Kunstgeschiedenis 1 Voorbereiding Examen Les 3 - Paleolithicum PDF

Summary

Dit document bevat vragen en antwoorden over Paleolithicum als voorbereiding op een examen. De vragen bespreken onder andere de voorstellingen van dieren in grotschilderkunst, de nomadische levenswijze van de mensen in de ijstijd, en de mogelijke functie van grotten als heilige plaatsen.

Full Transcript

KUNSTGESCHIEDENIS 1 VOORBEREIDING EXAMEN LES 3: Paleolithicum Op basis van deze examenvragen kunnen jullie je per les volledig voorbereiden op het examen. Bij elke vraag staat het antwoord in blauw aangegeven, of heel soms wordt er doorverwezen naar de plaats in de powerpoints waar je het antwoord k...

KUNSTGESCHIEDENIS 1 VOORBEREIDING EXAMEN LES 3: Paleolithicum Op basis van deze examenvragen kunnen jullie je per les volledig voorbereiden op het examen. Bij elke vraag staat het antwoord in blauw aangegeven, of heel soms wordt er doorverwezen naar de plaats in de powerpoints waar je het antwoord kan vinden. Tenslotte staan onder de examenvragen ook de afbeeldingen die je moet kunnen herkennen, samen met de gegevens die je er ook bij moet kunnen vermelden. Andere afbeeldingen in de powerpoints worden dus NIET gevraagd! Succes ermee! MOGELIJKE VRAGEN: - Vat in drie regels samen wat er in de paleolithische grotschilderkunst afgebeeld wordt. De meeste grotschilderingen stellen dieren voor, maar er zijn ook een aantal abstracte motieven: groepen stippen, kronkelende lijnen en rechthoeken waarin de aparte vierkanten soms met verschillende kleuren zijn ingevuld. Paarden en bizons vormen samen ongeveer zestig procent van de afgebeelde dieren. Lang werd verondersteld dat het ging over dieren waarop jacht werd gemaakt, maar de vergelijking met de teruggevonden voedselresten gaat niet op: uit de voedselresten kunnen we opmaken dat vogels en vissen een belangrijke rol speelden voor het leven in de ijstijd, maar toch worden deze dieren nauwelijks afgebeeld. Omgekeerd worden er ook dieren afgebeeld waarop niet gejaagd werd. Het merkwaardigste is dat er zeer weinig voorstellingen van mensen voorkomen. De enkele die er zijn, bestaan vrijwel allemaal uit geschetste lijnen die de menselijke vorm weergeven in plaats van uit natuurgetrouwe portretten waartoe de kunstenaars nochtans in staat waren. Dat doet ons vermoeden dat de mens zich in deze historische periode nog lang niet de ‘heer der schepping’ waande: dieren leken hen ongetwijfeld indrukwekkender. In veel grotten zijn echter wel vingerafdrukken van mensenhanden aanwezig en ook omtrekken van handen, gemaakt door de hand tegen de muur te houden en eromheen te verven. Deze ‘handstencils’ werden op verschillende wijzen gemaakt, onder andere ook door kleurstof rond de hand uit te spugen. - Beschrijf kort de Nomadische levenswijze van de laatpaleolithische mens Er wordt verondersteld dat ruim 90 % van het voedsel uit vlees bestond, waardoor de mens de kuddes waarop men jaagde moest volgen. Hiertoe werden in de lente en zomer jachtkampen georganiseerd, waarbij de mensen in tenten verbleven. Soms werd ook tijdelijk de beschutting van overhangende rotsen of de ingang van grotten opgezocht. Gedurende de winterperiode, wanneer men leefde van de aangelegde voedselvoorraden werden er meer permanente constructies opgericht, die goed konden geïsoleerd worden, en die vermoedelijk jaarlijks opnieuw konden gebruikt worden. Uit de weinige gekende voorbeelden weten we dat voor het bouwen van deze onderkomens onder andere gebruik werd gemaakt van mammoetbeenderen. - Wanneer werden de belangrijkste grotten in Europa ontdekt? Waar? Altamira 1879, Lascaux 1940, Chauvet 1994 - Waar situeren zich de muurschilderingen in grotten, en wat leert ons dat over de vermoedelijke functie van deze plaatsen? Bijna alle grotschilderingen vinden we terug op ontoegankelijke plaatsen, diep in spelonken verborgen. Het gaat hier dus zeker niet om decoratie van leefruimtes. Nagenoeg alle onderzoekers zijn overtuigd dat de grotten dienst deden als een soort heiligdommen, waar op bepaalde tijdstippen zekere rites voltrokken werden. Hierop wordt tegenwoordig terug meer de nadruk gelegd, zonder dat we altijd duidelijk kunnen uitmaken wat juist de bedoeling van deze rites was. De grotten op zich kunnen reeds een doorgang naar een andere wereld symboliseren. Ook de aanwezigheid van water in de grotten, vaak onder de vorm van een ondergrondse rivier, kan een belangrijke symbolische rol gespeeld hebben in de godsdienstige beleving. Onderzoekers trekken vaak een parallel tussen de grot en de baarmoeder: de grot zou mogelijk geassocieerd zijn met (weder)geboorte. Die symboliek hebben we inderdaad bij veel volkeren teruggevonden, en zou dus ook in de oertijd een rol kunnen hebben gespeeld. Het feit dat sommige grotten, zoals bijvoorbeeld Chauvet, ook door beren gebruikt werden om te overwinteren, zou hebben kunnen bijdragen tot die symboliek: de beer gaat immers in een soort schijndood om na de winter weer ‘hergeboren’ te worden uit de grot. In een aantal grotten werden nog voetsporen aangetroffen van de paleolithische mens. Het is opvallend dat zich hiertussen zeer veel sporen van kinderen bevinden. Dit geldt in iets mindere mate trouwens ook voor de afdrukken van handen die aangebracht zijn op de wanden. Men is dan ook geneigd tenminste het bestaan van bepaalde inwijdingsrites te veronderstellen. Seksualiteit en leven en dood lijken ook belangrijke thema’s: vele dieren vertonen bijvoorbeeld gedrag uit de paartijd. - Bespreek de functie van de grot als heiligdom (zie ook tekst hierboven). Heb het meer specifiek over de grot van Chauvet. De grotten van Chauvet werden oorspronkelijk door beren gebruikt voor hun winterslaap. Eén berenschedel lijkt deel te hebben uitgemaakt van een soort altaar. We kunnen er dus van uitgaan dat de beren een bijzondere betekenis hadden voor onze voorouders, te meer omdat beren, doordat ze zich rechtop kunnen zetten, veel met mensen gemeen hebben. De kans is groot dat ze werden gezien als totemdier, en dat hun verdwijnen in de aarde voor hun winterslaap in verband werd gebracht met de thematiek van leven, dood en hergeboorte. - Kan je de paleolithische grotschilderkunst met de schilderkunst van vandaag de dag vergelijken? Zo’n vergelijking gaat niet helemaal op: het is immers erg belangrijk in gedachte te houden dat de grotkunst niet alleen als beeldende kunst moet gezien worden. De grotten leverden namelijk een totaalervaring waarin alle zintuigen betrokken waren: de beleving van de tocht door de ruimte, het lichtspel van de fakkels op de muren, de geuren van de grot, de echo’s, het geluid van opborrelend water dat meer specifiek in Chauvet in de buurt van het paardentableau moet geklonken hebben als het regende… Er zijn zelfs theorieën die suggereren dat bepaalde geometrische patronen duiden op plaatsen met specifieke klankweerkaatsingen. En we weten dat er door de gebruikers van de grotten ook muziek werd gemaakt met primitieve instrumenten. Tenslotte is het ook waarschijnlijk dat zelfs de hoge CO2 –waarden, die kunnen gezorgd hebben voor een ‘benevelde’ kijk op de werkelijkheid, een rol speelden in de beleving van deze grotten. Met andere woorden: je kan de grotschilderkunst niet zomaar zien als de schilderkunst van het Paleolithicum. Het was veel meer dan dat… - Bespreek de mogelijke betekenis die de grotschilderingen hadden. Hierover bestaan verschillende theorieën, die voor- en tegenstanders hebben onder wetenschappers. Je moet jachtmagie, vruchtbaarheidsmagie en sjamanisme apart kunnen toelichten. 1. Jachtmagie. De eerste grote specialist van de laat-paleolithische grotschilderkunst was de Franse priester Henri Breuil (1877-1961). Hij ontwikkelde in de eerste helft van de 20ste eeuw een theorie waarbij de kunst uit de ijstijd als uiting van jachtmagie werd beschouwd. Het zou om een bovennatuurlijke methode handelen die moest verzekeren dat er wild in overvloed zou zijn. Volgens Breuil gaf het afbeelden van de dieren aan de jager een magische kracht over het dier, waardoor het gemakkelijk zou kunnen gedood worden. Nadien bleek echter dat zeer veel tekens niet op deze manier verklaard konden worden. Zo worden er bijvoorbeeld veel drachtige dieren voorgesteld worden en het kan moeilijk de wens van de jagers geweest zijn deze te doden aangezien ze dan hun voedselvoorraad voor de volgende jaren zouden vernietigen. Ook stemt het aantal afgebeelde dieren niet overeen met het aantal beenderresten dat van een bepaalde soort gevonden werd tijdens opgravingen in prehistorische afvalkuilen. 2. Vruchtbaarheidsmagie. Tezamen met het idee van jachtmagie was de interpretatie van grotschilderingen als vruchtbaarheidsmagie populair gedurende het begin van de 20ste eeuw. Met vruchtbaarheidsmagie wordt verwezen naar het idee dat de paleolithische mens dieren afbeeldde in de hoop dat ze zich zouden voortplanten en aldus in de toekomst voor voedsel zorgen. Ter ondersteuning van deze theorie werden enkele voorstellingen geïnterpreteerd als copulatiescènes. Deze blijken echter uiterst zeldzaam en zonder uitzondering ook voor andere interpretaties vatbaar. Wel is het zo dat veel scènes seksuele dualiteit (mannelijke en vrouwelijke dieren) lijken te thematiseren. Ook hier heeft men gedetailleerde theorieën over uitgewerkt. 3. Sjamanisme. Jachtmagie kan slechts voor een zeer beperkt deel van de laat-paleolithische kunst als verklaring ingeroepen worden. Het met de jachtmagie verwante sjamanisme zou echter een veel groter deel van de voorstellingen kunnen verklaren. De sjamaan is een uiterst belangrijke persoon, die spirituele krachten combineert met de rol van genezer, priester, tovenaar en kunstenaar. Zijn belangrijkste taak is te fungeren als schakel tussen de werkelijke wereld en die der geesten. Dit gebeurt door middel van trances en hallucinaties, soms versterkt door hallucinerende middelen. Als we de grottekeningen zien als het product van sjamanistische rituelen, dan zou het maken van afbeeldingen gezien kunnen worden als een middel om ‘contact’ te leggen met dierengeesten in een wereld voorbij de zichtbare werkelijkheid. Deze diergeesten zouden door het tekenen worden opgeroepen om door de sjamaan om hun hulp te vragen bij allerlei zaken: succes bij de jacht, vruchtbaarheid, genezing van ziekte enzovoort. Lijntjes die soms rond de mond en neus van dieren getekend werden zouden mogelijk de levenskrachten van de dieren moeten voorstellen, die de sjamaan kanaliseert. Robert Lewis- Williams combineerde het sjamanisme met neuropsychologische kennis over trance en veranderde bewustzijnsvormen die er het gevolg van zijn: hij gaat ervan uit dat de rotswand moet beschouwd worden als een ‘membraan’ naar de geestenwereld. - Leg uit wat de theorie is van Lewis Williams’ boek ‘The Mind in The Cave’ zegt. Bespreek daarbij ook zijn ‘membraan’-theorie. In de lessen gingen we verder in op de zogenaamde ‘membraan-theorie’. Enerzijds speculeert Lewis-Williams dat bepaalde rotstekeningen terug te leiden zijn tot typische patronen die neurologisch opgeroepen worden bij verschillende soorten van trance. Aansluitend daarop veronderstelt hij dat de makers van de paleolithische grottekening de rotswand ervaarden als een soort membraan tussen hen en de geestenwereld. De menselijke geest is geneigd tot ‘pareidolie’: dit is het fenomeen waarbij je in suggestieve vormen (bijvoorbeeld de wolken) gezichten, gedaanten etc. ontwaart die er eigenlijk niet zijn. We zagen al dat dit fenomeen wellicht een grote rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de eerste kunstvoorwerpen. Ook bij de grotschilderingen moet dit fenomeen volgens Lewis-Williams een grote rol gespeeld hebben: vele schilderingen zijn immers gemodelleerd op de rondingen die sowieso al in de rots aanwezig waren. Het vermoeden is dus dat tekenen werd aangevoeld als een ‘magische’ activiteit: door de vormen die al in de wand aanwezig waren met kleur en krassen te accentueren, bracht men als het ware de geesten van dieren naar boven uit die andere wereld, waarmee men contact probeerde te leggen. Belangrijk daarbij is dat het proces van het tekenen als ritueel dus even belangrijk moet zijn geweest als het eindproduct, iets wat ook blijkt uit het feit dat de tekeningen op en over elkaar werden aangebracht. De membraantheorie zou ook ondersteund worden door stukjes been etc. Die men in holtes in de wand heeft geduwd. - Bespreek de ‘vogelman’ van Lascaux. Bespreek de dierenman van Trois Frères. Zie tekst bij afbeeldingen hieronder - Bespreek kort de techniek die men gebruikte voor de grotschilderingen. De prehistorische kunstenaar vervaardigde zijn kleurstoffen uit natuurlijke pigment (houtskool en oker) dat verpulverd werd en vaak vermengd met speeksel, bloed, vet of eitwitten. Het kon rechtstreeks met de vingers of door spuwen aangebracht worden, maar in de meeste gevallen moeten ook borstels, spatels of blaaspijpjes gebruikt zijn geweest (sponsjes gemaakt van mos, stukgekauwde takken, borstels van bont of leer,…). Als belangrijkste basisstoffen dienden verschillende soorten oker (ijzeroxide) en houtskool. Hierdoor blijft de kleurvariatie beperkt tot zwart, bruin, rood, geel en uitzonderlijk wit (kaoline, een soort klei), waarbinnen echter door menging van kleuren veel toonvariaties kunnen bereikt worden. Voor het inkerven werden silex werktuigen gebruikt. Experimenten hebben aangetoond dat het overgrote deel van de tekeningen zeer snel kon gerealiseerd worden. Het is perfect mogelijk om meer dan 20 dergelijke tekeningen te maken binnen één uur. Voor de verlichting van de grotten tijdens het schilderen werd gebruik gemaakt van uitgeholde objecten die dienst deden als lampjes en waarin dierlijk vet gebrand. - Bespreek welke soort losse (kunst)objecten we teruggevonden hebben uit het paleolithicum Hoewel de meeste aandacht uitgaat naar de schilderingen, vormen ook de kleine draagbare objecten zoals versierde beenderen, geweien en stenen met gravures een belangrijk deel van de kunst uit het laat-paleolithicum. Veel van deze objecten werden in de beschilderde grotten zelf gevonden. In tegenstelling tot de grotschilderingen treft men slechts op een beperkt aantal objecten de voorstelling van dieren aan. De versiering bestaat hoofdzakelijk uit geometrische figuren die vermoedelijk wel een symbolische betekenis hadden, maar deze blijft voor ons nagenoeg volledig ontoegankelijk. Het is evident dat de op dit ogenblik gekende objecten slechts het topje van de ijsberg vertegenwoordigen. Zo goed als zeker werd uitgebreid gebruik gemaakt van vergankelijk materialen zoals huiden, hout, riet enz. Ook wordt verondersteld dat lichaamsbeschildering belangrijk kan geweest zijn. De enkele bewaard gebleven muziekinstrumenten geven trouwens aan dat ook andere kunstvormen dan beeldende belangrijk moeten geweest zijn. Een belangrijk deel van de losse objecten bestaat uit kleine hangers en kralen die gebruikt werden voor persoonlijke decoratie. Daarnaast zijn er echter ook spectaculairdere voorbeelden van menselijke personages (zie hieronder). - Bespreek de functie en vorm van vrouwelijke beeldjes uit het Paleolithicum zoals bijv. De ‘Venus’ van Willendorf, de ‘Venus’ van Laussel… Vele van de kleine sculpturen die werden teruggevonden uit het Paleolithicum beelden vrouwen af. De bekendste ervan vallen vaak op door hun ronde lichaamsvormen en de nadruk die er ligt op de brede heupen en ronde borsten en buik en vulva. Gezichtstrekken ontbreken daarentegen bijna volledig, en ook de voeten worden nauwelijks weergegegeven. ` Deze beeldjes worden vaak ‘Venus’ genoemd, naar analogie met de vele afbeeldingen van naakte godinnen in de kunstgeschiedenis (Venus is de Romeinse naam voor de godin van liefde en schoonheid, de naam is spreekwoordelijk geworden voor een zeer aantrekkelijke vrouw). Toch is die naam misleidend: ze plaatst deze beeldjes immers al meteen binnen een zekere interpretatie, want ze veronderstelt meteen dat hun eerste functie was om erotisch aantrekkelijk te zijn. In werkelijkheid weten we heel weinig over hoe de paleolithische mens deze beeldjes gebruikte of zag. Een gedateerde interpretatie beschouwt ze als paleolithische ‘pornografie’, waarbij men er meteen van uitgaat dat de makers mannen geweest zouden zijn. Men veronderstelt dan dat vetreserves in een tijd van schaarste aantrekkelijk gevonden werden. Niets suggereert echter dat deze beeldjes noodzakelijk door mannen gemaakt zijn. Enigszins aansluitend hierbij wordt vaak verondersteld dat de beeldjes een soort vruchtbaarheidsgodinnen waren en misschien een rituele functie hadden: mogelijk moesten ze zwangerschappen bevorderen of de geboorte in goede banen leiden. Dat lijkt aan te sluiten bij de zeer ronde vormen van vele beeldjes – sommige wetenschappers zien hen als zwangere vrouwen. Daar staat weer tegenover dat de teruggevonden beeldjes eigenlijk zeer divers zijn: we hebben er evengoed die mager zijn, of schijnbaar jonge meisjes afbeelden. Een zeer bijzonder geval is het hoofd van Brassempuy, waar wel een zekere portrettering uit spreekt. Een tamelijk recente theorie suggereert dat de makers van deze beeldjes juist zeer goed vrouwen zouden kunnen zijn geweest die eventueel hun eigen lichaam in beeld brachten. Dat zou ook de ronde vormen en de afwezigheid van gezicht en voeten kunnen verklaren: in het perspectief van een vrouw die naar beneden kijkt, blijven die lichaamsdelen inderdaad uit het zicht terwijl borsten en heupen benadrukt worden. Er is ook gesuggereerd dat de zware lichamen erop zouden kunnen wijzen dat hier oudere en dus ‘wijze’ vrouwen werden afgebeeld – die zouden mogelijk een hoge status hebben gehad in de paleolithische samenleving. Een sluitend antwoord is er niet: mogelijk ontstonden deze beeldjes in zeer verschillende omstandigheden en hadden ze niet één, maar vele functies. En laatste eigenschap die wél aandacht verdient, is hun tactiliteit: vele van hen lijken expliciet gemaakt te zijn om aangenaam in de hand te liggen, gestreeld, gedragen, opgewarmd te worden in de hand. - Geef een voorbeeld van hoe de Paleolithische kunst de 20ste-eeuwse kunst heeft beïnvloed Zie het einde van de powerpoint-presentatie en kie daar een voorbeeld uit. Vermeld ook dat de zoektocht naar een nieuwe, frisse vormentaal in het begin van de 20ste eeuw ervoor zorgde dat de ontdekking van de paleolithische kunst precies op tijd kwam… - TE KENNEN AFBEELDINGEN: - De datering moet je kunnen geven. Een foutenmarge van 5000 jaar is toegestaan. Hier en daar verwacht ik ook dat je het materiaal kan benoemen. Ik gebruik op het examen voor jullie gemak enkel (één van) de onderstaande afbeeldingen. Er kan ook gevraagd worden een afbeelding te bespreken – in dat geval staat er blauwe tekst onder. - Runderen van Altamira, ca. 14.000 v. Chr., Paleolithicum - Paarden en runderen van Lascaux, ca. 15.000 v. Chr., Paleolithicum - ‘Vogelman’ van Lascaux, ca. 15.000 v. Chr., Paleolithicum Deze voorstelling, die wellicht een sjamaan voorstelt, staat afzonderlijk van de grote massa der tekeningen. Tussen een gewonde bizon en een neushoren valt een stervende of dode man schijnbaar naar achter. Opmerkelijk is zijn snavelachtige neus en wat een erectie lijkt te zijn. In tegenstelling tot de realistische voorstelling van de dieren in de grot is de man zeer schematisch, bijna als een stick figure getekend. Naast hem ligt of staat een stok met op de top ervan een zittende vogel. Dit soort menselijke figuren met vogelbekken of andere dierlijke trekken komen we ook elders tegen, bijv. in de paleolithische grotkunst van Sulawesi. Er zijn, onder andere door vergelijkingen met rotstekeningen van sjamanistische stammen uit de recente geschiedenis zoals de San (of ‘Bosjesmannen’), sterke vermoedens dat dit soort figuren sjamanen voorstellen. Dit waren belangrijke figuren in jachtgemeenschappen aan wie magische krachten wereld toegeschreven. Door muziek en dans konden zij in een trance geraken: er werd gedacht dat hun ziel daarbij ‘opsteeg’ naar een bovennatuurlijke realiteit waar zij contact konden leggen met geesten of bovennatuurlijke personages. Daarbij werden zij vaak begeleid door een hulpgeest of totemdier, en zelf werden ze ook beschouwd of afgebeeld als een soort hybride wezen tussen mens en dier, het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Zij begaven zich in trance in het gebied tussen leven en dood: door contact te leggen met de geesten konden ze bijvoorbeeld zieken genezen of verzekeren dat er wild zou zijn om op te jagen. In de afbeelding uit lascaux staat de stok met vogel misschien voor een totem(dier), en verbeeldt wellicht de capaciteit van de sjamaan om te ‘vliegen’, in trance te gaan. Misschien is de ‘dood’ van de menselijke figuur wel een rituele weergave van deze sjamanistische trance. We weten alleszins zeker dat de scène over leven en dood gaat: uit de wonden van de bizon, veroorzaakt door een speer, hangen zijn ingewanden. Maar de vogel en de erectie van de vallende man zouden kunnen suggereren dat het slechts een symbolische dood is, en dat de levenskracht van de man behouden blijft. - ‘Sjamaan’ van Trois Frères, Frankrijk, ca. 12.000 v. Chr., Paleolithicum Ook de dierenman van Trois Frères is wellicht een sjamaan. Dit waren belangrijke figuren in jachtgemeenschappen aan wie magische krachten wereld toegeschreven. Door muziek en dans konden zij in een trance geraken: er werd gedacht dat hun ziel daarbij ‘opsteeg’ naar een bovennatuurlijke realiteit waar zij contact konden leggen met geesten of bovennatuurlijke personages. Daarbij werden zij vaak begeleid door een hulpgeest of totemdier, en zelf werden ze ook beschouwd of afgebeeld als een soort hybride wezen tussen mens en dier, het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Zij begaven zich in trance in het gebied tussen leven en dood: door contact te leggen met de geesten konden ze bijvoorbeeld zieken genezen of verzekeren dat er wild zou zijn om op te jagen. - Paardenpaneel, leeuwen neushoorns van Chauvet, Neerhangende grot met vulva en stierenkop,ca. 30.000 v. Chr. (LET OP! Elk van deze afbeeldingen kan apart gevraagd worden!), Paleolithicum - ‘Grot van de handen’, Argentinië, ca. 15.000 – 5000 v. Chr., Paleolithicum en Neolithicum - Personage met leeuwenkop, ivoor, Duitsland, ca. 30.000 v. Chr., Paleolithicum Dit antropomorf (antropomorf = met een menselijke vorm) beeldje met een leeuwenkop (h. 30 cm) gemaakt uit een stuk slagtand van een mammoet, werd in zeer slechte bewaringsomstandigheden gevonden in een grot in de omgeving van Ulm (Duitsland). Het beeld stelt vermoedelijk een vrouw voor met het hoofd van een leeuwin. De inkervingen op de armen zouden decoratieve of ritueel aangebrachte littekens kunnen voorstellen. Het is zeer verleidelijk om in dit beeld een voorstelling van een godheid of een sjamaan te zien, maar zekerheid hieromtrent kan niet gegeven worden. - Hoofd of ‘Venus’ van Brassempouy, 26.000-22.00 v. C., Paleolithicum Dit nog geen 4 cm hoge kopje is een fragment van een zeer fijn gekerfd ivoren beeldje. We zien het spitse gezicht en de lange hals van vermoedelijk een jonge vrouw, die afgebeeld wordt met gestileerde, misschien ingevlochten haren – of misschien draagt ze een kap. Door de beschaduwde oogkassen is het beeldje veel expressiver dan de meeste afbeeldingen uit het paleolithicum. Het beeldje is uitzonderlijk omdat er, in tegenstelling tot de meeste bijna gezichtsloze afbeeldingen van mensen uit die tijd, een soort van persoonlijkheid uit spreekt. Het zou een portret kunnen zijn, maar dat weten we niet zeker. - ‘Venus’ van Willendorf, ca. 23.000 v. Chr. Dit kalkstenen beeldje (10,3 cm hoog), werd in 1908 in Willendorf gevonden tijdens een opgraving. Het draagt nog resten van rode beschildering. De details van gezicht en voeten zijn niet uitgewerkt, de nadruk ligt op borsten en buik. Het hoofd is volledig bedekt met een decoratief patroon, eventueel geïnspireerd op de haardracht. Zie verder de bespreking van vrouwelijke beeldjes hierboven. - ‘Venus’ van Laussel, ca. 20.000 v. Chr., Paleolithicum De “Venus” van Laussel is één der reliëfs die uitgehakt waren in een overhangende rotswand waaronder de prehistorische mens gedurende vele eeuwen regelmatig woonde. Het geheel van de reliëfs van Laussel vormde oorspronkelijk vermoedelijk een heiligdom. De reliëfs werden echter uitgezaagd en overgebracht naar het museum van Bordeaux. De “Venus” is een goed voorbeeld van het type der zwaar gebouwde vrouwelijke personages, maar valt vooral op door een voorwerp dat ze in de hand houdt. Dit voorwerp is zo goed als zeker een hoorn van een rund, en kan mogelijk als mannelijk seksueel symbool geïnterpreteerd worden. Op het reliëf bevinden zich de resten van talrijke laagjes rode oker, die blijkbaar regelmatig aangebracht werden. De hoorn zou ook naar de maan kunnen verwijzen: onder andere daarom is er ook wel gesuggereerd dat er een verband met maandstonden en zwangerschap zou kunnen zijn.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser