Jeugdcriminologie PDF

Summary

This document appears to be an academic text on juvenile criminology. It includes sections on definitions, theories, statistics, and prevention.

Full Transcript

Jeugdcriminologie Inhoud 1. Introductie............................................................................................................ 2 2. Jeugdcriminologie verklaren................................................................................ 4 2.1. Definitie jeugdc...

Jeugdcriminologie Inhoud 1. Introductie............................................................................................................ 2 2. Jeugdcriminologie verklaren................................................................................ 4 2.1. Definitie jeugdcriminaliteit............................................................................. 4 2.2. Verklaringstheorieën en kritieken................................................................. 4 2.3. Gebruik van theorie om tendenzen te verklaren......................................... 10 3. Cijfers omtrent jeugddelinquentie....................................................................... 11 3.1. Verloop van keten........................................................................................ 11 3.2. Inzicht in cijfers en beperkingen................................................................. 12 3.3. Daling in jeugdcriminaliteit verklaren.......................................................... 13 3.4. Zelfrapportage............................................................................................ 15 3.5. Recente stijging duiden.............................................................................. 16 4. Beleving van plaatsing....................................................................................... 16 4.1. Wat is beleving........................................................................................... 16 4.2. Onderzoeken van beleving plaatsing......................................................... 17 4.3. Gevolgen plaatsing..................................................................................... 18 5. Tienerpooiers: seksuele uitbuiting van minderjarigen........................................ 20 5.1. Kennis over thema..................................................................................... 20 5.2. Herkennen van een tienerpooierslachtoffer................................................ 23 5.3. Gepast reageren op een situatie van seksuele uitbuiting in de prostitutie.. 23 5.4. Preventie.................................................................................................... 24 6. Jeugdbendes en drillrap.................................................................................... 25 6.1. Wat zijn jeugdbendes?............................................................................... 25 6.2. Jeugdbendes en media.............................................................................. 27 6.3. Drill rap fenomeel....................................................................................... 28 6.4. Veranderingen jeugdbendes: internationaal............................................... 30 7. Uithandengeving................................................................................................ 31 7.1. Wat is de uithandengeving?....................................................................... 31 7.2. Wie?........................................................................................................... 33 7.3. Hoe beleven ze de uithandengeving?........................................................ 35 8. Maatschappelijke kwetsbaarheid....................................................................... 36 8.1. Theorie maatschappelijke kwetsbaarheid.................................................. 36 8.2. Wat betekent dit voor een jeugdprofessional?............................................ 40 9. Preventie........................................................................................................... 41 9.1. Preventie: definitie en afbakening.............................................................. 41 9.2. Algemene  individuele preventie............................................................. 41 9.3. Preventie evalueren................................................................................... 41 9.4. Wenselijke preventie.................................................................................. 43 Jeugdcriminologie 1. Introductie Perspectieven op jeugdcriminologie: 1. Historisch perspectief: ontstaan van de term ‘jeugd’ en hoe dit criminaliteit beïnvloedt o Veranderd geweldperspectief  Hardhandige aanpak => preventie en controle van onderling geweld o Culturele verschillen in aanpak  Tegenhoudend optreden van de overheid bij overlast en onderlinge conflicten o Veranderende overheidsbemoeienis bij jeugd  Kinderbeschermingswet 1912: van straffen => beschermen en heropvoeden o Grens tussen delinquentie en hinderlijk gedrag  Focus op complexiteit en nuances tussen overtredend gedrag en zorgelijk gedrag e o 19 eeuw  Verlichte ideeën over vormbaarheid en opvoedbaarheid kinderen  Kinderlijke kwetsbaarheid  Uitbuiting arbeid en kinderverwaarlozing  Filantropie van gegoede burgerij (nette dames)  Angst voor achteruitgang van gezonde en ontwikkelende jeugd  Arbeidsklasse = slecht milieu  Publicatie van eerste statistieken o Evolutie perceptie  Van plattelandsproblematiek => stedelijk fenomeen  Rondzwerven van weggelopen jongeren  Angst en zorg voor het verwaarloosde kind  Creatie van plekken waar kinderen beschermd en heropgevoed konden worden o Creatie van probleem  Rol van criminologen: door bestuderen van de groep ruchtbaarheid geven aan fenomeen  Link met armoede en verwaarlozing  Maar ook biologische benadering: slechte genen, ouders van het kind verantwoordelijk voor slechte genen  Evolutie van verwaarloosde kind in armoede => negatieve genetische achtergrond en milieu e o 20 eeuw tot jaren 50  Belang van weglopen  Maatschappelijk falen van gezin & kind  Naoorlogse categorie  Kinderen van samengestelde, eenouder gezinnen en pedagogische tekorten  Politici, wetenschappelijk en vertegenwoordigers van de kerk uitten de meeste zorgen over de verwildering van de jeugd  Massajeugd = verwilderende, ongeschoolde arbeidersjeugd  Naoorlogse jeugd nood aan genot en gebrek discipline => rondhangen, voetballen, roken, bioscoop gaan (vatbaar voor crimineel gedrag) o Jaren 50-80  Meer tolerantie, minder corrigerende houding  Jaren 50: kwam in het nieuws terecht  Zorgt voor opschudding en publieke verontwaardiging  Jaren 60-70: krakers  Subculturen worden gezien als duivels en leiden tot morele paniek  Protestbewegingen zoals krakers, milieubetogers en vredeactivisten roepen vergelijkbare reacties op  Jaren 80: voetbalvandalen & autonomen  Escalatie van subculturen met geweld en verstoring van openbare orden  Deze groepen werden opnieuw gezien als bedreigend o Conclusie  Aandacht voor jeugdcriminaliteit niet nieuw  Discours over jeugd, altijd een discours over moraal en afwijking  Problematisering en dramatisering van jeugd als delinquent ook niet nieuw  Bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun afwijkend en crimineel gedrag  Eerst reactie op nieuwe trend in jeugdcultuur is morele verontwaardig  Evolutie in gedrag dat als hinderlijk, ongewenst en crimineel werd beschouwd 2. Theoretisch perspectief: hoe kunnen we delict gedrag begrijpen en duiden? 3. Intersectioneel perspectief: overtegenwoordiging van bepaalde groepen begrijpen (gender, migratieachtergrond) 4. Cijfers & data: betrouwbaarheid van beschikbare statistieken Conclusie: Wetenschappelijk onderbouwende inzichten om jeugdcriminaliteit en zijn ontwikkeling beter te begrijpen 2. Jeugdcriminologie verklaren 2.1. Definitie jeugdcriminaliteit Wat is jeugdcriminaliteit?  Criminaliteit is het plegen van strafbare feiten: het gaat om gedrag dat als een strafrechtelijke inbreuk wordt bestempeld  Echter een ‘sociale constructie’: gedrag dat als ‘crimineel’ wordt bestempeld door menselijke afspraken”, die tijd‐ en ruimtebepaald zijn  Plegen van strafbaar gedrag => een als misdrijf omschrijven feit/ jeugddelict Wat is een jeugddelinquentie?  Jonger dan 18 jaar Wat is een age-crime curve?  Dit betekent dat jongeren en jongvolwassenen vaker crimineel of antisociaal gedrag vertonen dan volwassen populatie, met een piek tussen ongeveer 16 en 21 jaar  Jongeren zijn oververtegenwoordigd als het gaat om risicogedrag, zoals te veel alcohol of drugs gebruiken, roekeloos rijden, maar ook bij overlast, antisociaal gedrag en criminaliteit 2.2. Verklaringstheorieën en kritieken Jeugdcriminaliteit verklaren:  Verschillende benaderingen om jeugdcriminaliteit te verklaren, waaronder biologische, psychologische en sociologische theorieën  Criminologie is dus multidisciplinair  Een belangrijke huidige benadering is het "risicofactor-paradigma," dat stelt dat jeugdcriminaliteit wordt beïnvloed door: o Individuele o Familiale (kansarmoede, schoolcontext) o Gemeenschapsfactoren  Criminologische theorieën helpen ons begrijpen waarom mensen crimineel gedrag vertonen Klassieke theorieën: rationale keuze en afschrikking:  Klassieke theorie legt de nadruk op het individu en zijn of haar vrije wil. Mensen rationele wezens zijn die bewust beslissingen nemen o Criminaliteit wordt dan gezien als het resultaat van keuzes die individuen maken, waarbij ze de mogelijke risico’s (zoals straf) en voordelen (zoals geld) tegen elkaar afwegen  Vb. Iphone stelen en kans is toch maar klein omdat ik snel kan lopen en ze mij nooit zullen pakken o Mensen willen plezier maximaliseren en pijn minimaliseren o Afschrikken door bestraffen: enige manier dat mensen geen crimineel gedrag plegen o Straffen dienen snel, zeker en proportioneel te zijn Vroege criminologische theorieën:  Positivistische wetenschappelijke criminologie (19e eeuw) o De eerste theorieën die criminaliteit verklaren met biologische factoren, zoals frenologie o Criminaliteit werd gezien als erfelijk en kon herkend worden aan fysieke kenmerken (niet meer geldig)  Laag IQ en criminaliteit (1914) o Criminaliteit werd toegeschreven aan lage intelligentie, waardoor jongeren niet in staat waren sociaal acceptabel gedrag te leren o Criminaliteit wordt beschouwd als een persoonlijkheidsprobleem, met nadruk op "feeble-mindedness" (zwakzinnig) en beperkte zelfcontrole Sociologische verklaringen:  Anomietheorie: Jeugddelinquentie ontstaat door de kloof tussen maatschappelijke doelen en de middelen om die te bereiken o Als jongeren het gevoel hebben dat ze de doelen die de samenleving hen oplegt (zoals succes of rijkdom) niet kunnen bereiken via legitieme wegen, kunnen ze kiezen voor criminele middelen.  Vb. een jongere uit een achterstandsbuurt kan gaan stelen omdat hij weinig mogelijkheden ziet om op legale wijze geld te verdienen Kritiek anomie:  Te veel nadruk op materieel succes  Niet alle jeugdcriminaliteit kan worden verklaard door een verlangen naar geld; sommige jongeren plegen delicten om andere redenen, zoals status, opwinding of uit protest  Verwaarlozing van culturele factoren  Verschillende groepen kunnen verschillende "definities" van succes hebben  Kritiek op homogeniteit  De theorie gaat ervan uit dat alle mensen dezelfde doelen hebben, terwijl dit in werkelijkheid varieert tussen individuen en gemeenschappen  Strain (stress) Theory: Uitbreiding van Mertons theorie met nieuwe vormen van strain, zoals misbruik, slechte buurtomstandigheden en negatieve relaties. o Jeugdcriminaliteit is een reactie op stress en frustratie o Jongeren die negatieve ervaringen hebben (zoals familieproblemen, pesten of slechte schoolprestaties) kunnen stress ervaren. Deze stress leidt hen tot crimineel gedrag als een manier om met hun frustraties om te gaan o Een gepeste jongere kan geweld gebruiken als reactie op de frustratie van slechte schoolcijfers of pesten Kritiek strain:  Niet alle jongeren met stress worden crimineel  Hoewel de theorie erkent dat stress en frustratie crimineel gedrag kunnen veroorzaken, zijn er veel jongeren die onder dezelfde spanningen leven maar nooit crimineel worden  Te breed  De definitie van "strain" is vrij breed en kan veel verschillende situaties omvatten, waardoor het moeilijk wordt om precies te bepalen welke soorten stress echt tot criminaliteit leiden  Focust te veel op negatieve emoties  Terwijl strain door frustratie wordt benadrukt, besteedt de theorie weinig aandacht aan positieve emoties (zoals veerkracht) Sociale controle theorie:  Hirschi: Criminaliteit ontstaat door een zwakke binding met de maatschappij. Factoren zoals zelfregulatie, moreel besef, ouderlijke betrokkenheid en sociale bindingen spelen een sleutelrol bij het verminderen van criminaliteit o Sterke sociale banden houden jongeren weg van crimineel gedrag o Jongeren die sterke banden hebben met familie, school of andere maatschappelijke instituten zijn minder geneigd om criminele activiteiten te plegen o Deze bindingen zorgen voor conformiteit en respect voor de regels o Een jongere met goede schoolprestaties en betrokken ouders zal minder snel criminele activiteiten ondernemen Kritiek sociale controle:  Te simplistisch beeld van sociale banden  Niet alle sterke banden voorkomen criminaliteit. Sommige jongeren met sterke bindingen kunnen toch crimineel gedrag vertonen (slechte vrienden)  Negeren van negatieve bindingen  De theorie suggereert dat sociale bindingen altijd positief zijn, maar verwaarloost de invloed van negatieve bindingen, zoals banden met antisociale groepen of criminele netwerken (maffiafamilie)  Geen oog voor structurele ongelijkheden  Armoede of discriminatie Differentiële associatie theorie:  Criminaliteit is aangeleerd gedrag door interactie met criminele leeftijdsgenoten o Jongeren leren crimineel gedrag door interactie met anderen, vooral in groepen o Als jongeren vaker omgaan met mensen die crimineel gedrag vertonen, zijn ze meer geneigd om hetzelfde te doen. Ze nemen waarden en normen over die criminaliteit goedkeuren o Een tiener die veel tijd doorbrengt met vrienden die stelen, leert niet alleen hoe, maar ook waarom stelen "oké" zou zijn Kritiek differentiële associatie:  Kritiek op sociale omgeving als enige factor  De theorie legt te veel nadruk op sociale interactie als oorzaak van criminaliteit en verwaarloost individuele factoren zoals persoonlijkheidskenmerken, biologische aanleg of psychologische problemen  Gebrek aan verklaringskracht voor eerste misdrijven  Het is moeilijk te verklaren hoe jongeren hun eerste criminele gedrag vertonen zonder eerst in contact te komen met criminele rolmodellen  Verklaring voor conformiteit  De theorie focust alleen op de oorzaak van afwijkend gedrag, maar niet op waarom jongeren in dezelfde omstandigheden soms juist niet crimineel worden Subculturen en Labeling theorie:  Deviantie is sociaal geconstrueerd. Wij als maatschappij beslissing wat crimineel gedrag is en wat niet o Crimineel gedrag wordt versterkt door het stigma dat jongeren krijgen wanneer ze als "crimineel" worden bestempeld o Wanneer een jongere door de samenleving of justitie wordt gelabeld als crimineel, kan hij deze rol gaan aannemen en verder betrokken raken bij criminaliteit. Het label beïnvloedt hun zelfbeeld en sociale kansen o Een jongere die als probleemmaker wordt gezien, kan zich uiteindelijk gaan gedragen naar deze verwachting Kritiek labeling:  Te veel nadruk op externe labels  De theorie legt te veel focus op hoe de samenleving of het rechtssysteem individuen labelt en houdt onvoldoende rekening met de oorspronkelijke oorzaken van crimineel gedrag  Veronderstelt onvermijdelijk crimineel gedrag  De theorie suggereert dat labeling altijd leidt tot criminaliteit, wat niet altijd het geval is. Sommige jongeren komen hun negatieve label juist te boven  Verwaarlozing van ernst van het delict  De theorie behandelt alle vormen van criminaliteit min of meer op dezelfde manier, zonder rekening te houden met de aard en de ernst van de delicten Risicofactorenmodel (Farrington):  Farrington benadrukt dat crimineel gedrag niet statisch is, maar zich ontwikkelt doorheen verschillende levensfases. Hij beschrijft hoe criminaliteit zich vaak begint in de adolescentie, met pieken in de late tienerjaren en vroege volwassenheid, en daarna weer afneemt o Individuele factoren: Lage schoolprestaties, slechte impulscontrole (weinig zelfcontrole) o Familieomgeving: Gebrek aan ouderlijk toezicht, misbruik of verwaarlozing, criminele familieleden o Gemeenschap: Armoede, onveilige buurten, criminele vrienden Meervoudige risicomodel:  Het kind kan beïnvloedt worden in door gezin, school en vrije tijd. Traumatische gebeurtenissen en sociale steun kunnen het kind dusdanig beïnvloeden dat probleemgedrag ontstaat  Naast de omgevingsinvloeden, hebben ook factoren in het kind zelf invloed op zijn/haar probleemgedrag. Het gaat hier om de persoonlijkheid van het kind !!! geen eenrichtingsverkeer !!!  Het gaat niet om eenrichtingsverkeer als we spreken over risicofactoren. Daarom is het risicomodel met een multivariate karakter beklemtoond o Tussen de door onderscheiden concepten sprake is van interacties, die gezamenlijk meer verklaringskarakter hebben voor het ontstaan van probleemgedrag Onderbelichting cognitieve factoren bij ontstaan en behandeling probleemgedrag:  Cognitieve heeft te maken met hoe schema’s tussen de oren werken. Dat is onderhevig aan interpretatie en betekenis die ontstaat bij de jongeren in zijn leefwereld  Daarom wordt juist aan die cognitieve factoren door verschillende auteurs bijzondere waarde toegekend als het gaat om de vraag waarom bij vrijwel gelijke ongunstige achtergronden de ene jeugdige drugs gaat gebruiken, een ander van huis wegloopt en weer een ander suïcide pleegt probleemgedrag te zien geven Verklaringsgrond delinquent gedrag:  Risicofactoren kunnen dus invloed hebben op delinquent gedrag. Zoals al eerder werd benoemd is er niet één enkele oorzaak aan te wijzen voor delinquent gedrag, maar dat het altijd gaat om een opeenstapeling van - en een interactie tussen - verschillende factoren Kritiek op het risicofactor-paradigma:  McAra & McVie o Langdurige impact van criminalisering: we komen te snel tussen o In plaats van jeugdcriminaliteit te verminderen, leidt deze benadering vaak tot een "zelfvervullende profetie", waarbij jongeren zich nog verder in de criminaliteit storten door de negatieve beeldvorming o Kritiek op het risicofactorparadigma: terwijl veel onderzoek en beleid gericht is op het identificeren van risicofactoren bij kinderen die mogelijk crimineel gedrag gaan vertonen, toonden McAra en McVie aan dat dit soms onnauwkeurige methode is  Vrijwel onmogelijk om met zekerheid te voorspellen welke kinderen daadwerkelijk ernstige misdrijven zullen plegen in hun tiener- of volwassen jaren  Focus op vroege interventie als risicovol gezien, omdat het kinderen onterecht kan labelen en hen blootstelt aan stigmatisering  Pleiten eerder voor inzetten op (vroege) preventie o "Critical moments" en schooluitval: de uitstroom uit crimineel gedrag of juist de toename ervan vaak wordt beïnvloed door kritieke momenten in de vroege tienerjaren  Een belangrijk voorbeeld is schooluitval: jongeren die van school worden gestuurd, hebben veel meer kans om in de criminaliteit te belanden o Diversionary strategies en de rol van justitie  Ze pleiten voor minder focus op straffen en meer op herstelgerichte benaderingen en steun  Contact met het strafrechtsysteem vaak leidt tot een toename van crimineel gedrag in plaats van een afname o Verschil tussen kwetsbaarheid en crimineel gedrag: ernstige criminele activiteiten vaak gepaard gaan met een breed scala aan kwetsbaarheden, zoals armoede, verwaarlozing en misbruik  Aanpak van jeugdcriminaliteit niet alleen een juridisch of strafrechtelijk vraagstuk, maar ook een sociaal en maatschappelijk probleem 2.3. Gebruik van theorie om tendenzen te verklaren Verklaringen voor daling jeugdcriminaliteit:  De geregistreerde jeugdcriminaliteit steeg vanaf het midden van de vorige eeuw, met een piek in de jaren 1990, en daalde daarna aanzienlijk  Deze daling is zichtbaar in veel westerse landen en komt overeen met trends in algemene criminaliteit, die al eerder afnam  Zowel geregistreerde criminaliteit als gegevens uit slachtofferenquêtes en zelfrapportagestudies wijzen op een daling bij zowel jongeren als volwassenen Beveiligingshypothese:  Verklaring: daling in jeugdcriminaliteit door toename van beveiligingsmaatregelen  Voorbeelden van maatregelen o Alarminstallaties in auto’s o Betere inbraakbeveiliging van woningen o Cameratoezicht in openbare ruimtes o Tags en poortjes in winkels  Effect: verminderde kans op ‘debut crimes’ zoals winkeldiefstal, inbraak of straatgeweld Maatschappelijke verandering in risicogedrag:  Verklaring: jongeren worden minder blootgesteld aan risicofactoren en meer aan beschermende factoren  Risicofactoren o Verminderd alcoholgebruik o Minder contact met delinquente vrienden  Beschermende factoren o Meer ouderlijke betrokkenheid en monitoring o Meer emotionele steun 3. Cijfers omtrent jeugddelinquentie 3.1. Verloop van keten  Wanneer een minderjarige een delict pleegt of ervan verdacht wordt => vastgesteld door politie in pv  Het jeugdparket neemt de eerste stap. Afhankelijk van ernst van het delict de volgende opties o Seponeren (met of zonder waarschuwingsbrief/-oproep) o Voorwaarden opleggen (bv. contact- of plaats verbod, leerproject, behandeling) o Positief project (brief schrijven, klusjes, opleiding, specifieke hulp zoeken) o Bemiddelingsaanbod (onderling overeenkomen)  Bij ernstige feiten kan het jeugdparket de jeugdrechter inschakelen voor een maatschappelijk onderzoek en voorlopige maatregelen. De jeugdrechter houdt hierbij rekening met o Leeftijd en persoonlijkheid o Leefomgeving en veiligheid van de jongere o Gevaar voor de samenleving Jeugdrechter: voorlopige maatregelen:  Onder toezicht plaatsen van sociale dienst van jeugdrechtbank  Voorwaarden opleggen: schoolbezoek, huisarrest, leerproject volgen  Plaatsing in open of gesloten afdeling van gemeenschapsinstelling  Max 9 maanden bij jeugddelict  MAAR! Verlenging van de maatregel o Mogelijk indien het onderzoek door het Openbaar Ministerie nog niet is afgerond o Bij verdenking van een zwaar misdrijf met een strafmaat van 5 jaar of meer Jeugdrechter: maatregelen ten gronde: sancties:  Herstelgerichte en ambulante maatregelen o Herstelbemiddeling of herstelgericht groepsoverleg o Een berisping (jeugdrechter zegt dat hij het niet meer mag doen) o Toezicht door de sociale dienst van de jeugdrechtbank o Intensieve educatieve begeleiding o Werktaak  Voorwaarden om thuis te blijven wonen, zoals o Schoolbezoek, omgangsverbod of plaatsverbod, deelname aan een leerproject, of het uitvoeren van gemeenschapsdienst o Gemeenschapsdienst = onbetaalde arbeid, bijvoorbeeld klusjes voor de stad, het OCMW of een vereniging  Plaatsing als maatregel  Voorrang aan open plaatsing boven gesloten plaatsing  Plaatsing bij een betrouwbaar persoon (bijvoorbeeld een pleeggezin of familielid)  Plaatsing in een geschikte private voorziening  Plaatsing in een gemeenschapsinstelling o In een open afdeling o In een gesloten afdeling  Uithandengeving o 16 of 17 jarige o Eerder maatregelen zijn opgelegd o Zeer ernstig delict o Jeugdrechter van mening dat de jongere niet meer vatbaar is voor het beschikbare pedagogische aanbod 3.2. Inzicht in cijfers en beperkingen Cijfers:  Ideale wereld zijn deze officiële statistieken o Alle door minderjarigen gepleegde als misdrijf omschreven feiten o Vastgesteld en geverbaliseerd door de politiediensten o Doorstromen naar het parket o Het parket al dan niet overgaat tot vervolging o De jeugdrechtbank een uitspraak doet en maatregelen kan opleggen o Uitvoering ervan in de bevoegde diensten  In de praktijk o Instroom van dossiers en jongeren bij het parket o Uitgevoerde maatregelen Officiële statistieken: beperkingen:  Indicatie van gepleegde feiten: Alleen feiten die het parket bereiken worden geregistreerd  Beperkte weergave: Officiële statistieken bieden enkel zicht op de "top van de ijsberg" – een fractie van de reële jeugdcriminaliteit  Dark number: Veel criminele feiten worden niet ontdekt of geregistreerd o Slachtofferloze delicten o Slachtoffers die geen aangifte doen  Beïnvloedende factoren o Werklast en capaciteit van politie en justitie o Prioriteitenstelling van het gerechtelijke apparaat (er is gemoeid wat de prioriteit is) o Registratie van activiteit 3.3. Daling in jeugdcriminaliteit verklaren  De geregistreerde jeugdcriminaliteit steeg vanaf het midden van de vorige eeuw, met een piek in de jaren 1990, en daalde daarna aanzienlijk  Deze daling is zichtbaar in veel westerse landen en komt overeen met trends in algemene criminaliteit, die al eerder afnam  Zowel geregistreerde criminaliteit als gegevens uit slachtofferenquêtes en zelfrapportagestudies wijzen op een daling bij zowel jongeren als volwassenen Beveiligingshypothese:  Verklaring: Daling in jeugdcriminaliteit door toename van beveiligingsmaatregelen  Voorbeelden van maatregelen o Alarminstallaties in auto’s o Betere inbraakbeveiliging van woningen o Cameratoezicht in openbare ruimtes o Tags en poortjes in winkels  Effect: Verminderde kans op ‘debut crimes’ zoals winkeldiefstal, inbraak of straatgeweld Maatschappelijke verandering in risicogedrag:  Verklaring: Jongeren worden minder blootgesteld aan risicofactoren en meer aan beschermende factoren  Risicofactoren o Verminderd alcoholgebruik o Minder contact met delinquente vrienden  Beschermende factoren o Meer ouderlijke betrokkenheid en monitoring o Meer emotionele steun Digitalisering en tijdsbesteding:  Verklaring: Digitalisering en sociale media hebben geleid tot veranderingen in vrijetijdspatronen  Effect o Jongeren brengen minder tijd door met vrienden op straat o Meer tijd wordt online en op sociale media gespendeerd  Impact op jeugdcriminaliteit o Minder ongestructureerd rondhangen in de publieke ruimte → minder kans op delinquent gedrag o Afnemende tijd doorgebracht in ongestructureerde activiteiten sinds 2008 o Minder vaak bij vrienden, minder dronken zijn  Andere factoren o Betere relaties met ouders en school, strengere morele opvattingen Online jeugdcriminaliteit:  Nieuwe trends: Toename in online delicten zoals inloggen zonder toestemming  Verschuiving? o Daling in traditionele jeugdcriminaliteit kan wijzen op een verplaatsing naar de digitale wereld  Onzekerheid: Onduidelijk of jongeren met een offline crimineel verleden overstappen naar online criminaliteit, of dat het om een nieuwe groep daders gaat Cyclische beweging in criminaliteit:  Hypothese: Criminaliteit kan cyclisch evolueren  Risico: Aandacht van overheid en burgers kan verslappen, waardoor criminaliteit opnieuw kan stijgen  Beveiligingshypothese: Suggereert de noodzaak om vinger aan de pols te houden bij het bestuderen van criminaliteitsstatistieken Welke feiten: Verandering in soorten delicten:  Afname van aandeel eigendomsdelicten  Toename van dossiers o Inbreuken tegen familie en publieke moraal o Inbreuken tegen openbare veiligheid & openbare orde o Inbreuken op volksgezondheid  Stabiliteit van delicten: o Persoonsdelicten o Drugsdelicten o Inbreuken tegen openbare overlast en verkeer 3.4. Zelfrapportage  Wie? Het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) is een interdisciplinaire samenwerking van jeugdonderzoekers aan de Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel en de KU Leuven  JOP-monitor: grootschalige bevraging over de leefwereld van jongeren  ‘Staat van de jeugd’ met focus op heden + langetermijn ontwikkelingen o Belang van (exacte) herhaling o Speelt ook in op actuele thema’s  14,4% van de bevraagde jongeren geeft aan minstens één keer een criminele daad te hebben gepleegd in het afgelopen jaar o 7,0% éénmalig o 7,4% meerdere keren  Winkeldiefstal: 10,0% van de jongeren rapporteert dit minstens éénmaal  Vandalisme: 10,0% van de jongeren rapporteert dit minstens éénmaal  Diefstal van een andere persoon: 7,0% van de jongeren rapporteert dit minstens éénmaal Daderschap JOP-monitor:  Belangrijkste punten o Minderjarigen en daderschap: niet ‘abnormaal’ o Maar ze zijn vaker slachtoffer dan dader o Verschillen in daderschap  Jongens > meisjes  ‘Oudere’ jongeren plegen meer eigendomsdelicten  Jongeren met Belgische achtergrond meer eigendomsdelicten  In grootstedelijke context: gezinnen die moeilijker rondkomen 3.5. Recente stijging duiden Zie pp 4. Beleving van plaatsing 4.1. Wat is beleving  Beleving = ervaring = subjectief o Non-fictie boeken, (auto)biografieën (niet-wetenschappelijke werken) o Wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke literatuur o ‘Voicing’ onderzoek (stem van het kind centraal) o Belang ervaringen en betekenisverlening Hoe beleving van plaatsing onderzoeken?  Op het moment van plaatsing zelf o Vb. jongeren interviewen op moment van de plaatsing  Ideaal? o Minderjarigen/ jongeren o Gevaar voor overbelasting o Informed consent (toestemming) Hoe beleving van plaatsing onderzoeken: 3 elementen geïnformeerde toestemming: 1. Toestemming die iemand die daartoe in staat is a. Discussie kinderen, neuro-diversiteit, verstandelijke beperking, geïnterneerden b. Subjectieve invulling van ‘in staat zijn’ → wie schat dat in? Ouders, verzorgers, voogden,... mogelijks tegengestelde belangen! Macht, hiërarchie c. Soms ‘passieve’ informed consent 2. Voldoende informatie over het onderzoek a. Ondertekenen informed consent formulier => schriftelijke toelating wordt gegeven b. Uitleg over onderzoek mondeling en/of op papier (evt. ‘ik beaam dat ik voldoende informatie heb gekregen,...) → respondenten (deelnemers) correct informeren c. Taal aanpassen aan doelpubliek d. Mondeling versus schriftelijk 3. Vrijwillige toestemming a. Geen dwang b. Dubbele relatie (bv. arts, psycholoog, criminoloog PSD...) of statusverschil (volwassene-kind) →kan zich verplicht/geïntimideerd voelen Achteraf volwassenen:  Voordeel: ook zicht op (beleving van) impact, (lange-termijn) gevolgen,...  Geheugen: vertekeningen o Vergeten o Verleden ↔️ heden o Interpretatie verleden wordt beïnvloed door het heden!  Permanente (re)constructie van levensverhaal  Interview morgen, volgende week, binnen 10 jaar: andere resultaten? Tijd-en contextgebonden  Invloed discours justitiële actoren / hulpverlening op discours 4.2. Onderzoeken van beleving plaatsing  Drie zelfnarratieven (persoonlijke verhalen) in de interviews gelinkt aan de plaatsing o Collective self  Spreken in termen van “wij”  Alles in groep  Hetzelfde doen  Hetzelfde moeten zijn => moeilijk om jezelf te onderscheiden, jezelf verliezen, zelfde verzorgingsproducten, beperkte persoonlijke bezittingen  Oudere personen: uniform, zelfde haarsnit + nummer werd in bezittingen genaaid  Oudere personen: gevoel van nummer te zijn  Checklists → gevoel van robot te zijn  Gevoel dat identiteit afgenomen wordt, ontwikkeling persoonlijke ‘zelf’ afgeremd o Problematic self  Voor sommigen: plaatsing werd ervaren als positief, opportuniteit voor persoonlijke groei  Kansen, doorzettingsvermogen, talenten leren kennen, sterk gemaakt,...  De meesten keken echter vooral terug met negatieve gevoelens  Plaatsing als ‘bewijs’ dat ze slechte kinderen waren (ook POS/VOS!) → stigma ↔️ ouders komen er mee weg  Probleem-georiënteerde aanpak in instellingen draagt bij tot dat gevoel  Zie ook permanente evaluatie, checklists, dossiers  Gevoel dat alles onder vergrootglas gelegd wordt (cf. worstelen met seksualiteit)  Self-fullfilling prophecy, gebrek aan positieve aanpak o Resilient self  Verschillende strategieën om het ‘zelf’ te bewaren/beschermen tijdens plaatsing  Verzet als reactie tegen gevoel niet gehoord te worden en tegen als onrechtvaardig ervaren praktijken  Verdoken vormen  Eten in wc gooien, bijnamen,... Resultaten uit onderzoek:  Negatieve impact Impact? Ik denk van ni. In mijn jeugd was ik ni zo erg als nu na mijn 18. Ja, als ze mij ni hadden geplaatst, en als ze mij beter hadden opgevolgd, misschien was ik dan nu ni zo erg. Want ja, door die instelling zelf. Ge leert daar veel, hoe ge auto’s steelt enzo. Ge leert er meer dan op straat. En dan dacht ik: ‘wablief, ikke in een gesloten instelling, dees kan ni!?’. En dan ben ik echt rebel beginnen worden, want da was, ik trok mij niks meer aan (...). 4.3. Gevolgen plaatsing  Meer kans op problemen in verschillende levensdomeinen o Hogere kans op sociale uitsluiting, verminderde levenskwaliteit, gebrekkig sociaal netwerk, problemen met woonst, thuisloosheid, laag opleidingsniveau → moeilijk op de arbeidsmarkt → financiële moeilijkheden, armoede, schulden o Meer psychische problemen (gevolg van trauma / plaatsing?), meer verslavingen (gevolg van trauma?); self-medication o Meer fysieke problemen (bv. tandzorg), grotere kans op tienerzwangerschap o Meer delinquentie in volwassenheid  Kortom, onderzoek: care leavers doen het minder goed in de volwassenheid dan mensen zonder plaatsingsverleden. MAAR: KRITIEK! 1. Belang subjectief perspectief o Enkel meten van standaard normen voor maatschappelijk succes / inclusie-exclusie (woonst, jobsituatie, strafblad,...) → uiterlijk waarneembare indicatoren o Zegt weinig over hoe mensen dit ervaren (interne processen) o Wat met niet-officiële gegevens (bv. zwartwerk, niet-officieel samenwonen, niet-erkende kinderen,...) 2. Methodologische kanttekeningen o Vertekeningen, bv. door selectieve uitval o Mensen die niet voorkomen in officiële gegevens (bv. dakloos): geen info 3. Te korte termijn o Levenssituatie verandert op langere termijn  Lange termijn perspectief noodzakelijk o Sociale integratie verbetert met leeftijd o Onderzoek vaak bij jongeren in fase van ‘leaving care’ of ‘just left care’ o ‘Leaving care’ valt vaak samen met overgang naar volwassenheid o Transitiefase = jonge volwassenheid  Jonge volwassenheid = ! Sowieso onstabiele en moeilijke fase o Veel transities in deze periode, op verschillende levensdomeinen  Meesten slagen erin succesvol door deze periode te geraken: job vinden, stabiel sociaal netwerk enz.  Voor kwetsbare jongeren: extra obstakels o Zwakker profiel (diploma, job, psychische en fysieke problemen, zelfbeeld, huisvesting, verslaving, schulden,...) o Ten gevolge van plaatsing of kenmerken reeds aanwezig? Wellicht beide  Abrupt einde →ontbreken nazorg Je kreeg een treinkaartje, dat was de nazorg (van der Geest et al., 2013)  Respondenten vonden gebrek nazorg grootste impact hebben op verdere leven, meer dan plaatsing as such  Hulpverleningsmoeheid →wijzen hv af  Independence (volledig afhankelijk)  Interdependence (wederzijdse verbondenheid en steun netwerk)  Grens 18 jaar: juridisch ↔️ sociaal  Subjectieve visie op gevolgen/impact van plaatsing op lange termijn →evolutie bekijken in zelfnarratieven o Veel respondenten worstelden nog met hun ‘care-identity’ (vnl. jongere respondenten; voelen zich nog steeds anders en construeren hun zelfperceptie nog sterk rond hun plaatsingsverleden) o Oudere respondenten: meer vertrouwen, meer inzicht in wat ze gerealiseerd hebben ondanks / dankzij hun verleden; drijven weg van hun ‘care-identity’, bouwen andere zelfnarratieven op Hoe de narratieven evolueren: 1. Stigmatisering a. Gevoel van ‘de rare’ / outsider te zijn (bv. oudercontact, slaapfeestje,...) b. Gevoel van gestigmatiseerd te worden (alle geplaatste jongeren over dezelfde kam scheren); soms ook probleem bij zoeken woonst of job c. Neemt af bij ouder worden i. Valt minder op als je geen contact hebt met familie ii. Minder vragen over je kindertijd (nieuwe mensen vragen niks, oude vrienden weten het al) 2. Zoeken naar het verloren ‘zelf’ a. Helft respondenten: psychologische problemen in volwassenheid i. Velen zoeken hulp o Voornamelijk vrouwen gaan in therapie o Vaak pas jaren na de plaatsing o LT: levenssituatie meer stabiel, vaak dan trigger i. Klaar om terug te kijken o Onverwacht: fysieke klachten tgv psychologisch lijden 2 belangrijke turning points voor wat betreft verandering in zelfperceptie: 1. Zelf beginnen werken als bv jeugdwerker (vaak later in volwassenheid studies aanvangen / beginnen werken in sector)  Heel wat respondenten werken of willen werken in de sociale/jeugd sector (‘ervaringsdeskundige’)  Bevordert innerlijke veranderingen: positief rolmodel →geeft betekenis aan eigen leven; geeft positieve invulling aan eigen zelf; ‘redemption’ (verlossing)/herstel 2. Ouderschap (vnl bij vrouwen) a. Nieuwe, positieve rol; iets om voor te leven; zelfvertrouwen b. Nieuwe start, betekenis aan leven; motive for change c. Kan wonden helen →voorkomen intergenerationele problematiek: herstellen, of rechtzetten verleden d. Belang moederschap als conventionele identiteit (voelt zich nuttig,...) 5. Tienerpooiers: seksuele uitbuiting van minderjarigen 5.1. Kennis over thema Definitie:  Een tienerpooier is een loverboy, een mensenhandelaar, iemand die meestal als knap wordt omschreven  Profiel van de tienerpooiers o Alleen o Celstructuur o Hiërarchische structuur  De daders o Vaag – weinig kennis o Passen zich aan en blijven onder de radar o Mannen van 20-30 jaar, charmant & vlot o Verleden (kleine) criminaliteit o Selecteren specifieke meisjes en profielen o Bieden ‘ander’ of beter leven, omkadering, dromen,… o Georganiseerd karakter & gebruik van netwerken o Nieuwe criminele activiteit stadsbendes o Motivatie? Eenvoudig, snel en veel geld  Hoe gaan ze te werk? Modus operandi 1. Ronselen: Hawking & grooming a. Internet & sociale media b. Wisselwerking met fysieke locaties c. Inzetten slachtoffers als ronselaar d. Hawking: selectieproces van potentiële slachtoffers e. Grooming: contact leggen met minderjarigen met als doel seksueel contact/uitbuiting 2. Binding & isolatie a. Door middel van affectie b. Aandacht, erkenning, ‘liefde’, koppel, gezamenlijke en welvarende toekomst… c. Door middel van omkadering i. Schuilplaats & ‘veiligheid’ ii. Vrijheid, nieuwe vrienden & mogelijkheden iii. Drugs, geld & hippe spullen 3. Seksuele uitbuiting a. Afpersing  sextortion b. Dwang door omstandigheden (vb. onderdak & veiligheid) c. Schuldidee na verlenen van gunsten d. Inspelen op schaamte slachtoffer e. Fysiek geweld als dwangmiddel?  emotionele binding efficiënter & minder risicovol f. Razend snel proces: grooming  exploitatie (“48u”)  Auto-identificatie probleem  De slachtoffers o Meisjes o Leeftijd: tussen 11 en 18 jaar o Banalisering prostitutie & lichamelijke dissociatie o Associatie met “escorte”, maar niet met prostitutie en uitbuiting o Problematische zelfidentificatie o Melding door derden  Profiel van de slachtoffers 1. Meisjes (met een verleden) in de jeugdzorg a. Precaire (instabiele) positie b. Achtergestelde thuissituatie c. Gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling d. Eenzaamheid e. (Repetitief) weglopen 2. Welgestelde meisjes uit de Zuidrand van Brussel a. Geen precaire positie b. Welgestelde zuidrand Brussel c. Verlokking & eenzaamheid d. Dubbelleven e. Schaamtegevoel & chantage (sextortion) f. Link met stadsbendes g. Ouders met een carrière, druk leven, afwezig, met bepaalde verwachtingen en een leven dat voor hen werd uitgestippeld 3. Internationale mensenhandel a. Oost-Europa i. Ontsnappen aan armoede ii. Binding door affectie & materiële droombeelden iii. Minderjarig ‘geïmporteerd’, meerderjarig uitgebuit? iv. Slachtoffers verdwijnen van radar v. Overgang fysieke dwang naar andere methodes b. Nieuwe dossiers: Franse slachtoffers i. Weglopen ii. ‘Verkocht’ aan Belgische stadsbendes  Detecteren – weglopen 5.2. Herkennen van een tienerpooierslachtoffer  Hoe herkennen? o Regelmatig weglopen o Ouder vriendje dat veel belt en bezitterig is o Kent vaak andere slachtoffers o Gedrags- en normverandering o Eenzaam en geïsoleerd o Papegaait de mening van haar ‘vriend’ o Ruzie en spijbelen o Drugs en alcohol o Nieuwe vrienden o Meer geld en dure spullen o Bedreigingen o … 5.3. Gepast reageren op een situatie van seksuele uitbuiting in de prostitutie Hoe reageren als hulpverlener?  Beroepsgeheim  Hulp vragen  In gesprek gaan  Lifeline Wat met beroepsgeheim?  Beroepsgeheim verbreken = strafbaar Durf hulp vragen: Child focus:  Noodnummer Child Focus 116 000 o 24/7, gratis  Thema’s o Verdwijningen o Seksuele uitbuiting o Belgisch Centrum voor Veilig Internet  Minderjarigen  Missie o Operationeel o Preventie  Beleid Child focus:  Rol van Child Focus o Komt tussen in het kader van een verdwijning en seksuele uitbuiting van een minderjarige  24/7 en gratis beschikbaar voor iedereen  Nationaal zicht op fenomeen  Victim centered  Ondersteuning van naasten 5.4. Preventie Proces proberen in te zetten bij slachtoffer:  Verliefd/emotionele gebondenheid  Grensverleggingen  Hersenspoeling  Totale gehoorzaamheid  Ontluistering (TWIJFEL)  Ontmaskering  Losmakingsproces 6. Jeugdbendes en drillrap 6.1. Wat zijn jeugdbendes?  Jeugdbendes = Groepen jongeren die zich organiseren en zich (vaak) bezighouden met delinquent gedrag, zoals geweld of drugshandel  Herkenbare kenmerken o Groepsgevoel en gedeelde identiteit (bijv. symbolen, kleding) o Vaak territoriaal of verbonden aan een specifieke buurt o Samenwerking bij illegale activiteiten o Vaak geworteld in sociale en economische marginalisatie Waarom sluiten jongeren zich aan bij jeugdbendes?  Push-factoren (drijvende krachten) o Onvervulde verlangens i. Jongeren voelen dat hun behoeften aan veiligheid, respect en eigenwaarde elders niet worden vervuld; bendes spelen hierop in o Sociale achterstand i. Armoede, slechte huisvesting en een gebrek aan toekomstperspectief maken jongeren kwetsbaar voor aansluiting bij bendes o Identiteit i. Bendes bieden een uitlaatklep voor jongeren om woede en frustratie over uitsluiting, racisme en marginalisatie te uiten en te kanaliseren o Gebrekkige opvoeding of ondersteuning i. Jongeren met een instabiele thuissituatie of zonder steunstructuren zoeken vervangende structuren in bendes o Conflict met autoriteit i. Jongeren ervaren school, gezin en maatschappij soms als vijandig of onrechtvaardig, waardoor zij een alternatief zoeken in bendes  Pull-factoren (aantrekkingskrachten): o Groepsgevoel i. Bendes versterken de identiteit van jongeren en bieden bescherming, saamhorigheid en sociale binding o Status en aanzien i. Lidmaatschap in een bende biedt jongeren status en respect, vooral in buurten waar legitieme alternatieven ontbreken o Toegang tot middelen i. Bendes bieden jongeren toegang tot geld, drugs en macht, wat aantrekkelijk kan zijn in economisch marginale contexten o Multiple marginality (Vigil, 2002) i. De aantrekkingskracht van bendes ligt in hun vermogen om jongeren te helpen omgaan met verschillende vormen van marginalisatie, zoals uitsluiting op basis van sociale klasse, etniciteit of woonomgeving Typologie van jeugdbendes:  Tijdelijke groepen: Kortstondige, los-vaste groepsvorming zonder langdurige binding  Straatbendes: Lokale groepen met een gedeelde identiteit en structureel normafwijkend gedrag  Criminele bendes: Goed georganiseerde groepen met duidelijke hiërarchie en focus op criminaliteit  Georganiseerde bendes: Professionele criminele netwerken waarbij jongeren vaak worden gerekruteerd als uitvoerders (bijv. drugshandel) Gevolgen van jeugdbendes voor samenleving en individuen:  Individuele gevolgen: o Verhoogd risico op criminele carrières o Beperkte kansen op werk en integratie in de maatschappij (tatoos) o Slachtofferschap van geweld binnen en buiten de bende  Maatschappelijke gevolgen: o Toename van geweld en criminaliteit in bepaalde buurten o Verhoogde angst en sociale controle in wijken o Kosten voor justitie, politie en sociale hulpverlening Wat werkt in de aanpak van jeugdbendes?  Preventie o Vroege interventieprogramma’s in scholen en buurten o Versterken van gezinnen en sociale netwerken o Alternatieve vrijetijdsbesteding (bijv. sport, kunst)  Interventie o Heroriënteren van bendeleden via werk en onderwijs o Gericht aanpakken van bendeleiders om de structuur te verzwakken  Repressie o Strafrechtelijke aanpak van geweldpleging en georganiseerde criminaliteit o Nadeel: kan leiden tot meer cohesie binnen bendes 6.2. Jeugdbendes en media  Ontstaan en de vorming van jeugdbendes: rol media o Ideeën verspreiden zich via films, muziek en sociale media, niet zozeer via fysieke migratie o Dit wordt ook wel "copycatbendes" genoemd: jongeren imiteren wat ze zien in media, zonder dat ze dezelfde criminele intenties hebben  Symbolische bendes o Sommige bendes zijn meer gericht op symboliek (kleding, gedrag) dan op misdaad o Ze gebruiken media om hun imago te versterken, vaak door een bepaalde levensstijl te promoten  Mythmaking en performance o Bendeleden creëren een mythologisch imago om zichzelf sterker of machtiger te laten lijken o Media versterkt dit: wat je ziet in films, series en muziek beïnvloedt hoe bendes zichzelf presenteren en hoe de buitenwereld hen ziet  Belang van media in bendes o Media zoals gangsta-rap of films kunnen het straatleven en bendes ‘glamouriseren’ o Jongeren gebruiken media om een identiteit te creëren, waarbij feit en fictie in elkaar overlopen Mythmaking:  Media als spiegel en creator van bendes o Het beeld van bendes in media is vaak gerelateerd aan de realiteit, maar speelt ook een rol in het vormen van die realiteit o Films, series en muziek creëren een beeld dat jongeren beïnvloedt in hoe zij bendes zien en ervaren  Populariteit van ‘gangsta’-films en muziek o Films zoals Scarface en series zoals The Wire worden vaak gezien als een authentieke weergave van het leven in achtergestelde buurten o Bij drill-muziek is dit te zien in artiesten zoals Chief Keef, die een ‘realistische’ levensstijl promoten  Referentiekader voor jongeren o Media zoals muziek en films dienen als inspiratiebron voor jongeren o Ze gebruiken deze beelden om een identiteit te creëren of versterken  Mediaconsumptie: Ontsnappen en creëren o Jongeren consumeren deze media niet alleen om te ontsnappen aan hun eigen realiteit, maar ook om een nieuwe, alternatieve realiteit te construeren 6.3. Drill rap fenomeel Wat is drill?  Definitie o Drillmuziek, in straattaal ook wel “shooting music” genoemd, is een genre van hypergewelddadige, hyperlokale rapmuziek. Het documenteert straatleven en criminele activiteiten via doe-het-zelf (DIY)-stijl video’s en sociale media  Ontstaan en verspreiding o Oorsprong in de Verenigde Staten o Verspreid naar het Verenigd Koninkrijk en sinds 2017 ook populair in Nederland  Kenmerken o Jongeren gebruiken drillmuziek om hun authenticiteit te bevestigen en uitdagen in competitie met anderen o In video’s presenteren artiesten zich vaak als hypergewelddadig o Gebieden worden verdedigd tegen "opps" (tegenstanders), waarbij deze toegang tot hun gebied wordt ontzegd o "No face, no case"-policy: gezichten worden bedekt om anonimiteit te behouden Historisch perspectief:  Moral panic over muziek o De aandacht en problematisering van drillrap zijn niet nieuw. In de jaren '90 was er een soortgelijke moral panic rond gangsta rap  Gangsta rap (1990’s): o Beschuldigd van het verheerlijken van geweld, drugs en misogynie o Bekende artiesten zoals N.W.A., Tupac, en Snoop Dogg werden vaak gezien als controversieel vanwege hun expliciete teksten  Overeenkomsten met drillrap: o Beide genres worden door critici vaak gelinkt aan crimineel gedrag en sociale onrust o Muziek als middel om de realiteit van achtergestelde gemeenschappen te weerspiegelen, niet noodzakelijk te promoten  Drillrap vandaag: o Net zoals gangsta rap toen, ligt de focus nu op verhalen vertellen en identiteit opbouwen binnen een marginale context Link Drillrap en jeugdbendes:  Focus op het fenomeen o Drillmuziek wordt vaak gekoppeld aan een perceptie van verharding in de jeugdcriminaliteit  Publiek debat o Discussie over de vraag of er een causaal verband bestaat tussen drillmuziek en geweldsincidenten, of dat drill een katalysator is voor het oproepen van geweld  Drill, geweld en social media in Nederland o Nederland wordt gezien als een gidsland in het analyseren van de dynamiek tussen drillmuziek, geweld en online gedrag  Wapens en jongeren o Drillmuziek wordt in verband gebracht met de verspreiding van wapens onder jongeren, met voorbeelden uit steden zoals Rotterdam, Brussel en Antwerpen Hoe drill bendes onderzoeken?  Methoden Roks & Van den Broek  Criminologen account op snapchat, instagram, …  Registreren wat er gemeld werd van drill activiteit Conclusies onderzoek Roks et al:  Breder perspectief noodzakelijk o Drillmuziek moet worden gezien in de context van straatcultuur, de ontwikkeling van hiphop en de online aandachtseconomie  Commodified resistance o Drillmuziek maakt verzet tot een ‘verkoopbaar product’ waarin criminele identiteiten worden geperformd om "street cool" te lijken  Deviante reputaties o Jongeren gebruiken drillmuziek om een criminele identiteit en status op te bouwen  Online versus fysiek geweld o Niet al het geweld dat via muziek of online wordt gecommuniceerd, leidt tot fysiek geweld. Veel blijft een performance  Uitvergroting van problemen o Problemen rondom drillmuziek reflecteren bredere maatschappelijke uitdagingen zoals uitsluiting, armoede en groepsdruk onder jongeren  Digitale component o De digitale wereld versterkt de zichtbaarheid en snelheid van conflicten, wat een nieuwe dynamiek toevoegt  Meer onderzoek nodig o Het verband tussen drillmuziek 6.4. Veranderingen jeugdbendes: internationaal Recente veranderingen internationaal:  Minder territorialiteit o Jeugdbendes hechten minder belang aan het verdedigen van fysieke gebieden  Shift naar online interacties o Minder fysiek bendegeweld, maar meer online haatcampagnes en conflicten  Spontane bendegevechten o Veel bendegevechten ontstaan spontaan, vaak uit verveling en zonder duidelijke planning  Tragische voorbeelden o Zoals de dood van Justin McLaughlan, een 14-jarige jongen die stierf door bendegeweld  Bende-evolutie: decentralisatie o Netwerken worden verdeeld en bendes opereren steeds minder vanuit een centrale organisatie  Belang van uiterlijk o In het digitale tijdperk speelt een uniforme look een grotere rol, als middel om herkenbaarheid en groepsidentiteit te versterken  Onderliggende oorzaken blijven dezelfde o Armoede en sociale uitsluiting blijven de belangrijkste oorzaken van bendevorming  Voetbalgerelateerde onverdraagzaamheid o Oude vormen van gedrag, zoals conflicten bij voetbalwedstrijden, blijven voortbestaan, vaak veroorzaakt door omstanders en tegendemonstraties Digitaal tijdperk:  Verandering door sociale media o Drugs makkelijker online te bestellen o Platforms zoals Snapchat, TikTok en WhatsApp worden niet alleen gebruikt voor communicatie maar ook voor rekrutering van nieuwe leden o Jongeren worden benaderd door bendeleden met beloften van status, geld en een gevoel van gemeenschap  Drugs o Verkopen om armoede en sociale uitsluiting aan te pakken o Zelfmedicatie voor stress en angst o Cyclus: drugs schulden, drugs verkopen om schulden te vullen  Criminele activiteiten verschuiven o De focus van traditionele gewelddadige conflicten verschuift naar digitale misdaden zoals fraude en cybercriminaliteit, waarin jongeren worden ingezet o Cryptocurrencies worden soms gebruikt om transacties in de drugshandel te vergemakkelijken  "algoritmische amplificatie", o Meer onderzoek over impact algoritmes waarbij gewelddadige inhoud automatisch wordt verspreid 7. Uithandengeving 7.1. Wat is de uithandengeving? Wat is de uithandengeving?  Wanneer de jeugdrechter van mening is dat diens maatregelen onvoldoende zijn om de minderjarige te helpen, kan hij of zij besluiten om de minderjarige uit handen te geven  ‘Uithandengeving van een minderjarige’ = dat de minderjarige niet meer voor de jeugdrechter zal terechtstaan na het plegen van een strafbaar feit  De jeugdrechter geeft de minderjarige uit handen waarna deze doorverwezen zal worden naar een strafrechtbank waar de minderjarige behandeld als een meerderjarige  De minderjarige loopt het risico op sancties uit het strafwetboek, zoals opgelegd door een strafrechtbank Wanneer uithandengeving?  Feiten gepleegd door adolescenten op moment van feiten: 16 of 17 jaar  Leeftijd op moment van uitspraak is niet van belang  De maatregelen die de jeugdbeschermingsmaatregelen vooropstelt worden niet meer geschikt geacht: persoonlijkheid jongere doorslaggevende criterium  ‘Sluwheid vult de leeftijd aan’: jeugdrechtbank stelt een vervroegde verantwoordelijkheid vast in de jongere, een volwassen persoonlijkheidstructuur Voorwaarden:  Cumulatieve drempelvoorwaarden: o Jongere kreeg eerder een of meerdere residentiele sancties opgelegd o Jeugddelict betreft ernstige feiten: aanranding van de eerbaarheid met gebruik van geweld of bedreiging, verkrachting, doodslag en moord, opzettelijke slagen en verwondingen met ongeneeslijke ziekte, arbeidsongeschiktheid van meer dan 4 maanden, het verlies van een orgaan of zware verminking tot gevolg, opzettelijke slagen en verwondingen die zonder het oogmerk te doden toch de dood veroorzaken, foltering en onmenselijke behandeling, diefstal door middel van geweld of bedreiging en afpersing, of poging tot doodslag en moord Uitzondering cumulatieve drempel:  Uithandengeving kan alsnog wanneer: o Genocide (handeling gepleegd naar een culturele, etnische groep) o Misdaad tegen de mensheid o Oorlogsmisdaden o Een werktuig, toestel voorwerp of bouwwerk aanwenden om een genocide, misdaad tegen de mensheid of oorlogsmisdaad te plegen o Terroristische misdrijven o Deelneming aan een activiteit van een terroristische groep o Hulp aan een terroristisch misdrijf o Moet gaan om feiten die indien gepleegd door volwassenen met minstens 5 tot 10 jaar gevangenis worden bestraft Procedure:  Eerst maatschappelijk onderzoek (MO) en medisch-psychologisch onderzoek (MPO) o Situatie van jongere evalueren o Persoonlijkheid, maturiteit en omgeving  Kan zonder indien jongere zich onttrekt aan dit onderzoek, indien jongere reeds voor ernstig jeuddelict werd veroordeeld of indien op gepleegde delict een straf van meer dan 20 jaar staat én jongeren 18 jaar en 2 maanden is wanneer ontdekt wordt dat hij dader is Na de uithandengeving:  Berecht volgens strafwetboek MAAR geen levenslange opsluiting mogelijk (max 30 tot 40 jaar gevangenisstraf) o Berechting door kamer van uithandengeving: drie rechters o Berechting door hof van assisen  Indien effectieve gevangenisstraf: o Detentie in Vlaams detentiecentrum Beveren o Franstalige jongeren in Saint Hubert  Vroeger in volwassen gevangenis o Meisjes nog steeds (heel zeldzaam) 7.2. Wie?  94,3% jongens  Origine o 41,4% Marokkaanse origine o 16,7% Belgisch o 13,8% Afrika o 6,2% Turkije o 5,7% Oost-Europa o 16,2% Overig  Geografische verschillen (meer Belgen in Bergen dan in BXL (Brussel)  Onderwijs o BSO => deeltijds onderwijs => ASO => nooit naar school => TSO  Gezinssituatie o Grote gezinnen (4 – 6 kinderen) hebben meer te maken met uithandengeving  Leeftijd interventie o Eerste interventie i. Tussen de 14-17 jaar ii. Vervolgens tussen de 10-13 jaar o Aanleiding i. MOF (misdrijf omschrijven feit) ii. POS (problematisch opvoedingssituatie)  Genomen maatregelen VOOR uithandengeving o Sinds 2006 minstens 1 maatregel dat genomen moet worden o Nu minstens 1 residentiële maatregel  Feiten waarvoor er uithanden wordt gegeven Eigendom Openb veilh Personen Openb trouw Zeden Andere  Leeftijd op moment uitspraak uithandengeving o Minstens 48,8 al meerderjarig op moment uitspraak  Strafrechtelijk gevolg & traject o 53,6% (gedeeltelijke) gevangenisstraf (=> uitstel/ problematische uitstel) o Negatief effect gevangenis: geen scheiding andere gedetineerden ( IVRK) Hoe beslissen jeugdrechters?  Persoonlijkheid / houding jongere cruciaal: schuld, spijt, evolutie, medewerking  Mislukken maatregelen (adequaatheid maatregelen afwegen)  Ernst feiten + bescherming maatschappij  belang van geweld  Leeftijd: bepaalt interventiemogelijkheden  MPO doorslaggevend Beslissingsmechanismen:  Uithandengeving vervult verschillende functies o Nodig voor bepaalde jongeren: ‘moeilijke gevallen’ o Stok achter de deur (dreigen) Justitiele trajecten:  Detentiedossiers o Gemiddeld 6 verschillende detentieperiodes  Strafbladen o Gemiddeld 9 veroordelingen o 50% had recente veroordeling op strafblad o Delicten: verkeer, diefstal, drugs 7.3. Hoe beleven ze de uithandengeving? Leven voor de uithandengeving:  Early childhood: focus op familie en toch wat fijne herinneringen  Maar ook veel dood en scheiding  Belangrijke jaren van transformatie de puberteit  Cultuurverschillen en taalbarrières o Grote impact op hun jeugd (bv. er niet over kunnen praten met de moeder) Leven tijdens de uithandengeving:  Positieve en negatieve ervaringen  Overheersend gevoel dat hij zich ontdeed van zijn verantwoordelijkheid  Uithandengeving als mijlpaal o Het einde van een ‘optimale maar tijdelijke criminele periode’  De plaatsing als breaking point (als ik nooit was geplaatst, zou dit nooit gebeurd zijn met mij)  Eerste detentie periode: grote impact o Eenzaamheid o Angst  Alternatieven voor uithandengeving o Moeite met inleven in de rol van jeugdrechter o Niemand zou uithandengeving behouden o Sommigen kozen geen interventie o Andere werkstraf: introductie in werkleven zou alles kunnen veranderen Leven na de uithandengeving:  Dood & verlies o Omgaan met dood van naasten tijdens detentie o Frustraties o Drug gebruik  Visie op hun huidige detentie & op jongere generatie gedetineerden o Zijzelf als ervaren gevangene: routine o Gevangenis is gemakkelijker geworden, de tijd vliegt o Angst voor de toekomst: het leven in de gevangenis is gemakkelijk, het leven erbuiten is hard Overkoepelde bevindingen:  Paradoxale tijdsbeleving o Opvallend hoe belangrijk de tijd was o Time goes fast: lange detentieperiodes worden in vingerknip omschreven, tijd vliegt o Time stands still: buitenwereld verandert razendsnel, binnen de gevangenis blijft alles hetzelfde  Procedural justice o Ervaren onrecht doorheen leven o Ervaren sociale en justitiële ongelijkheid vanaf jeugd i. Gebruiken het woord ‘HAAT’ tegen de staat ii. Onrecht: hun bescherming als minderjarige werd weg gehaald  Second chances & self-fulfilling prophecy o 'We kregen zelfs geen eerste kans, laat staan een tweede’ : ervaren een permanent gebrek aan kansen i. Slechte scholen in stad ii. Socio-economische achterstand en moeilijkheden iii. Culturele ongelijkheid iv. Uithandengeving als ultiem bewijs van gebrek aan nieuwe kans o Self-fulfilling traject i. Perceptie van nooit kansen krijgen ii. Deterministische kijk op hun toekomst iii. Snares in freedom: moeilijkheden om job en woonplaats te vinden met strafblad 8. Maatschappelijke kwetsbaarheid 8.1. Theorie maatschappelijke kwetsbaarheid De theorie in het kort:  De cumulatie van negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen, leidt tot een ongunstig maatschappelijk perspectief  Maatschappelijke instellingen zijn zo op elkaar afgestemd dat een slechte start de basis kan vormen van een negatieve spiraal  De maatschappij vormt een balans tussen aanbod en controle. Wie meer te maken krijgt met de controlerende / sanctionerende kant, zal minder geneigd zijn te conformeren Een integratief model:  Delinquentie kan te wijten zijn aan individuele tekortkomingen van een jongere of zijn gezin MAAR o De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid maakt de verbinding tussen een ongunstige startpositie, negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen en persisterende delinquentie o Deze problematiek treft niet enkel een individu of gezin, maar een deel van de bevolking dat in duidelijk aantoonbare wijken woont, waar men dezelfde ervaringen ondergaan heeft Uitgangspunt:  Mensen worden ervan weerhouden delicten te plegen omdat ze sociale bindingen opbouwen met ‘conforme’ personen (zich aanpassen aan de norm), waarvan een interne en externe sociale controle uitgaat  3 types van bindingen (chronologisch): o Kinderen hechten zich aan personen o Engageren zich hierdoor in instellingen en activiteiten o Conformeren aan de normen en waarden die deze personen vertegenwoordigen De school:  = bij uitstek het milieu waar sociale bindingen wel of niet tot stand komen o Kind hecht zich aan leerkracht en krijgt affectie in de plaats o Lln wil deze band behouden, zet zich in voor schooltaken en krijgt prestige in de plaats o Schikt zich ook naar regels, krijgt hierdoor weinig sancties en bereikt respectabiliteit  Met de leeftijd wordt belang van de relatie steeds minder belangrijk en wordt prestige en respectabiliteit belangrijker  De sociale uitgangspositie van een kind kan ontwikkeling van de binding bemoeilijken: o Minder vertrouwd met informele omgangsvormen o Minder vertrouwd met taalgebruik op school o Leerkrachten verwachten minder van hen en stimuleren hen minder -> lager intelligentie rendement o Ouders minder vertrouwd met de schoolcultuur o Ouders minder in staat om te ondersteunen bij schooltaken  Worden gezien als ‘domme’ en ongedisciplineerde leerlingen  Stigmatisering, ontstaan van self-fullfilling prophecy Individueel risicotraject:  Ouders o Hebben vaak zelf een ongunstige maatschappelijke loopbaan o Armoede, weinig sociaal kapitaal o Weinig stimulerend en structurerend  Buurten o Goedkope buurten o Lotgenoten, ontstaan van een ‘sociale verliezerscultuur’  Kinderen o Weinig structuur / begeleiding o Laag intelligentie-rendement o Weinig conforme sociale vaardigheden  School o Risico op: i. Zwakke sociale bindingen ii. Stigmatisering (verwijst naar het proces waarbij een individu of groep wordt gemarkeerd als afwijkend ten opzichte van de norm) iii. Watervalsysteem o Daardoor: i. Weinig (zelf)vertrouwen ii. Ongunstig maatschappelijk perspectief o Soms goedbedoelde aanpak van leerkrachten kan negatieve impact hebben o Storend, ‘grappig’ gedrag -> worden gezien als domme leerlingen o Leerkrachten stellen hierdoor minder verwachtingen o Vooral negatieve, bekritiserende houding van leerkrachten o Nood aan globaal positieve en waarderende houding  Vrije tijd o Minder deelname aan gestructureerd aanbod in vrije tijd  Lotgenoten o Groepscohesie o Neutralisatietechnieken o Devalorisering van conformiteit -> alternatieve zelfwaarde o Technische vaardigheden voor delinquentie  Politie en gerecht o Stigmatisering o ‘Het brandmerk als ereteken’ o Nog ongunstiger maatschappelijk perspectief  Arbeidsmarkt o Risico op: i. Onstabiele jobs, werkloosheid ii. Lage lonen iii. Weinig maatschappelijk prestige  Het gezin op zich is niet de oorzaak van het probleem, maar wel het doorgeefluik van de kwetsbare positie  Maatschappelijke instellingen werken zo op elkaar in dat het falen bij de ene instelling risico’s inhoudt ten aanzien van de andere  De instellingen dragen door stigmatisering en uitstoting van groepen actief bij tot het verdere degraderen van de kwetsbare groepen  Bepaalde groepen riskeren actief gekwetst te worden door maatschappelijke instellingen Traject als ketting van risicofactoren:  NIET deterministisch, ook individuele factoren o Ketting die doorbroken kan worden door toevalligheden o Betekenisvolle leerkracht / jeugdprofessional o Ontbreken van delinquente peergroup o Conforme vriendin o Jobopportuniteit o Effecten van hulpverlenings- of preventieprogramma’s o … Behoren tot etnische minderheid als bijkomende kwetsbaarheid:  Onderhevig aan dezelfde uitsluitingsmechanismen  Gezinscultuur en taal bemoeilijken sociale bindingen  Racisme en discriminatie (school, arbeidsmarkt, woningmarkt, …)  Allochtone jongens vinden in hun culturele en etnische minderheid een bindmiddel om positie te wijten aan ‘de maatschappij’ en zelfwaarde te behouden Meisjes  jongens:  Plegen minder delicten dan jongens + wordt minder geregistreerd  Mogelijke verklaringen: o Sociale rollenpatroon o Begeven zich minder in peergroups en ontmoeten elkaar minder op straat Maatschappij als balans van aanbod en controle:  Aanbod: onderwijs, ondersteuning, hulpverlening, welvaart, veiligheid, …  Om hiervan te genieten, moeten burgers aantal regels naleven + controle ondergaan  Aanbod en controle worden vorm gegeven door maatschappelijke instellingen (vb. scholen, sociale zekerheid, politie, justitie, …)  De balans kan in onevenwicht zijn, in twee richtingen! o Bepaalde groepen beschikken over voldoende middelen (sociaal kapitaal) om controle te ontwijken of beïnvloeden => witte boordencriminaliteit  Andere groepen worden vaker gecontroleerd, gediscrimineerd en gesanctioneerd, terwijl ze minder van het maatschappelijk aanbod genieten  Enkele voorbeelden: o Minder kwalificaties in het onderwijs, meer spijbelen, sancties voor de ouders o Meer contacten met politie en gerecht, maar minder goede rechtsbijstand o Staan zwakker op de arbeidsmarkt en daardoor ook op de woningmarkt én hun uitkeringen zijn het laagst  Maatschappelijke kwetsbaarheid vs kansarmoede o Kansarmoede onderlijnt te weinig de actieve rol van de maatschappij in de positie waarin de mensen gebracht zijn. Ze hebben niet enkel te weinig kansen, ze worden ook actief gekwetst in hun contacten met maatschappelijke instellingen o Kansarmoede is breder dan maatschappelijk kwetsbaar, want omvat bv. ook mensen met een fysieke beperking die minder kansen krijgen owv hun fysieke toestand en niet door de maatschappij zelf 8.2. Wat betekent dit voor een jeugdprofessional? Vzw ARAT:  4 Pijlers o Individuele trajectbegeleiding o Groepsvorming o Actief burgerschap o Beleidsbeïnvloeding o Recreatie 9. Preventie 9.1. Preventie: definitie en afbakening  Preventie = problemen voorkomen voor ze zich voordoen.  Preventie als containerbegrip  Focus op problemen kan ook nefast zijn + ethische component  Toevalligheden vallen niet onder preventie: vb. wonen aan bos, appel eten, … -> preventieve waarde, maar geen preventie  Altijd een link met een probleem, maar probleem moet zich nog niet manifesteren  Enkel onder de noemer preventie als het expliciet de bedoeling is om (toekomstige) problemen te voorkomen  Definitie: o “Preventie omvat de initiatieven die doelbewust en systematisch een probleem voorkomen” 9.2. Algemene  individuele preventie Algemene preventie:  Initiatieven die zich op een meer algemene populatie richten, niet op een individu  Bewust de unieke probleemsituatie overstijgen en veralgemenen naar een bredere doelgroep  Meer proactief o Hierover gaat de les  ↔ individuele preventie (vb. individuele hulpverlening)  = meer reactief, nadat probleem duidelijk aanwezig is Preventietypes: 9.3. Preventie evalueren  Focus op effectiviteit –> evidence based, maar weinig oog voor neveneffecten + focus op cijfers (vb. kinderen in verkeer, kostprijs behandeling, …)  Ondoordachte preventie kan ook ongewenste neveneffecten hebben: o Privacy o Inperking van vrijheden en rechten o Praktisch ongemak o Toename onveiligheidsgevoelens o Groeiend wantrouwen o Financiële kosten o … Belang van een volwaardige kosten-batenanalyse: POTENTIËLE BATEN POTENTIËLE KOSTEN - Frequentie van het probleem - Grootte van de doelwitgroep - Effectiviteit van de maatregel - Inperking van vrijheid en autonomie - Ernst van het probleem - Verlies van privacy - Olievlek van het probleem - Praktische ongemakken, tijdverlies… - Probleem bij de actor en/of bij een derde - Versterking van wantrouwen - Onveiligheidsgevoelens of perceptie van het - Versterking van onveiligheidsgevoelens probleem - Vermindering van leermogelijkheden - Financiële baten - Discriminerende gevolgen van de maatregel - Grotere verantwoordelijkheid bij individuen - Financiële kosten Evalueren van een beleid:  Indeling naar moment van ingrijpen  Indeling naar focus van ingrijpen  Indeling naar impact op gedragsmogelijkheden Het schema van De Cauter: Moment van ingrijpen: radicaliteit:  Primaire preventie: amper sprake van een potentieel probleem of verhoogd risico, maar wel al zicht op  Secundaire preventie: er is een verhoogd risico of een risicogroep vastgesteld  Tertiaire preventie: het probleem heeft zich reeds voorgedaan. Doel is herhaling of escalatie vermijden Begin en eindpunt:  Algemeen beleid = geen focus op het voorkomen van problemen (vb. onderwijs)  Curatie = voorkomen is niet langer een expliciete doelstelling, eerder opheffen van wat zich al voordoet Waar ligt de focus van het ingrijpen: integraliteit:  Structuurgerichte preventie: in functie van een verandering in de maatschappij, de structuren, …  Persoonsgerichte preventie: in functie van een verandering bij de doelgroep (een individu, een gezin, …) 9.4. Wenselijke preventie  Preventie vanuit een visie  Emancipatorische preventie wil garanderen dat elke mens, rekening houdend met zijn sociale verantwoordelijkheid, zoveel mogelijk ruimte en vrijheid krijgt om zich te ontwikkelen 5 dimensies van wenselijke preventie: 1. Radicaliteit: a. Zo dicht mogelijk bij de wortels van het probleem 2. Offensief of defensief handelen a. Maximaal offensief – alternatieven, handelingsmogelijkheden uitbreiden 3. Integraliteit: o Structuur (context, familie, school, politici, wetgeving, …) o Persoonsgerichte interventies 4. Participatie: a. In alle fasen (voorbereiding, uitvoering en evaluatie) b. Mogen, willen en kunnen c. Bij voorkeur rechtstreeks d. Vrijwilligheid 5. Democratisch karakter: a. Doelgroep afbakenen b. Binnen de doelgroep zo weinig mogelijk uitsluiten Verhouding tot preventiepiramide:

Use Quizgecko on...
Browser
Browser