie B) De tijd tussen atriale depolarisatie en ventriculaire depolarisatie C) De duur van de ventriculaire depolarisatie D) De duur van de atriale repolarisatie Antwoord: B) De tijd tussen atriale depolarisatie en ventriculaire depolarisatie Vraag 26 Wat is de normale duur van het QRS-complex op een ECG? A) 0,02 - 0,05 sec B) 0,06 - 0,11 sec C) 0,12 - 0,20 sec D) 0,21 - 0,30 sec Correct antwoord: B Vraag 27: Welke structuur vertraagt de elektrische prikkelgeleiding tussen de atria en ventrikels? A) Sinusknoop B) AV-knoop C) Bundel van His D) Purkinjevezels Correct antwoord: B Vraag 28 Wat geeft de T-top op een ECG weer? A) Depolarisatie van de atria B) Depolarisatie van de ventrikels C) Repolarisatie van de ventrikels D) Repolarisatie van de atria Correct antwoord: C Vraag 29 Wat betekent een PQ-tijd langer dan 0,20 sec? A) Normale geleiding B) 1e graads AV-blok C) 2e graads AV-blok D) 3e graads AV-blok Correct antwoord: BKlasCement Vraag 30: Wat is een kenmerk van een 2e graads AV-blok type Wenckebach? A) Constante PQ-tijd B) PQ-tijd die geleidelijk toeneemt tot een uitval van een QRS-complex C) Elke P-top wordt gevolgd door een QRS-complex D) Geen relatie tussen P-toppen en QRS-complexen Correct antwoord: B Vraag 31: Wat is een normale duur van het QRS-complex op een ECG bij een volwassene? A) 0,08–0,12 seconden B) 0,12–0,20 seconden C) 0,20–0,30 seconden D) 0,04–0,08 seconden Correct antwoord: A) 0,08–0,12 seconden Uitleg: Het QRS-complex weerspiegelt de ventrikelactivatie. Een normale duur is 0,12 seconden is verbreed en kan wijzen op een bundeltakblok (links of rechts). Dat komt doordat de geleiding via een van de bundeltakken vertraagd is. Vraag 36: Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een ST-elevatie in afleidingen II, III en aVF? A) Anterieure myocardinfarct B) Lateraal myocardinfarct C) Inferieur myocardinfarct D) Pericarditis Correct antwoord: C) Inferieur myocardinfarct Uitleg: ST-elevaties in de onderwandafleidingen (II, III en aVF) duiden op een infarct in het inferieure deel van het hart, meestal veroorzaakt door afsluiting van de rechterkransslagader. Vraag 37: Je ziet een regelmatig ritme van 150/min met smalle QRS-complexen en zaagtand-achtige P- toppen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? A) Boezemflutter met vaste geleiding B) Boezemfibrilleren C) Sinustachycardie D) Ventrikeltachycardie Correct antwoord: A) Boezemflutter met vaste geleiding Uitleg: Boezemflutter geeft zaagtandvormige fluttergolven, vaak met een geleiding van 2:1. Bij een atriumfrequentie van 300/min leidt dit tot een ventrikelfrequentie van 150/min. Vraag 38: Wat is het effect van hyperkaliëmie op het ECG? A) Verlengd QT-interval B) Lage T-toppen C) Spitse, hoge T-toppen D) ST-elevaties Correct antwoord: C) Spitse, hoge T-toppen Uitleg: Hyperkaliëmie veroorzaakt eerst hoge, smalle T-toppen. Bij ernstigere stijgingen kunnen verbrede QRS-complexen en sinusarrest optreden. Vraag 39: Wat betekent een PR-interval van >0,20 seconden? A) Normaal sinusritme B) 1e graads AV-blok C) 2e graads AV-blok type Mobitz II D) Ventrikeltachycardie Correct antwoord: B) 1e graads AV-blok Uitleg: Een PR-interval >0,20 seconden wijst op vertraagde geleiding door de AV-knoop. De impuls komt wel altijd door, dus dit is een 1e graads AV-blok. Vraag 40: Welke ECG-finding hoort het best bij een acuut anterieur myocardinfarct? A) ST-elevatie in V1-V4 B) ST-elevatie in II, III, aVF C) ST-depressie in V1-V4 D) QRS-verlenging Correct antwoord: A) ST-elevatie in V1-V4 Uitleg: V1 t/m V4 zijn de precordiale afleidingen gericht op de voorkant van het hart (anterieur). ST- elevatie in deze afleidingen duidt op een acuut infarct van het voorwandgebied. Vraag 41: Wat is de juiste interpretatie van een ECG met totaal onregelmatig ritme, geen zichtbare P- toppen en smalle QRS-complexen? A) Boezemflutter B) Sinustachycardie C) Boezemfibrilleren D) Ventrikeltachycardie Correct antwoord: C) Boezemfibrilleren Uitleg: Bij boezemfibrilleren is het hartritme volledig onregelmatig en zijn er geen duidelijke P- toppen. De QRS-complexen blijven meestal smal als de geleiding via de AV-knoop normaal verloopt. Vraag 42 Welke van de volgende kenmerken wijst het meest op een acuut pericarditis op het ECG? A) ST-elevaties in meerdere afleidingen met convexe vorm B) ST-elevaties in meerdere afleidingen met concave vorm en PR-depressie C) ST-elevatie alleen in V1-V4 met reciproke depressies D) Afwezige P-toppen en onregelmatige RR-intervallen Correct antwoord: B Uitleg: Bij pericarditis zie je vaak ST-elevaties in meerdere afleidingen (diffuus), meestal met een concave vorm. Ook komt PR-depressie regelmatig voor. Convexe ST-elevaties of elevaties met reciproke depressies passen meer bij myocardinfarct. Vraag 43 Welk ECG-kenmerk is het meest typerend voor een volledige AV-blok (derdegraads AV- blok)? A) P-toppen en QRS-complexen zijn volledig losgekoppeld van elkaar B) P-toppen volgen na elk QRS-complex met een vast interval C) Geen P-toppen zichtbaar D) Onregelmatig onregelmatig hartritme zonder duidelijke P-toppen Correct antwoord: A Uitleg: Bij een derdegraads AV-blok is er geen geleiding van de atria naar de ventrikels. De P-toppen en QRS-complexen hebben dan elk hun eigen ritme, en de relatie tussen beide is volledig verdwenen. Vraag 44 Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een breed QRS-complex (>120 ms) in combinatie met een regelmatige tachycardie? A) Atriumfibrilleren B) Ventriculaire tachycardie C) Sinustachycardie D) AVNRT (AV-nodale re-entry tachycardie) Correct antwoord: B Uitleg: Een breed QRS-complex bij een regelmatige tachycardie duidt vaak op een ventriculaire oorsprong. Bij AVNRT of sinustachycardie is het QRS-complex normaal smal. Atriumfibrilleren is onregelmatig. Vraag 45 Wat is het eerst te verwachten ECG-teken bij hyperkaliëmie? A) Brede QRS-complexen B) Afwezige P-toppen C) Spitse, hoge T-toppen D) ST-elevaties Correct antwoord: C Uitleg: Het vroegste teken van hyperkaliëmie op het ECG zijn spitse, symmetrisch hoge T- toppen. Naarmate de kaliumwaarde verder stijgt, kunnen de QRS-complexen verbreden en de P-toppen verdwijnen. Vraag 46 Bij een patiënt zie je een regelmatige tachycardie van 150 bpm met smalle QRS-complexen en geen zichtbare P-toppen. Wat is de meest waarschijnlijke ritmestoornis? A) Ventrikeltachycardie B) Atriumfibrilleren C) AVNRT (AV-nodale re-entry tachycardie) D) Sinustachycardie Correct antwoord: C Uitleg: AVNRT is een supraventriculaire tachycardie met smalle QRS-complexen, meestal rond de 150–250 bpm. P-toppen zijn vaak niet zichtbaar doordat ze tegelijk of vlak na het QRS-complex vallen. Het is een regelmatige ritmestoornis. Vraag 47 Wat is het meest kenmerkende ECG-verschijnsel bij atriumflutter? A) Onregelmatig onregelmatig ritme zonder P-toppen B) Regelmatig ritme met zaagtandvormige fluttergolven in onderwandafleidingen C) Brede QRS-complexen zonder P-toppen D) Lang PQ-interval met 1 op 1 geleiding Correct antwoord: B Uitleg: Atriumflutter geeft een regelmatige atriumactiviteit van meestal 300 bpm, zichtbaar als zaagtandvormige fluttergolven, vooral goed te zien in de onderwandafleidingen (II, III, aVF). Bij een geleiding van 2:1 is de ventrikelfrequentie 150/min. Vraag 48 Een ECG toont brede QRS-complexen met een linkerasdeviatie. Welke bundeltakblokkade is het meest waarschijnlijk? A) Rechterbundeltakblok B) Linkerbundeltakblok C) Linker anterieure fasciculusblok D) Linker posterieure fasciculusblok Correct antwoord: B Uitleg: Bij een linkerbundeltakblok zie je brede QRS-complexen (>120 ms), vaak met een linkerasdeviatie. Het patroon in V1 is vaak een diepe S-top (QS of rS-patroon), en in V6 een brede R-top. Vraag 49 Wat betekent een delta-golf op het ECG? A) Een teken van vroegtijdige ventriculaire activatie bij WPW-syndroom B) Een teken van pericarditis C) Een teken van AV-blok D) Een teken van ventrikeltachycardie Correct antwoord: A Uitleg: De delta-golf is een opgaande helling aan het begin van het QRS-complex, als gevolg van geleiding via een accessoire bundel (zoals bij WPW). Dit leidt tot vroegtijdige ventriculaire activatie, wat het QRS-complex breder maakt. Vraag 50 Wat is een typisch ECG-kenmerk van longembolie? A) Convexe ST-elevaties in V1-V4 B) S1Q3T3 patroon (diepe S in I, Q in III, negatieve T in III) C) Spitse T-toppen in alle afleidingen D) Diffuse ST-elevaties en PR-depressie Correct antwoord: B Uitleg: Bij longembolie kun je het S1Q3T3-patroon zien: een diepe S in I, een Q-golf en negatieve T-top in III. Ook tachycardie en rechterbelasting (zoals RBBB of rechteras) kunnen optreden. Vraag 51 Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een brede QRS-complex (≥120 ms) bij een regelmatig ritme met een normale hartfrequentie? A. Atriumfibrilleren B. Ventrikelgeleidingsstoornis (bijv. LBTB of RBTB) C. Sinusaritmie D. AV-blok type 1 Correct antwoord: B. Ventrikelgeleidingsstoornis (bijv. LBTB of RBTB) Uitleg: Een verbreed QRS-complex ontstaat meestal als de depolarisatie van de ventrikels trager verloopt, wat typisch is bij bundeltakblokken (linker- of rechterbundeltakblok). Deze stoornissen verlengen de duur van het QRS-complex. Bij sinusaritmie of AV-blokken is het QRS doorgaans smal. Vraag 52 Welke ECG-verandering is het meest kenmerkend voor hyperkaliëmie? A. T-toppen verdwijnen B. Peaked (spitse) T-toppen C. Verlengd QT-interval D. ST-elevatie Correct antwoord: B. Peaked (spitse) T-toppen Uitleg: Hyperkaliëmie veroorzaakt als eerste verandering vaak hoge, spitse T-toppen. In ernstigere gevallen kunnen ook QRS-verbreding, afvlakking van de P-top en uiteindelijk een sinegolf-patroon ontstaan. Vraag 53 Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een verlengd QT-interval? A. Hyperkaliëmie B. Hypocalciëmie C. Ventrikeltachycardie D. AV-blok type 2 Correct antwoord: B. Hypocalciëmie Uitleg: Een verlengd QT-interval wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde repolarisatie, zoals bij hypocalciëmie. Hyperkaliëmie geeft eerder een verkort QT-interval. Het QT-interval is de tijd tussen het begin van QRS en het einde van de T-top, dus beïnvloed door repolarisatie. Vraag 54 Wat betekent een negatieve P-top in afleiding II meestal? A. Normale sinusritme B. Retrograde atriale activatie C. Linker atriale overbelasting D. Ventrikelfibrilleren Correct antwoord: B. Retrograde atriale activatie Uitleg: Een negatieve P-top in afleiding II suggereert dat de elektrische activatie van de atria van onder naar boven verloopt, wat wijst op een ectopisch atriaal ritme of AV-nodaal ritme waarbij depolarisatie retrograde door de atria gaat. Vraag 55 Wat is de meest betrouwbare maat op het ECG voor het inschatten van een risico op Torsade de Pointes? A. PQ-interval B. QTc-interval C. QRS-duur D. Hartfrequentie Correct antwoord: B. QTc-interval Uitleg: Een verlengd gecorrigeerd QT-interval (QTc) verhoogt de kans op Torsade de Pointes, een polymorfe VT. Omdat QT afhangt van de hartfrequentie, wordt gecorrigeerd voor het ritme. Een QTc boven 460 ms (vrouwen) of 440 ms (mannen) is verdacht. Vraag 56 Wat past het beste bij een ECG met een regelmatig smal QRS-ritme van 160 bpm, waarbij P- toppen niet goed zichtbaar zijn en het begin plots lijkt te ontstaan? A. Sinustachycardie B. Atriumfibrilleren C. AVNRT (atrioventriculaire nodale re-entry tachycardie) D. Ventrikeltachycardie Correct antwoord: C. AVNRT (atrioventriculaire nodale re-entry tachycardie) Uitleg: AVNRT is een veelvoorkomende supraventriculaire tachycardie. Het heeft meestal een plots begin en eind, een regelmatige smalle QRS, en de P-toppen zijn vaak niet zichtbaar omdat ze gelijktijdig of net na het QRS vallen. Vraag 57 Wat is de meest kenmerkende ECG-verandering bij een acuut myocardinfarct in de hyperacute fase? A. T-top inversie B. ST-segment elevatie C. Pathologische Q-golven D. Spitse symmetrische T-toppen Correct antwoord: D. Spitse symmetrische T-toppen Uitleg: In de hyperacute fase van een myocardinfarct zijn de T-toppen vaak hoog en symmetrisch (hyperacute T-toppen), die kort daarna gevolgd kunnen worden door ST- elevatie. De Q-golven ontstaan later en wijzen op infarctsequelae. Vraag 58 Wat is het belangrijkste kenmerk van atriumfibrilleren op het ECG? A. Regelmatig smal QRS-ritme B. P-toppen voorafgaand aan elk QRS C. Irregulair onregelmatig ritme zonder duidelijke P-toppen D. Brede QRS-complexen met regelmaat Correct antwoord: C. Irregulair onregelmatig ritme zonder duidelijke P-toppen Uitleg: Bij atriumfibrilleren is er sprake van chaotische elektrische activiteit in de atria, wat leidt tot een volledig onregelmatig ventriculair ritme en het ontbreken van duidelijke P- toppen. Soms zijn fibrillatiegolfjes zichtbaar. Vraag 59 Welke van de onderstaande bevindingen op een ECG past het meest bij een acuut longembolie? A. T-top inversie in V1-V4 B. ST-elevatie in II, III en aVF C. QRS-verbrede complexen D. P-pulmonale in V1 Correct antwoord: A. T-top inversie in V1-V4 Uitleg: Een acuut longembolie kan op het ECG leiden tot rechterhartbelasting. Dit uit zich vaak in T-top inversies in de precordiale afleidingen (V1-V4), een S1Q3T3 patroon, en soms RBTB. ECG-veranderingen zijn echter niet altijd aanwezig. Vraag 60 Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een regelmatige bradycardie met een hartfrequentie van 45 bpm, met elke P-top gevolgd door een QRS, en een PQ-tijd van >0,20 seconden? A. AV-blok type 1 B. AV-blok type 2 Mobitz I C. Sinusbradycardie D. AV-blok type 2 Mobitz II Correct antwoord: A. AV-blok type 1 Uitleg: Bij een AV-blok type 1 wordt elke P-top gevolgd door een QRS-complex, maar de AV-geleiding is vertraagd (PQ > 0,20 sec). Dit is meestal goedaardig en komt voor bij sporters of door medicatie zoals bètablokkers. Vraag 61 Een ECG toont een onregelmatig onregelmatig ritme met smalle QRS-complexen en geen duidelijke P-toppen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? A. Atriumflutter met variabele geleiding B. Sinusritme met PAC’s C. Atriumfibrilleren D. Multifocale atriale tachycardie Correct antwoord: C. Atriumfibrilleren Uitleg: Atriumfibrilleren geeft een onregelmatig onregelmatig ritme zonder georganiseerde P- toppen. Dit onderscheidt het van flutter (die vaak regelmatiger is) en multifocale atriale tachycardie (waar meerdere P-morfologieën te zien zijn). Vraag 62 Wat is een typisch ECG-kenmerk van een pericarditis? A. ST-elevatie in een beperkt aantal afleidingen B. ST-elevatie in bijna alle afleidingen met PR-depressie C. ST-depressie met hoge symmetrische T-toppen D. Pathologische Q-golven Correct antwoord: B. ST-elevatie in bijna alle afleidingen met PR-depressie Uitleg: Diffuse ST-elevaties samen met PR-depressie zijn klassiek voor pericarditis. Het onderscheidt zich van STEMI doordat er geen lokaal infarctpatroon is. Vraag 63 Bij een ECG zie je een regelmatig ritme van 140 bpm, smalle QRS-complexen, en een ‘zaagtand’-achtig patroon in de onderwand-afleidingen. Wat is dit waarschijnlijk? A. AVNRT B. Atriumflutter C. Sinustachycardie D. Ventrikeltachycardie Correct antwoord: B. Atriumflutter Uitleg: Fluttergolven (F-golven) geven een ‘zaagtand’-achtig patroon, vooral zichtbaar in II, III en aVF. De ventrikelgeleiding is vaak 2:1 bij een ventrikelfrequentie van ~150 bpm. Vraag 64 Welke afleiding hoort bij het rechterventrikelgebied en is dus van belang bij verdenking op rechtsbelasting? A. V6 B. V3 C. V1 D. aVL Correct antwoord: C. V1 Uitleg: V1 registreert elektrische activiteit vanuit het rechterventrikel en is belangrijk bij beoordeling van rechterbelasting, bijvoorbeeld bij RBTB of longembolie. Vraag 65 Wat betekent een QRS-duur van >120 ms bij een regulier ritme? A. Normaal QRS B. Mogelijk linker- of rechterbundeltakblok C. Hyperkaliëmie D. Sinusbradycardie Correct antwoord: B. Mogelijk linker- of rechterbundeltakblok Uitleg: Een QRS van >120 ms is te breed en suggereert een intraventriculaire geleidingsstoornis zoals LBTB of RBTB. Vraag 66 Wat is het eerste dat je beoordeelt bij een ECG volgens een systematische aanpak? A. ST-segmenten B. Hartritme en frequentie C. QRS-duur D. T-top morfologie Correct antwoord: B. Hartritme en frequentie Uitleg: Ritme en frequentie zijn het startpunt van een gestructureerde ECG-analyse, gevolgd door de as, geleidingstijden, QRS, ST-T en overige bijzonderheden. Vraag 67 Een patiënt heeft een ECG met brede QRS-complexen en regelmaat bij een ritme van 160 bpm. Wat is de grootste zorg? A. Supraventriculaire tachycardie met bundeltakblok B. AVNRT C. Ventrikeltachycardie D. Sinustachycardie Correct antwoord: C. Ventrikeltachycardie Uitleg: Bij een tachycardie met brede QRS-complexen moet je VT vermoeden totdat het tegendeel bewezen is, vooral bij hoge frequentie en regelmaat. Vraag 68 Wat is een kenmerk van een linkerbundeltakblok (LBTB)? A. Rechter precordiale afleidingen met RSR’-patroon B. Brede negatieve QRS in V1 en brede positieve in V6 C. Q-golven in de onderwand D. Regelmatig smal QRS-ritme Correct antwoord: B. Brede negatieve QRS in V1 en brede positieve in V6 Uitleg: Bij LBTB is het QRS >120 ms en toont V1 een diepe S (negatief), terwijl V6 een brede, positieve R-top heeft. Vraag 69 Wat is een typisch teken van hyperkaliëmie op het ECG? A. Brede P-toppen B. ST-elevatie C. Spitse, hoge T-toppen D. P-top verlies met smal QRS Correct antwoord: C. Spitse, hoge T-toppen Uitleg: Een vroeg teken van hyperkaliëmie is een smal QRS met spitse, symmetrische T- toppen. Bij ernstiger hyperkaliëmie verdwijnen de P-toppen en verbreedt het QRS. Vraag 70 Wat is de belangrijkste reden om een ECG te maken bij een patiënt met acute pijn op de borst? A. Uitsluiten van pericarditis B. Herkennen van ritmestoornissen C. Uitsluiten van een myocardinfarct D. Beoordelen van elektrolytenstoornissen Correct antwoord: C. Uitsluiten van een myocardinfarct Uitleg: Bij acute pijn op de borst is de primaire reden voor een spoedig ECG het herkennen van een acuut myocardinfarct (STEMI of NSTEMI), dat snelle interventie vereist. Vraag 71 Welke ionen spelen de belangrijkste rol in de elektrische activatie en contractie van de hartspiercellen? A. Kalium en magnesium B. Natrium, kalium en calcium C. Calcium en chloride D. Natrium en fosfaat Antwoord: B. Natrium, kalium en calcium Uitleg: Deze drie ionen zorgen gezamenlijk voor het actiepotentiaal: natrium stroomt snel de cel in bij depolarisatie, kalium stroomt eruit bij repolarisatie en calcium zorgt voor de daadwerkelijke contractie van de spier. Vraag 72 Wat gebeurt er met de QT-tijd op het ECG bij een verlengd actiepotentiaal? A. De QT-tijd wordt korter B. De QT-tijd blijft gelijk C. De QT-tijd wordt langer D. Alleen de PQ-tijd verandert Antwoord: C. De QT-tijd wordt langer Uitleg: Een verlengd actiepotentiaal, bijvoorbeeld door elektrolytstoornissen of medicatie, zorgt voor een langere repolarisatie. Dit zie je als een verlengde QT-tijd op het ECG. Vraag 73 Wat is de vulnerable periode (VP)? A. Begin van de P-top B. Einde van de QRS C. Midden in de T-top D. Tussen P-top en QRS Antwoord: C. Midden in de T-top Uitleg: De VP is het moment waarop ventriculaire hartcellen extreem prikkelbaar zijn. Prikkeling op dit moment kan levensbedreigende ritmestoornissen veroorzaken. Vraag 74 Welke bewering over de PQ-tijd is correct? A. Een PQ-tijd >0,20 sec is normaal bij jonge mensen B. Een PQ-tijd 0,20 sec. Vraag 83 Welke fase van het actiepotentiaal van de hartspiercel is afhankelijk van calciuminstroom? A. Fase 0 (depolarisatie) B. Fase 1 (lichte repolarisatie) C. Fase 2 (plateaufase) D. Fase 3 (repolarisatie) Antwoord: C. Fase 2 (plateaufase) Uitleg: Tijdens de plateaufase stromen calciumionen de cel in, wat zorgt voor contractie van de hartspier. Vraag 84 Wat zie je op een ECG bij atriumfibrilleren? A. Regelmatige P-toppen met smalle QRS-complexen B. Geen P-toppen, maar een onregelmatig-baseline C. Verbreding van het QRS-complex D. Asystolie Antwoord: B. Geen P-toppen, maar een onregelmatig-baseline Uitleg: Bij atriumfibrilleren ontstaan er chaotische prikkels in de atria, zonder duidelijke P- toppen. De ventrikels reageren onregelmatig. Vraag 85 Wat is de functie van de bundel van His? A. Start de elektrische prikkel B. Vangt de prikkel op van de ventrikels C. Verspreidt de prikkel snel naar de ventrikels D. Remt de geleiding tussen de atria en ventrikels Antwoord: C. Verspreidt de prikkel snel naar de ventrikels Uitleg: De bundel van His geleidt de prikkel vanuit de AV-knoop naar de bundeltakken, en zo naar de ventrikels. Vraag 86 Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een QRS-complex > 0,12 sec met een regelmatige, snelle ritmiek zonder P-toppen? A. Atriumflutter B. Ventrikeltachycardie C. Sinusaritmie D. Eerste graads AV-blok Antwoord: B. Ventrikeltachycardie Uitleg: VT kenmerkt zich door snelle, regelmatige, brede QRS-complexen zonder zichtbare P-toppen, omdat de prikkel uit de ventrikels komt. Vraag 87 Wat kan optreden bij een ernstig verhoogde kaliumspiegel? A. Verlengde QT-tijd B. T-top wordt spitser C. Vlakke T-toppen D. Vroege repolarisatie Antwoord: B. T-top wordt spitser Uitleg: Hyperkaliëmie leidt tot hoge, spitse T-toppen en kan bij verder stijgende waarden leiden tot verbreding van QRS en uiteindelijk asystolie. Vraag 88 Welke stelling over repolarisatie is juist? A. Repolarisatie gebeurt door instroom van natrium B. Repolarisatie is zichtbaar als QRS-complex C. Repolarisatie betekent dat de cel weer negatief wordt D. Repolarisatie gebeurt alleen in de atria Antwoord: C. Repolarisatie betekent dat de cel weer negatief wordt Uitleg: Tijdens repolarisatie keren de ionen terug naar hun oorspronkelijke verdeling, waardoor de binnenkant van de cel weer negatief wordt. Vraag 89 Wat is het effect van een te snelle AV-geleiding (kort PQ-interval)? A. Verlengde QT-tijd B. Vertraging in ventrikelcontractie C. Ventrikels vullen zich mogelijk niet goed D. Normale sinuspulsgeleiding Antwoord: C. Ventrikels vullen zich mogelijk niet goed Uitleg: Als de AV-knoop te snel geleidt, hebben de ventrikels minder tijd om zich te vullen met bloed → minder effectief hartminuutvolume. Vraag 90 Wat is een belangrijke voorwaarde om het hartritme te beoordelen op een ECG? A. Alleen de hoogte van de T-top analyseren B. Kijk naar P-toppen en hun relatie tot QRS C. Tel alleen het aantal QRS-complexen per minuut D. Negeer de PQ-tijd Antwoord: B. Kijk naar P-toppen en hun relatie tot QRS Uitleg: Dit helpt bepalen of het ritme sinus is en of de geleiding goed verloopt. De relatie tussen atriale en ventriculaire activiteit is essentieel. Vraag 91 Wat is kenmerkend voor een 2e graads AV-blok type Wenckebach (Mobitz I) op het ECG? A. PQ-tijd is constant en soms valt een QRS-complex weg B. PQ-tijd wordt geleidelijk korter tot een QRS-complex uitvalt C. PQ-tijd wordt geleidelijk langer tot een QRS-complex uitvalt D. P-toppen zijn onregelmatig en QRS-complexen vallen willekeurig uit Correct antwoord: C Uitleg: Bij een Wenckebach-blok verlengt de PQ-tijd telkens een beetje, tot de AV-knoop het signaal niet meer doorgeeft en een QRS-complex uitvalt. Vraag 92 Bij een 3e graads AV-blok geldt: A. Er is geen relatie tussen P-toppen en QRS-complexen B. Elke P-top wordt gevolgd door een QRS-complex C. De PQ-tijd is constant D. De ventrikelfrequentie is hoger dan de atriumfrequentie Correct antwoord: A Uitleg: In een totaal AV-blok is er géén geleiding van atria naar ventrikels. P-toppen en QRS- complexen lopen volledig los van elkaar. Vraag 93 Welke bevinding past het best bij hypokaliëmie op een ECG? A. Verlengde QT-tijd, U-top zichtbaar B. Hoge symmetrische T-toppen C. Brede QRS-complexen en korte QT D. ST-elevatie in meerdere afleidingen Correct antwoord: A Uitleg: Bij hypokaliëmie zie je vaak een verlengde repolarisatietijd (QT), met daarnaast een U-top (extra top na de T-top). Bij hyperkaliëmie zijn de T-toppen juist hoog en spits. Vraag 94 Welke verandering op het ECG past het best bij ischemie van het myocard? A. Verlengde PQ-tijd B. ST-depressie of ST-elevatie C. Brede QRS-complexen D. Verlaging van de U-top Correct antwoord: B Uitleg: Ischemie (zuurstoftekort in het hart) uit zich op het ECG als ST-elevatie of ST- depressie, afhankelijk van het type en de locatie van de ischemie. Vraag 95 Waarom is een verlengde QT-tijd gevaarlijk? A. Het kan leiden tot asystolie B. Het verhoogt de kans op torsades de pointes C. Het veroorzaakt meestal AV-blokken D. Het leidt tot ventriculaire asystolie Correct antwoord: B Uitleg: Een verlengde QT-tijd betekent een langere repolarisatie. Hierdoor wordt de vulnerabele periode verlengd, wat kan leiden tot torsades de pointes, een levensbedreigende ritmestoornis. Vraag 96 Een supraventriculaire tachycardie (SVT) kenmerkt zich door: A. Brede QRS-complexen en onregelmatig ritme B. Smalle QRS-complexen met hoge frequentie en meestal geen zichtbare P-top C. Verlengde PQ-tijd en brede QRS D. Asystolie gevolgd door ventrikelfibrilleren Correct antwoord: B Uitleg: SVT ontstaat boven de ventrikels en geeft meestal snelle, smalle QRS-complexen. P- toppen zijn vaak niet zichtbaar door overlap met de voorgaande T-top. Vraag 97 Wat is een typisch kenmerk van torsades de pointes? A. Regelmatig patroon met smalle QRS-complexen B. Onregelmatige, slingerende QRS-complexen rond de hartlijn C. Verhoogde U-toppen D. Brede QRS-complexen met sinusritme Correct antwoord: B Uitleg: Bij torsades de pointes zie je een ‘draaien rond de iso-elektrische lijn’ van de QRS- complexen, vaak bij verlengde QT-tijd. Het is een gevaarlijke ventriculaire ritmestoornis. Vraag 98 Wat zie je vaak bij gebruik van digoxine op het ECG? A. ST-elevatie in alle afleidingen B. ‘Scooped’ ST-depressie (digitale dip) C. Verlengt QT-interval D. Verbrede QRS-complexen Correct antwoord: B Uitleg: Digoxine zorgt vaak voor een karakteristieke ST-depressie, met een ‘holling’ (scooped). Ook kan het ectopische activiteit en AV-blokken veroorzaken. Vraag 99 Wat is een sinusritme? A. Regelmatig ritme met brede QRS-complexen B. Onregelmatig ritme zonder P-toppen C. Regelmatig ritme met P-top vóór elk QRS-complex en normale PQ-tijd D. Alleen T-toppen zichtbaar Correct antwoord: C Uitleg: Sinusritme betekent dat het ritme vanuit de sinusknoop komt, wat zich kenmerkt door regelmaat, een P-top vóór elk QRS-complex en een normale PQ-tijd (0,12–0,20 sec). Vraag 100 Wat is een belangrijk kenmerk van een pacemakerritme op het ECG? A. Regelmatig sinusritme met U-toppen B. Extra scherpe spikes vóór P of QRS C. Geen T-top zichtbaar D. Alleen P-toppen zonder QRS Correct antwoord: B Uitleg: Een pacemaker genereert kleine ‘spikes’ op het ECG, net vóór de P-top (bij atriale pacing), het QRS-complex (bij ventriculaire pacing), of beide (bij dual chamber pacing). Vraag 101 Wat is het effect van hyperkaliëmie op het ECG? A. U-top zichtbaar en verlengd QT B. Spitse hoge T-toppen en verbrede QRS C. ST-depressie met scooped vorm D. Sinusbradycardie met smalle QRS-complexen Correct antwoord: B Uitleg: Hyperkaliëmie leidt tot snellere repolarisatie → hoge T-toppen. Ernstige hyperkaliëmie kan ook geleiding vertragen → verbrede QRS-complexen. Vraag 102 Wat gebeurt er in fase 0 van het actiepotentiaal van een hartspiercel? A. Influx van calciumionen B. Influx van natriumionen C. Efflux van kaliumionen D. Influx van chloride-ionen Correct antwoord: B Uitleg: In fase 0 gaat de natriumkanalen open → snelle depolarisatie. Deze fase zorgt voor het stijgende deel van het actiepotentiaal. Vraag 103 Wat is de rol van calcium in de hartcel? A. Zorgt voor snelle depolarisatie B. Zorgt voor de rustfase C. Zorgt voor de plateaufase en contractie D. Zorgt voor het beëindigen van repolarisatie Correct antwoord: C Uitleg: Calcium speelt een sleutelrol in fase 2 (plateaufase) van het actiepotentiaal. Het is essentieel voor de contractievan de hartspier. Vraag 104 Wat zie je bij een linkerbundeltakblok (LBTB)? A. Smalle QRS-complexen met Q-golven in V1 B. Brede QRS-complexen met M-vorm in V6 C. Normale QRS-complexen met diepe S-golf in V6 D. Regelmatig ritme zonder P-toppen Correct antwoord: B Uitleg: LBTB geeft brede QRS-complexen (>120 ms) met een typische M-vorm in V5-V6 (linker precordiale afleidingen) en diepe S in V1. Vraag 105 Wat is een belangrijk ECG-kenmerk van een rechterbundeltakblok (RBTB)? A. Brede QRS met M-vorm in V1 B. ST-elevatie in V2-V3 C. Smalle QRS met verhoogde P-top D. P-top ontbreekt Correct antwoord: A Uitleg: Bij RBTB zie je M-vormige QRS-complexen in V1 en een brede S-golf in V6. QRS >120 ms. Vraag 106 Wat is een ventrikeltachycardie? A. Irregulair ritme met smalle QRS-complexen B. Regelmatig ritme met brede QRS-complexen en geen P-toppen C. Regelmatig ritme met P-top vóór elk QRS-complex D. Torsades de pointes met wisselende QRS-morfologie Correct antwoord: B Uitleg: Ventrikeltachycardie ontstaat onder de AV-knoop. Het geeft een regelmatig, breed QRS-ritme, vaak zonder P-toppen of AV-dissociatie. Vraag 107 Wat is het actieve membraanpotentiaal van een rustende hartspiercel? A. +30 mV B. 0 mV C. –90 mV D. –60 mV Correct antwoord: C Uitleg: Het rustmembraanpotentiaal van een hartspiercel is ongeveer –90 mV, door het verschil in concentratie van ionen, vooral K⁺.  Vraag 108 Welke ionen spelen de belangrijkste rol bij de repolarisatie van de hartcel? A. Calciumionen die instromen B. Kaliumionen die uitstromen C. Natriumionen die instromen D. Chloride-ionen die uitstromen Correct antwoord: B Uitleg: De efflux van K⁺-ionen zorgt voor repolarisatie (fase 3). Hierdoor wordt de cel weer negatief vanbinnen. Vraag 109 Wat zie je bij boezemflutter op het ECG? A. Volledig onregelmatig ritme met geen P-toppen B. Regelmatige zaagtand-achtige P-toppen, meestal rond 300/min C. Wisselend breed QRS-complex met torsie D. ST-elevaties in de onderwand Correct antwoord: B Uitleg: Bij boezemflutter zie je zaagtandvormige fluttergolven (F-toppen), meestal met een vaste geleiding, bijvoorbeeld 2:1 → ventrikelfrequentie ~150/min.  Vraag 110 Bij een pacemaker-afhankelijk patiënt zie je: A. Alleen P-toppen B. Geen pacemaker spikes C. Regelmatig ritme met spikes vóór P en/of QRS D. Chaotisch ritme zonder QRS-complexen Correct antwoord: C Uitleg: Pacemakers geven kleine ‘spikes’ op het ECG, te zien vóór de P-top (bij atriale pacing), vóór het QRS-complex(bij ventriculaire pacing), of beide (dual chamber pacing).