Kopie van reader 2 internationale handel.docx
Document Details

Uploaded by FavoriteSwamp
Full Transcript
Internationale handel: samenwerking en protectie Samenwerking Er zijn vijf vormen van economische samenwerking tussen landen. Elke vorm gaat een stapje verder in de economische samenwerking: Vorm van economische samenwerking Stappen in economische samenwerking 1. Vrijhandelszone Vrij verkeer van goe...
Internationale handel: samenwerking en protectie Samenwerking Er zijn vijf vormen van economische samenwerking tussen landen. Elke vorm gaat een stapje verder in de economische samenwerking: Vorm van economische samenwerking Stappen in economische samenwerking 1. Vrijhandelszone Vrij verkeer van goederen en diensten 2. Douane-unie + Een gemeenschappelijk buitentarief* 3. Gemeenschappelijke markt + Vrij verkeer van productiefactoren (arbeid en kapitaal) 4. Economische unie + Een gemeenschappelijke sociale, fiscale en economische politiek 5. Economische en monetaire unie + Eén munt, één monetair beleid met één centrale bank *Bij een vrijhandelszone heeft elk land binnen de zone een eigen tarief met landen buiten de zone. De economische en monetaire unie (EMU) is de meest verregaande vorm van economische integratie. Een groep landen heeft hierbij feitelijk een gezamenlijke bankrekening (één munt, één monetair beleid met één centrale bank). Voordat een groep landen een “gezamenlijke bankrekening” neemt, zullen ze een aantal afspraken moeten maken. Deze worden vastgelegd in de economische unie. Denk bijvoorbeeld aan: hetzelfde belastingstelsel, dezelfde pensioenen en sociale uitkeringen, regels met betrekking tot overheidssaldo en staatsschuld. Er zijn twee mondiale organen die de internationale handel en samenwerking stimuleren: WTO (World Trade Organisation), bevorderen van vrijhandel door: − Het afschaffen van handelsbelemmeringen − Antidumpingmaatregelen: aanbodoverschotten mogen niet onder de kostprijs worden verkocht in andere landen − De 'meest begunstigde'-clausule: als één lid een voordeel krijgt (bijvoorbeeld lagere invoerrechten) dan moeten alle leden dit krijgen OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling): overlegorgaan en studieclub die de leden advies geeft op sociaaleconomisch gebied Protectie Naast economische samenwerking is er ook vaak van sprake van protectie. Landen proberen hun binnenlandse bedrijven te beschermen tegen de concurrentie uit het buitenland. Twee veelgebruikte argumenten voor protectie zijn: Beschermen van werkgelegenheid: bescherming tegen lage lonen landen. Voorbeeld: Franse auto-industrie die niet is opgewassen tegen Zuid-Koreaanse import Beschermen van infant industry:: nieuwe industrie kan in de beginfase niet concurreren met gevestigde partijen uit het buitenland (dilemma: wanneer wel?) Er zijn verschillende manieren waarop een land dit kan doen: Tarifair: bijvoorbeeld met invoerrechten, exportsubsidies en invoerquota (maximaal toegestane invoer) Non-tarifair: bijvoorbeeld bureaucratische rompslomp bij de grens, kwaliteitseisen, etc. Macro 1 (Inter)nationale economie Reader 18 Internationale concurrentiepositie (ICP) De internationale concurrentiepositie (ICP) is een belangrijk begrip in de context van internationale handel en vertelt ons hoe goed een land de concurrentie aan kan met het buitenland. De ICP is afhankelijk van de prijs en kwaliteit van producten. Prijs en kwaliteit van producten worden bepaald door: De loonkosten per product zijn belangrijk voor de internationale concurrentiepositie. Rekenen met de loonkosten per product Rekenvoorbeeld Als de loonkosten per werknemer in een jaar met 3% stijgen en de arbeidsproductiviteit stijgt met 5%, dan is het indexcijfer voor de loonkosten per product gelijk aan (103 / 105) x 100 = 98,10. De loonkosten per product zijn dan dus met 1,90% gedaald. Loonkosten per product verlagen De loonkosten per product kunnen worden verlaagd door de loonkosten per werknemer te verlagen (teller) of de arbeidsproductiviteit te verhogen (noemer). Werkgevers, werknemers en overheid kunnen hierbij allemaal een rol spelen: Loonkosten per werknemer verlagen Arbeidsproductiviteit verhogenLoonkosten per werknemer Arbeidsproductiviteit Loonkosten per product = Indexcijfer loonkosten per werknemer Indexcijfer arbeidsproductiviteit Indexcijfer loonkosten per product = x 100 Macro 1 (Inter)nationale economie Reader 19 Werkgevers Behoud van werkgelegenheid beloven in ruil voor loonmatiging (= de loonstijging is minder dan de stijging van de arbeidsproductiviteit) Loonstarheid: door afspraken in de cao’s kunnen lonen op korte termijn moeilijk dalen Diepte-investering: meer kapitaalintensief in plaats van arbeidsintensief produceren Werknemers laten bijscholen Specialiseren: productieproces in delen opsplitsen Werkomstandigheden verbeteren om arbeidsvreugde te vergroten Innoveren: nieuwe en betere productietechnieken ontwikkelen Werknemers Lagere looneisen stellen bij loononderhandeling (bijv. in ruil voor behoud van werkgelegenheid) Scholing volgen Overheid Werkgeverswig verlagen, zodat bij een gelijkblijvend brutoloon (vastgelegd in cao) de loonkosten dalen Werknemerswig verlagen, zodat bij een gelijkblijvend brutoloon het netto inkomen van werknemers stijgt; werknemers zullen eerder instemmen met loomatiging Subsidies verstrekken aan bedrijven voor research en development, waardoor meer innovatie mogelijk is Toelichting bij diepte-investeringen: Bij diepte-investeringen worden er per werknemer meer kapitaalgoederen gebruikt. Dat is dus iets anders dan een breedte-investering: Diepte-investering Breedte-investering Kenmerken Een onderneming gaat over op kapitaalintensievere techniek Per werknemer worden meer kapitaalgoederen (machines) gebruikt De arbeidsproductiviteit stijgt Mogelijke gevolgen: − Hoogopgeleid personeel wordt belangrijker − Vaak ontslag van een deel van het personeel Een onderneming kiest voor de bestaande techniek Per werknemer blijft evenveel kapitaal in gebruik De arbeidsproductiviteit blijft gelijk Macro 1 (Inter)nationale economie Reader 20 SAMENVATTING Internationale handel: comparatieve kostenvoordelen De wet van Ricardo (of wet van de comparatieve kostenvoordelen) wordt vaak gebruikt als argument voor specialisatie en bijbehorende internationale handel. Met behulp van een simpel getallenvoorbeeld legde de econoom David Ricardo zijn wet uit. Twee landen (A en B) produceren beide twee homogene producten: stoelen en tafels. Voor de productie is alleen de productiefactor arbeid nodig. De productiekosten in arbeidsuren per stuk zijn weergegeven in onderstaande tabel land A land B stoel 4 6 tafel 6 12 Als een land een product goedkoper kan produceren dan een ander land spreken we van een absoluut kostenvoordeel. Land A heeft in bovenstaande voorbeeld voor beide producten een absoluut kostenvoordeel. Moet land A zich toeleggen op de productie van zowel stoelen als tafels? “Nee!”, zou de econoom Ricardo zeggen. Volgens de wet van Ricardo neemt de totale welvaart van beide landen toe als elk land zich specialiseert in het produceren van het product waarin het een comparatief kostenvoordeel heeft. Er is sprake van een comparatief kostenvoordeel als een land een product relatief goedkoper kan produceren dan een ander land in vergelijking met andere producten. Het begrip opofferingskosten speelt hierbij een belangrijke rol. In onderstaande tabel staan voor beide landen de opofferingskosten per product: land A land B stoel 1 stoel = 2/3 tafel 1 stoel = 0,5 tafel tafel 1 tafel = 1,5 stoel 1 tafel = 2 stoelen We zien nu dat land A een comparatief kostenvoordeel heeft bij de productie van tafels terwijl land B een comparatief kostenvoordeel heeft bij de productie van stoelen. Volgens de wet van Ricardo neemt de totale welvaart van de twee landen toe als elk land zich specialiseert in het produceren van het product waarin het een comparatief kostenvoordeel heeft. Door de specialisatie ontstaat in land A een overschot aan tafels en een tekort aan stoelen (voor land B precies andersom). De overschotten kunnen door handel worden geruild. Een ruilverhouding tussen stoelen en tafels waarbij zowel land A als land B voordeel heeft, ligt tussen 1 tafel = 1,5 stoel en 1 tafel = 2 stoelen (bijvoorbeeld 1 tafel = 1,75 stoelen) Er is ook kritiek op de wet van Ricardo: Door internationale concurrentie verdwijnen er banen in bepaalde sectoren. Landen worden afhankelijk van elkaar (de vraag is of je dat voor bepaalde producten wilt). Ontwikkelingslanden specialiseren zich in landbouw (waarin ze een comparatief kostenvoordeel hebben) en ontwikkelde landen in geavanceerde technologie. Het verschil tussen deze landen groeit daardoor. Heterogene producten zorgen ervoor dat kostenverschillen niet de enige factor zijn bij het bepalen van de productielocatie.