Nederlands Gedichtanalyse (LYCEUM 2) klas 4 PDF
Document Details

Uploaded by MerryTan
Tags
Summary
This document provides an overview of Dutch literature, focusing on poetic forms. It discusses various aspects, including content, form, and historical perspectives.
Full Transcript
# LETTERKUNDE ## Algemeen gedeelte Onder letterkunde verstaat men de gezamenlijke werken b.v. van een bepaald land, in historische volgorde. Deze laat zien hoe verschillende stromingen zijn ontstaan en tracht de betekenis der werken aan te tonen in de tijd waarin ze geschreven zijn. De letterku...
# LETTERKUNDE ## Algemeen gedeelte Onder letterkunde verstaat men de gezamenlijke werken b.v. van een bepaald land, in historische volgorde. Deze laat zien hoe verschillende stromingen zijn ontstaan en tracht de betekenis der werken aan te tonen in de tijd waarin ze geschreven zijn. De letterkunde wordt verdeeld in: 1. **Inhoud:** * Epiek * Lyriek * Dramatiek 2. **Vorm:** * Beeldspraak * Stijlfiguren * Proza en Poezie * Klank en rijm * Metrum en ritme * Strofenbouw 3. **Stromingen** We kunnen de Surinaamse literatuurgeschiedenis onderverdelen in: * literatuur voor de Tweede Wereldoorlog (proza) * literatuur na de Tweede Wereldoorlog (proza en poëzie) ## Overzicht van de Nederlandse literatuurgeschiedenis (tijdvakken): | Tijdvak | Periode | | ---------------------- | ------------------- | | Middeleeuwen | tot ± 1200 | | Oud Nederlandse periode | ± 1200 - 1500 | | Renaissance | 1550 - 1780 | | Romantiek | 1780 - 1880 | | De beweging van de Tachtigers | 1880 - 1910 | | Neo-romantiek | 1910 - 1940 | | Moderne tijd | 1940 - heden | Kunst is het scheppen van iets wat een gevoel van schoonheid wekt en wie dat kan, noemt men een kunstenaar. ## Proza en Poëzie In de literatuur spreekt men van proza en poëzie. Het is moeilijk het verschil tussen proza en poëzie te weergeven. Poëzie is een verzamelnaam voor de dichtkunst. Proza is een verzamelnaam voor kunstwerken die niet in dichtvorm geschreven zijn b.v. romans/verhaalboeken/verhalen/novelles. # VORM ## Klank en Rijm Rijm is de overeenkomst van klank in minimaal twee beklemtoonde lettergrepen, die niet te ver van elkaar afliggen. ### Soorten rijm: 1. **Beginrijm**, **Alliteratie**, **Stafrijm** of **Germaans rijm:** Hierbij rijmen alleen de beginletters van de woorden van een en dezelfde versregel. Beginrijm/alliteratie begint altijd met medeklinkers, nooit met een klinker b.v. > De koopman zit op zijn kantoor > Liesje Leerde Lotje Lopen 2. **Eindrijm:** We spreken van eindrijm als de beklemtoonde lettergrepen plus de daarop volgende klanken gelijk zijn. Bij het eindrijm onderscheiden we ook nog. * **Mannelijk eindrijm** of **staand eindrijm**: na de beklemtoonde lettergreep volgt er geen andere meer. > b.v. gaan – staan > man – kan > vergaan, gaan * **Vrouwelijk eindrijm** of **slepend eindrijm**: na de beklemtoonde lettergreep volgt er één onbeklemtoonde lettergreep. > b.v. lopen – kopen > moeder – broeder * **Glijdend eindrijm**: na de beklemtoonde lettergreep volgen er nog twee onbeklemtoonde lettergrepen. > b.v. kinderen, hinderen > wandelen – handelen 3. **Klinkerrijm** of **assonantie:** Bij klinkerrijm rijmen alleen de klinkers van de beklemtoonde lettergrepen, niet de voorafgaande en ook niet de volgende medeklinkers. Vb. lamp-band. * **Acconsonerend rijm** Hierbij rijmen alleen de medeklinkers in beklemtoonde lettergrepen. Voorbeeld: kust-mist 4. **Rijkrijm** of **gelijkrijm**: als een woord in zijn geheel herhaald wordt, is er sprake van rijkrijm. > b.v. Wan bon, > someni wiwiri, > Wan bon. 5. **Voorrijm**: wanneer de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregels niet aan het eind rijmen maar aan het begin. > V.b. > Ruisende wanden en schitterende zalen, > Bruisende bekers en rammelende schalen, > Blinkende toorsten in flonkrend Kristal, > Klinkende kelken en jubelgeschal. > (P.A. de Genestet) 6. **Overlooprijm**: wanneer het laatste woord van voorgaande versregel rijmt op het eerste woord van de volgende regel. > b.v.: Wan ede > somenie prakserie > prakserie pe wan boeng moe de. (Dobru) ## Rijmschema’s De rijmwoorden aan het eind van de versregel, kunnen op verschillende manieren ten opzichte van elkaar gerangschikt worden. Enkele voorbeelden van rijmschema’s zijn: * **Slagrijm:** *aaaa* > Daar moet veel strijd gestreden zijn. *a* > Veel kruis en leed geleden zijn, *a* > daar moeten heilige zeden zijn *a* > een nauwe weg betreden zijn. *a* > zo zal 't hierna vrede zijn. *a* * **Gepaard rijm:** *aa bb* > Moeten Javanen saoto eten *a* > moeten de djoeka's casave vreten *a* > moeten de Indianen zwijgen *b* > als de anderen alles krijgen *b* * **Gekruist rijm:** *a b a b* > Opo kondreman oen opo *a* > Srananggron e kari oen *b* > wans ope tata komopo *a* > wie moe seti kondre boen *b* > Stre de f' stre, wie no sa frede. *b* > Gado de wi fesi man *b* > heri libi te na dede *a* > wi sa feti gi Sranan *b* * **Omarmend rijm:** *a b b a* > Moeten Creolen alleen aan de macht *a* > moeten Creolen Koelies haten *b* > moeten de bakra's Suriname verlaten *b* > en wat wordt er van de boeroe's verwacht *a* * **Gebroken rijm:** *a b c b; a bb c; aabc; a b c c; a b c c; abca; a bac...* > Laat mij jouw beeltenis tussen *a* > de palmen en de zonnebloemen *b* > een Spiegel voor de stilte noemen *c* > waarin mijn dag hoog aan de einder glanst *b* * **Verspringend rijm:** *abcabc* > Gij hebt de witte en de rode rozebladen* a* > gebeurd in uwe smalle hand, zij vielen *b* > vochtig en sidderend weer in 't diepe gras *c* > Hoe zal dan 't hart van even teedʼre schade* a* > genezen, nu om u de rozen vielen,* b* > nu uwe handen stil zijn, diep in 't gras *c* * **Blanke verzen:** > We spreken van blanke verzen, als het gedicht * > rijmloos is. Na de tweede wereldoorlog zijn de * > meeste gedichten geschreven op deze moderne * > manier.v.b. : * > Hoog in de lucht *a* > tussen hemel *b* > en aarde *c* > hangt een ziel, *d* > die *e* > toen mijn vleugel brak *f* > duizelend opwaarts viel. *d* ## Strofenbouw Een tekst bestaat bij de proza uit alinea’s en een gedicht (poëzie) bestaat uit strofen/strofes. (Een lied heeft coupletten.) ### Enkele van de meest voorkomende strofen zijn: 1. **Distichon**: is een zelfstandig gedicht van twee regels of ook wel tweeregelige strofe als een deel van een gedicht. > B.v. > Zij hadden een stem in het licht vernomen > “laat de kinderen tot mij komen” > Daar gingen ze, zingende, hand in hand, > ernstig op weg naar het heilige land. 2. **Terzine**: is een strofe of gedicht van drie regels. > B.v. > Als wij eens wisten hoe binnen in > de stembus de rauwe hebzucht grijnslacht > van een op buit belust scherps-parlement > Als wij eens voelden hoe elke stem > het keelgat van de democratie verstopt > en hoe een vals bewind schatert om en zo klucht. 3. **Kwatrijn**: is een zelfstandig gedicht van vier regels of een strofe van vier regels als deel van een gedicht. > Β.ν.: > Hoe ook het lot met kwelling u mag slaan > wees stil, gij maakt het erger, laat begaan; > wie duwt de golven van de zee terug? > Het pogen zelf doet weer een golf ontstaan. 4. **Kwintet/quintet**: is een strofe of gedicht van vijf regels 5. **Sextet**: is een strofe of gedicht van zes regels 6. **Septet**: is een strofe of gedicht van zeven regels. 7. **Octaaf**: is een strofe of gedicht van acht regels 8. **Novet**: is een strofe of gedicht van negen regels **Sonnet:** Een sonnet is een gedicht van veertien regels. De veertien regels kunnen worden verdeeld in: twee kwatrijnen en twee terzinen, ook wel terzetten genoemd. De kwatrijnen heten samen het octaaf en de twee terzinen/terzetten heten het sextet. Met het sextet begint soms de wending, chute, volta of de keer. In de 17e eeuw werden sonnetten klinkdichten genoemd. * Italiaans sonnet: kwatrijn, kwatrijn, terzet, terzet * Shakespeare sonnet: kwatrijn, kwatrijn, kwatrijn, distichon ## Metrum en Ritme Onder metrum verstaan we de regelmatige afwisseling van sterker en zwakker beklemtoonde lettergrepen. ### Enjambement: Wanneer een zin niet eindigt op het einde van de versregel, maar voortgezet wordt in de volgende, spreken we van enjambement. Een versregel loopt over op de volgende. (Een onnatuurlijke pauze aan het eind van een versregel.) De functie hiervan is het benadrukken van het laatste woord of de eerste woorden van de volgende versregel. > V.b. > Het was in de winter dat > de neger met zijn lange rode > mond mij zijn bananen aanbood. Aan het eind van de versregel is er geen natuurlijke pauze. Er kan aan het eind van de versregel geen punt, vraagteken, uitroepteken, komma, puntkomma/kommapunt, dubbele punt of ander leesteken dat voor een natuurlijke pauze staat, geplaatst worden. ### Elisie Elisie is het weglaten van een onbeklemtoonde klank in een woord. Bijvoorbeeld, ‘t (het), ‘k (ik), kindren (kinderen) ### Epenthesis Epenthesis is het inlassen van een onbeklemtoonde klank in een woord. Bijvoorbeeld, harrenas (harnas), arrenmoede (armoede) # Beeldspraak Beeldspraak of plastiek is een taalvorm waarbij een voorstelling of indruk (iets) vergeleken wordt met, of vervangen wordt door iets wat erop lijkt of ermee verbonden is (het beeld) of kortweg: als iets vergeleken wordt met of vervangen wordt door de naam van iets anders. We hebben dus een voorwerp en het beeld waarmee het vergeleken wordt. Belangrijk is dat het beeld ook bij het voorwerp past. V.b. De dood komt als een dief in de nacht. Een vaak gebruikte beeldspraak slijt af en wordt dan een cliché. Beeldspraak is dus naamsoverdracht om een speciale reden. De reden voor de naamsoverdracht kan tweedelig zijn: 1. De twee elementen waartussen de naamsoverdracht plaatsvindt lijken op elkaar. De vormen van overeenkomst noemen we metaforen. 2. De twee elementen waartussen de naamsoverdracht plaatsvindt, lijken niet op elkaar: ze hebben wel iets met elkaar te maken. Deze vorm van beeldspraak noemen we metonymia. ## We verdelen de overdrachtelijke vormen bij beeldspraak in drieën: 1. **Metafoor:** de metafoor berust op vergelijking, een overeenkomst. B.v. > Zijn levenslamp is uitgeblust; zijn oogjes waren sterretjes. * **Metafoor in stricte zin** (in engere zin): Het te vergelijken object (voorwerp) wordt vervangen door het beeld. > Vb. Het kleine vee dat de lucht afweidt (de wolken) > Verlate dan de ziel haar vleeschelijke woning (lichaam) * **Personificatie** of **vitalisering** of **concretisering** We spreken van personificatie (persoonsverbeelding) als planten, dieren en dingen (levenloze voorwerpen/abstracties) worden voorgesteld als levende wezens (menselijk zijn). > Vb. De zon lacht ons vriendelijk toe. > Het schuldbesef drukte al jaren op hem. > De stoel kreunt onder haar gewicht. > Een gapende afgrond > Het klokje tikt tevreden. * **Synesthesie** Synesthesie of zintuiglijke waarneming berust op het verbonden zijn van de indruk van een bepaald zintuig met die van een ander zintuig. Het verband tussen zintuigen stelt de taal in staat om zintuiglijke waarneming aan elkaar te koppelen. > Vb. Schreeuwende kleuren (gehoor-gezicht) > Bittere verwijten (smaak-gehoor) > Een scherpe geur drong tot ons door (tastzin-reuk) * **Allegorie** De allegorie is een metafoor die het gehele kunstwerk door wordt volgehouden. Bij de allegorie begint het gedicht met een metafoor (in strikte zin). Het begint met een beeld en gaat zo verder. Deze metafoor (in strikte zin) roept andere metaforen op die in hetzelfde betekenisveld liggen en dus een strakke samenhang vertonen. > Vb. De gelijkenissen van de Here Jezus in de Bijbel zijn allegorieën > Vb. Ja, ik ken een koe. > Die sprak geen 'boe' maar oer-stoer > tegen de kudde. > Zijn vader was stuurs, > zijn moeder een heel gedoe. > Dus werd hij dichter. > Dat brak hem zwaar op. > Boe-roepend riep men hem toe > dat hij moest zwijgen. > Dus deed hij dat niet. > Oreerde vrolijk vlotte, > rijmende verzen. > In de wei kreeg hij > een schok - 'Hou toch eens op!' > klonk het van Boven. > 'In wezen blijf jij > een rund die hooguit 'hoe' roept > als hij moet zeiken.' > Dat klonk koe-eigen. > Loeiend loosde Bontekoe > zijn rijpe vijgen... 2. **Als-vergelijking:** Bij een als-vergelijking worden zowel het te vergelijken object (voorwerp) als het beeld genoemd; ze worden met elkaar verbonden door 'als' of aan variant daarvan (zoals, gelijk). > Vb. Zodra de dag als een dreigbrief in mijn kamer wordt geschoven. > De dag wordt in mijn kamer geschoven = object/voorwerp > een dreigbrief = beeld 3. **De asyndethische vergelijking:** Het te vergelijken object en beeld staan zonder enig verbindingswoord naast elkaar. > Vb. En langs zich, zwart fantoom, ziet hij de stoet. > de stoet = object/voorwerp > zwart fantoom (spook) = beeld > In ondiep water, in grauwe dagen, ontwaakt de ziel, een afgedreven boot. > de ziel = object/voorwerp > een afgedreven boot = beeld 4. **Vergelijking met van:** Het te vergelijken object en beeld worden beide genoemd en verbonden door 'van' of der’. > Vb. Theo is een schat van een kind en zijn vader een beer van een vent. > kind = object/voorwerp // schat = beeld > vent = object/voorwerp // beer = beeld > Opmerking: Het object waar het om draait, staat in deze soort vergelijkingen op de tweede plaats. Het beeld staat voorop. 5. **De homerische vergelijking:** Dit is een breed uitgewerkte als-vergelijking > Vb. Mijn leven lijkt een troebel water > Traag uitgevloeid in het dorre zand > Een bleeke kom in t drooge land > Een water stil zonder geklater ## 3. Metonymia * **Het materiaal en het voorwerp dat van dit materiaal gemaakt is.** > Vb. Hij gaf een harde trap tegen het leer. > het leer = materiaal // een bal = voorwerp > Ons elftal verdiende goud, maar moest met brons genoegen nemen. > goud = materiaal // een medaille = voorwerp > Opmerking: We noemen het materiaal en bedoelen het voorwerp. * **Het voorwerp dat iets bevat en de inhoud daarvan.** > Vb. Geef mij maar een kopje. > kopje = voorwerp // thee of koffie = inhoud > Lust je nog een bord? > bord = voorwerp // soep/rijst met toespijs = inhoud > Opmerking: We noemen het voorwerp en bedoelen de inhoud die het bevat. * **De maker en het gemaakte voorwerp** > Vb. Hij bezit een prachtige Rembrandt. > Rembrandt = maker // schilderij = voorwerp > We zullen een Cynthia Mc Leod lezen. > Cynthia Mc Leod = maker // roman/boek = voorwerp > Opmerking: We noemen de maker en bedoelen het gemaakte voorwerp. * **Het geheel en het onderdeel (= totum pro parte)** > Vb. Suriname won met 2 – 1. > Suriname = geheel // elf voetballers = deel > Suriname verloor met 6-0 van Cuba. > Suriname/ Cuba = geheel // elf voetballers = deel > Een onderdeel en het geheel (= pars pro toto of synecdoche) > Even de neuzen tellen. > de mens = geheel // neuzen = onderdeel > Opmerking: Hierbij kan zowel de naam van het geheel voor een deel staan of omgekeerd. > De meest voorkomende gevallen zijn die waarbij de naam van een onderdeel aan het geheel gegeven wordt. Dit noemen we pars pro toto. # Stijlfiguren Stijlfiguren zijn bewuste afwijkingen, retorische formules van de “normale” wijze van zeggen, met de bedoeling een of ander effect te bereiken. Enkele stijlfiguren zijn: 1. **Inversie**: hierbij wisselen onderwerp en persoonsvorm van plaats. De schrijver wil een zinsbepaling bijzonder benadrukken en dat doet hij door deze bepaling voorop te stellen. Vergelijk b.v.: “Ik zag hem in de verte aankomen” met “In de verte zag ik hem aankomen.” > Vb. Vergelijk ook “Een kind lachte nooit, een vrouw zong nooit “ met “Nooit lachte een kind, nooit zong een vrouw.” 2. **Repetitio**: herhaling van woorden. Een woord of kleine zinswending wordt één of enkele keren vrijwel ongewijzigd herhaald. > Vb. Over het hart, over het hart en buiten roepen ... > En niemand komt niemand dan niemand tegen. 3. **Parallellisme**: we spreken van parallellisme als een aantal volledige zinnen op dezelfde wijze beginnen en verlopen waarbij ook de inhoud parallellen te zien geeft. > Vb. Looft hem vanwege Zijn ... > Looft hem met klank > Looft hem met de trommel > Laten de vogels protesteren > Tegen de branding tegen het schuim > Tegen de vliegende vissen > Laten de vogels protesteren > Tegen de opgezette vogels > Tegen de vogelschemering 4. **Enumeratie**: is een opsomming. Een aantal namen, feiten, argumenten e.d. wordt achter elkaar geplaatst. De zin krijgt iets nadrukkelijks, iets overtuigends. > Vb. Dan zal ik mijn boek vertalen in het Maleis, Javaans, Soedanees en Sranan. > Dan zal ik mijn boek vertalen in het Maleis en Javaans en Soedanees en Sranan. > Een opsomming met verbindingswoorden noemen we polysyndeton; zonder verbindingswoorden noemen we asyndeton. > Vb. Dan zal ik mijn boek vertalen in het Maleis, Javaans, Soedanees, Sranan. (asyndeton) > Dan zal ik mijn boek vertalen in het Maleis en Javaans en Soedanees en Sranan. (polysyndeton) > We spreken van een climax als de enumeratie in kracht toeneemt. > Vb. tikken, kloppen, slaan, bonzen, beuken > We spreken van anti-climax als de enumeratie in kracht afneemt. > Vb. beuken, bonzen, slaan, kloppen, tikken 5. **De retorische vraag:** is een vraag waarop geen antwoord verwacht wordt. De retorische vraag is in feite geen vraag, maar een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag. B.v. Moeten niet alle mensen sterven? Heeft God niet alle mensen geschapen? 6. **Hyperbool** of **overdrijving:** het zou ook een “gepaste” overdrijving genoemd kunnen worden. B.v. Zonder jou kan ik niet leven. Je moet in een seconde terug zijn. Ik wacht al een eeuw op je. **Understatement:** een opzettelijke afzwakking. Iets geweldigs wordt als onbelangrijk betiteld. > Vb. Voor een prachtige cijferlijst: Kon het niet beter? 7. **Eufemisme:** is het gebruik van verzachtende uitdrukkingen of verzachtende woorden in de plaats van ruw klinkende woorden. > B.v. de ter aarde bestelling van het stoffelijk overschot i.p.v. begraven; transpireren i.p.v. zweten; bezijdens de waarheid i.p.v. leugen 8. **Litotes:** men gebruikt bij deze vergelijking iets kleins om uit te laten komen dat iets heel groots is. B.v. E en stuwdam bouwen, is geen kinderwerk (= is zwaar werk); dat is niet gek (= is uitstekend). 9. **Antithese:** tegenstelling > Vb. jong - oud > droom - werkelijkheid > leugen - waarheid 10. **Prolepsis** (vooropplaatsing): Men plaatst het zinsdeel dat men bijzonder nadruk wil geven geïsoleerd voorop; het gevolg is bovendien dat er een zekere spanning wordt opgewekt. > Vb. Die lammeling, ik wil hem niet meer zien. 11. **Paradox:** schijnbare tegenspraak. > Vb. Schrijven is de kunst van het schrappen. 12. **Woordspeling:** Hierbij worden één of meer woorden in twee betekenissen tegelijk gebruikt. > Vb. Mensen die gestoord willen worden zijn het meestal al. 13. **Ironie** of **goedaardige spot:** men zegt hierbij het tegenovergestelde van wat men bedoelt: b.v. De ‘professor' van de klas heeft weer een één. > 'Leuk’ van je om mijn banden te laten leeglopen. > U bent erg ‘vroeg’, moet ik zeggen. 14. **Sarcasme:** wanneer men spot en dit beledigend, bijtend en krenkend is, is het geen ironie maar sarcasme. > B.v. Het gebruik van tandpasta schijnt jou niet bekend te zijn. 15. **Pleonasme:** is het gebruik van meer woorden dan er nodig zijn om een begrip uit te drukken (woordovertolligheid) b.v. het ‘dode’ lijk; een 'ronde' cirkel. 16. **Tautologie:** er worden twee uitdrukkingen gebruikt die beide hetzelfde betekenen. > B.v. dat is gratis voor niets; een oude, bejaarde man. Pleonasme en tautologie worden soms ook wel stijlfouten genoemd, i.p.v. stijlfiguren, omdat ze eerder gebruikt worden uit gedachteloosheid en slordigheid. Andere stijlfouten zijn b.v.: 1. **Contaminatie:** het doorheenhaspelen van twee woorden of uitdrukkingen. > B.v. optelefoneren (opbellen en telefoneren), iets kost duur (kost veel en is duur). # THE END!