Internationale economie SV.docx
Document Details

Uploaded by InvigoratingHawkSEye
Full Transcript
Inhoudsopgave 1) Inhoud 7 1.1 Internationale handelspolitie 7 2) Hoofdstuk 1: Deel 1: internationale economie in vogelvlucht 8 2.1 Waar gaat internationale economie over? 8 2.2 Waar gaat internationale economie over? (2) 9 2.2.1 Intra industrie primeert 9 2.2.2 Export – Import traden 9 2.2.3 Resourc...
Inhoudsopgave 1) Inhoud 7 1.1 Internationale handelspolitie 7 2) Hoofdstuk 1: Deel 1: internationale economie in vogelvlucht 8 2.1 Waar gaat internationale economie over? 8 2.2 Waar gaat internationale economie over? (2) 9 2.2.1 Intra industrie primeert 9 2.2.2 Export – Import traden 9 2.2.3 Resource trade earth 10 2.3 Waarom internationale handel? 10 2.3.1 Waarom internationale handel? (2) 11 2.4 Ontstaan internationale handel 11 2.4.1 Container (1956) 12 2.5 The world is flat 12 2.5.1 Thomas friedman 12 2.6 Internationale handel (2) 14 2.6.1 Merchandise trade 15 2.6.2 World exports of manufactured goods 16 2.6.3 Trade in medical goods 16 2.6.4 The growth of global e-commerce during COVID 19 17 2.7 Handel op wereldniveau 17 2.7.1 Top 30 containers haven 18 2.7.2 Kanalen 18 2.7.3 G20 / G8 / G7 19 2.7.4 The world is flat (2) 20 2.7.5 Globaliseringsproces intenser dan in vorige periodes 20 2.7.6 De texielindustrie in belgie 21 2.7.7 Verlies van arbeidsplaatsen leidt tot PROTECTIONISME 22 2.7.8 De textielindustrie in Belgie (2) 22 2.8 Top 10 landen van 2023 23 2.9 TOP 10 LANDEN IN 2075 23 2.9.1 Internationale handel 23 2.10 Enkele data en situering in de wereld 24 2.10.1 Economie met de meeste bevolking 24 2.10.2 Economische regios in 2008 24 2.10.3 Economische regios in 2028 24 2.10.4 Top BBP/CAP 25 2.10.5 Top exporteurs en importeurs goederen in de wereldhandel 2021 25 2.11 Handel op wereldniveau 26 2.11.1 Main export products, 2020 27 3) Hoofdstuk 2 internationale factorbewegingen 27 3.1 Internationale factorbeweging 27 3.1.1 Internationale factorbeweging (2) 27 3.1.2 Devolping Asia 28 3.1.3 Developed economies 28 3.1.4 Internationale factorbeweging (4) 29 3.1.5 Factors influencing future global FDI activity. 29 4) Hoofdstuk 3 de klassieke theorie van de internationale handel 30 4.1 Mercantilisme 30 4.1.1 Diverse vormen van mercantilisme 31 4.2 Klassieke economen versus mercantillisme 31 4.3 Technologie: de productiefunctie 31 4.4 Technologie en de KT: Meeropbrengsten 32 4.5 Technologie en de LT: Schaalopbrengsten 33 4.6 Adam smith wederzijdse absolute kostenverschillen 33 4.7 Herformuleren Smith: evenwicht in een gesloten economie 36 4.8 De theorie van het comparatief voordeel 37 4.8.1 Voorbeeld Autarkie en specialisatie en handel 39 4.8.2 Voorbeeld examenvraag 40 4.8.3 Voorbeeld gebruikt door Ricardo 40 4.8.4 Comperatief verwijst naar vergelijking tussen twee landen (zie tabel van boven) 41 4.9 Het voordeel van de internationale handel 41 4.9.1 Verklaring van de verschillen in comparatieve kosten 42 4.9.2 Model van Ricardo met meer dan twee goederen 42 4.9.3 Comperatieve kosten in geldtermen: een voorbeeld 42 4.9.4 Comperatieve kosten in geldtermen: introductie relatieve lonen (voorbeeld) 44 4.10 De invloed van transportkosten op comparatieve kosten 44 4.11 Een beoordeling klassieke theorie van de IH 45 4.12 Een beoordeling klassieke theorie van de IH (2) 45 5) Hoofdstuk 4 de neoklassieke theorie van de internationale handel 46 5.1 Comperatieve voordelen met meerdere PF: L,T en K 46 5.2 Voorbeeld 46 5.3 Voorbeeld 2 (terug beluisteren) 46 5.4 Productie met meerdere productiefactoren 47 5.5 Evenwicht in een gesloten economie 47 5.6 Evenwicht in een open economie 48 5.7 Evenwicht in een open economie (2) 49 5.8 De neoklassieke leer en haar basisassumpties 50 5.9 Vier theorema’s (vanaf slide 12 audio voor zekerheid beluisteren) 51 5.9.1 Heckscher-Ohlin(HO) theorema(1933) 51 5.9.2 Stolper-Samuelson theorema (1941) 51 5.9.3 Factorprijsegalisatietheorema (FPE) (Samuelson 1948-49): 51 5.9.4 Rybczynski theorema (1955): 52 5.10 Basisassumpties en structuur van de neoklassieke modellen 52 Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema 52 Het Heckscher-Ohlin(HO) Gesloten economie 53 Het Heckscher-Ohlin(HO) Open economie (beluisteren) 53 5.11 Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema (2) 54 5.12 Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema: besluit 54 5.13 Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema: kritiek 55 5.14 Het Stolper-Samuelson theorema 55 5.15 Het Stolper-Samuelson theorema (grafiek) 56 5.15.1 Eenheidswaarde isoquant 56 5.15.2 Eenheidswaarde isokost 56 5.16 Het Stolper-Samuelson theorema (3) 59 5.16.1 Eerste situatie 59 5.16.2 Tweede situatie (bekijken) 59 5.17 Het Stolper-Samuelson theorema (5) 59 5.18 Rybczynski theorema: factoraccumulatie 60 5.19 Rybczynski theorema: factoraccumulatie (vervolg) 60 5.20 Factor accumulatie en technologische vooruitgang in neoklassiek model 60 5.20.1 PMC 61 5.21 Technologische vooruitgang en IH 62 6) Hoofdstuk 5 klassieke en neoklassieke theorieën van de IH: empirische verificatie 62 6.1 Emprische toetsing van de klassieke theorie van de comperatieve voordelen 62 6.1.1 Grafiek productiviteit en exports 63 6.2 Metingen van de comperatieve voordelen: de balassa-index 63 6.2.1 RCA exportdata 63 6.3 De balassa-index: empirische resultaten 64 6.3.1 Twee RCA-indexen 65 6.4 Leontief-paradox 67 6.5 Leontief-paradox: verklaring 68 6.5.1 Ander onderzoek 68 6.6 Hechscher-Ohlin Model: empirie 69 6.7 Van HO naar HO(Vanek)-model 70 6.8 Technologieverschillen en meerdere landen als bijkomende verklarende factor 71 6.8.1 Trefler (1995) 71 6.9 Technologieverschillen en meerdere landen als bijkomende verklarende factor 71 6.10 Stolper-Samuelson theorema: empirisch 72 6.11 Stolper-Samuelson theorema: Politiek economische kader 73 6.12 Stolper-Samuelson theorema: Relatieve lonen 73 6.12.1 Artikel 74 6.13 Stolpler- Samuelson theorema prijzen, lonen en factorintensiteit 76 6.14 Rybczynski theorema: empirisch 77 6.15 Factorprijsegalisatietheorema: empirie 78 7) Hoofdstuk 6 de neo-technologietheorieën: een alternatieve verklaring voor IH 78 7.1 Algemeen 78 7.2 De “imitatiegap”-theorie van Posner 79 7.2.1 Grafiek 79 7.3 De “imitatiegap”-theorie van Posner (vervolg) 80 7.3.1 Zwaktes van het model: 80 7.4 De productiecyclustheorie van Vernon 81 7.4.1 3 fases in levenscyclus 81 7.5 De productiecyclustheorie van Vernom (2) 83 7.6 R&D enkele data 83 7.7 Linder: de theorie van de gelijkaardige vraag 86 8) Hoofdstuk 7 de moderne handelstheorien 87 8.1 Schaalvoordelen als motief voor IH 87 8.2 Schaalvoordelen als motief voor IH 88 8.3 Schaalvoordelen als motief voor IH vervolg 2 (slide 5) 89 8.3.1 Market structures 89 8.4 Economies of scale 90 8.5 Schaalvoordelen problematiek tussel IL en OL 91 8.6 IH bij monopolitische concurrentie 91 8.7 IH bij monopoltische concurrentie: Dixit & Stiglitz 92 8.8 IH bij monopolistishe concurrentie: schaalvoordelen en comperatief voordeel 92 8.9 IH bij oligopolievorming: het concurrentie-effect 93 8.9.1 Wervaartverhoging (duurzaamtoedreding) 93 8.9.2 Dumpingfenomeen 93 8.10 Empirische verificatie intra-industriehandel 93 8.11 Empirische verificatie intra-industriehandel de grubel-Iloydindex 94 8.11.1 Tabel 8-2 95 8.11.2 Figuur 4.1 intra-industry trade: Grubel-Lloyd index for different income groups 95 9) Hoofdstuk 8 de nieuwe interactiemodellen 97 9.1 Graviteitsmodellen 98 9.1.1 Kalbasi (2001) (zie slide 28) 98 9.1.2 Carillo&Li(2002) 98 9.1.3 Roberts(2004) 98 9.2 Graviteitsmodellen: empirie 99 9.2.1 Verklaring exportstromen Duitsland 99 9.3 Nieuwe economische goegrafie (NEG) 99 9.3.1 Kenmerken 100 9.3.2 Principe van de minimale differentiatie 100 9.3.3 Home market effect onderzocht bij assumpties in een 2x2x2 model 100 9.4 Nieuwe economische geografie (NEG) (2) 100 9.5 Nieuwe economische geografie (NEG) en arbeidsmobiliteit 101 9.5.1 Maquiladora 102 9.5.2 Strategie van nieuwe economisch geografie 102 9.6 Kern-periferie structuur met arbeidsmobiliteit 102 9.7 Kern-periferie en de Europese integratie 103 9.7.1 Resultaten 103 9.8 Kern-periferie structuur met arbeidsmobiliteit (2) 103 9.9 ESF(1958) en Cohesiefonds(1993) en structurele fondsen(2000) 104 10) Hoofdstuk 9: De tarifaire handelsbelemmeringen 104 10.1 Soorten en redenen voor gebruik 105 10.1.1 How a tarrif works 105 10.2 Soorten en redenen voor gebruik (2) 105 10.3 Toekomst Britse auto-industrie door toekomstige EU-invoertarieven 106 10.4 EU Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) 106 10.4.1 How will the CBAM work in practice? (opzoeken) 106 10.5 Invoerrechten in een klein land 107 10.6 Invloed van een tarief op de binnenlandse productie, consumptie, invoer en overheidsinkomsten 108 10.6.1 Inkomstenverdeling 109 10.7 De effecten van productiesubsidies in een klein land 109 10.7.1 Effecten 110 10.8 Effecten van invoerrechten ingesteld door een groot land 110 10.9 Het zogenaamde optimaal invoerrecht en vergeldingstarieven 111 10.10 Het zogenaamde optimaal invoerrecht en vergeldingstarieven (2) (bekijken) 112 10.11 Effectieve en nominale graad van protectie 112 10.12 America first 113 10.12.1 Problemen in de VS 113 11) Hoofdstuk 10 niet tarrifaire belemmeringen (NBT) en het nieuw protectionisme 115 11.1 Inleiding 115 11.2 Huidige NTBs in de wereldhandel 116 11.2.1 Niet tarifaire toegelaten 117 11.2.2 Quota’s – contingenten 117 11.3 Analyse van de impact van invoercontingenten 117 11.4 Welvaartseffect van inefficiënte vergunningssystemen (niet geregelementeerd) 118 11.5 Hoe meten we protectie als gevolg van NTB (= Niet tarrifaire belemmeringen) 119 11.6 Visserijrechten post-brexit 119 12) Hoofdstuk 11 maatregelen tegen onfaire handelspraktijken 120 12.1 Exportsubsidie en retorsierecht 121 12.1.1 Grafiek 121 12.1.2 EU gemeenschappelijk landbouwbeleid (CAP) °1962 122 12.1.3 Figuur 6: ratio between EU and world prices 122 12.2 Het strategisch handelsbeleid 123 12.3 Belgisch varkensvlees: import / export 124 12.4 Het strategische handelsbeleid 124 12.4.1 Hoe bepaal je welke sector strategisch is 125 12.4.2 Figuur B.21 125 12.5 Dumping en anitdumpingrecht 126 12.6 Retorsie en antidumpingprocedures als protectieinstrument 127 12.7 EU antidumping en antisubsidiebeleid 127 12.8 Eu trade defence instruments 128 12.9 EU antidumping en antisubsidiebeleid 128 12.10 Administratieve, technische en andere voorschriften 128 12.11 Eu carbon border adjustment mechanism (CBAM) 128 12.11.1 Voorbeeld SPS melding 129 12.11.2 Voorbeeld TBT (zie slide 30) 129 12.11.3 How checks between Britain and northern 129 12.12 Sociale dumping en sociaal protectionisme 130 12.13 Sociale dumping en sociaal protectionisme (vervolg) 130 13) Hoofdstuk 12 argumenten voor behoud of invoeren protectionisme 131 13.1 Protectionisme: niet economische argumenten 131 13.2 Ernstige economische argumenten: Optimumtarief 131 13.3 Ernstige economische argumenten: bescherming jonge industrieën 132 13.4 Ernstige economicshe argumenten: industriele diversificatie 132 13.5 Ernstige econmische argumenten: externe effecten 132 13.6 Paradox van Fast Fashion: een jeansbroek kopen aan € 4 kan erg kostelijk zijn … 133 13.7 als de (sociale & milieu) externe kosten en levensduur meegerekend worden 133 13.8 zwakke economische argumenten: bestrijding werkloosheid 133 13.8.1 Artikel 134 13.9 Zwakke economische argumenten: bestrijding werkloosheid 134 13.10 Zwakke economische argumenten: Retorsie en antidumpingprocedure 134 13.11 Zwakke economische argumenten: andere 134 13.12 Economische drogredenen: gevoel van de massa 135 14) Hoofdstuk 13 De vrijmaking van de IH: van GATT naar WTO 136 14.1 Het onstaan GATT en WTO 136 14.1.1 Eerste poging conferentie van Bretton Woods 1944 136 14.2 Het onstaan GATT en WTO (2) 136 14.3 De drie basisprincipes GATT/WTO 137 14.4 Taken van de WTO 138 14.4.1 Taken Rondes 138 14.4.2 Figuur 11: tariff liberalisation since 1947 139 14.4.3 Figuur 14: trade coverage of new import 139 14.5 Toekomstige uitdagingen WTO 140 15) Hoofdstuk 14 Regionale economische integratie 141 15.1 Inleiding 141 15.2 De verschillende vormen van economische integratie 141 15.2.1 Preferentieel handelsakkoord 141 15.2.2 Vrijhandelszone (Free Trade Area (FTA)) 141 15.2.3 Douane-unie (customs union) 142 15.2.4 Gemeenschappelijke markt (Common Market of Single market) 143 15.2.5 Economische unie (economic Union) 143 15.3 Voorbeelden 143 15.4 De economische theorie van economische integratie 144 15.5 De statische analyse: handelsschepping en handelsverlegging 144 15.5.1 Voorbeeld Grafiek (belanrijk!) (nog eens beluisteren voor de zekerheid) 145 15.6 Algemene stellingen over wenselijkheid douane-unie 145 15.7 De dynamische effecten van economische integratie: schaalvoordelen 146 15.8 De dynamische effecten van economische integratie: efficiëntie door scherpere concurrentie 146 15.9 De dynamische effecten van economische integratie: verhogen van de investeringen 146 15.10 De dynamische effecten van economische integratie: versnellen van technologische vooruitgang 147 15.11 De dynamische effecten van economische integratie: politieke motieven 147 15.12 Regionale integratie: WTO/GATT versus statische basistheorie 147 15.13 Economische integratie in de wereld Algemeen 147 15.14 De EU: een voorbeeld van Economische integratie 148 15.15 De EU: een voorbeel van Economische integratie 148 16) Hoofdstuk 15: Handelsbeleid in OL 149 16.1 Economische integratie OL 149 16.2 Importsubstitutiebeleid versus exportoriëntatiebeleid 149 16.3 Economische ontwikkeling en industrialisatie 149 16.4 Industrialisatie: importsubsitutie versus exportorientering 149 16.5 Importsubstutie (ISI): voor en nadelen 149 16.6 Exportientatie (EOI): voor en nadelen 150 16.7 Sequentiële toepassing van ISI en EOI 150 16.8 Export processing zones (Free Trade Zones) 151 16.8.1 Voorbeelden 152 Internationale economie Examen Meerkeuzevragen Openvragen Invuloefening Goede verdeling doorheen cursus Blauw = eigen notities Rood = belangrijkste Inhoud De historische evolutie en trends Evolutie voornaamste handelsstromen en tendensen Evolutie mondiale Buitenlandse Directe Investeringen Diverse theorieën van de internationale handel gekoppeld aan de werkelijkheid Internationale handelspolitiek met de verschillende technieken van handelsbelemmering en hun gevolgen Regionale economische integratie Handelsbeleid en internationale ontwikkeling Internationale handelspolitie H9: De tarifaire handelsbelemmeringen H10: Niet-tarifaire belemmeringen (NTB) en het nieuw protectionisme H11: Maatregelen tegen onfaire handelspraktijken H12: De argumenten voor het behoud of invoeren van protectionisme H13: De vrijmaking van de IH: van GATT naar WTO H14: Regionale economische integratie H15: Handelsbeleid in de ontwikkelingslanden Hoofdstuk 1: Deel 1: internationale economie in vogelvlucht De interactie tussen landen door handel in goederen en diensten, kapitaalstromen en investeringen. Het is een oud onderwerp maar de continue groei van de wereldhandel maakt internationale economie steeds belangrijker. De link Tussen internationale handel en BBP/economische groei Uitleg: We zijn meer en meer afhankelijk geworden van internationale handel. Stel dat haven van Antwerpen een week geblokkeerd zou worden. Zouden we veel tekortkoming hebben. België is trots op de stijging van het aantal containers die jaarlijks toeneemt in de haven (=hoge tewerkstelling). België heeft een minimale inspraak op de wereldeconomie. De VS daartegen heeft een grote invloed op basis van de populatie en productie (= arbeidskracht en kapitaal nodig). Waar gaat internationale economie over? Input productieproces Productiefactoren arbeid (L) en kapitaal (K) Output Goederen en diensten Exportbedrijven kopen intermediaire goederen en diensten bij niet-exportbedrijven K, L, goederen en diensten gaan over de grenzen maw zijn mobiel Internationale handel -> er zijn winaars en verliezers Internationale factormigratie (BDI’s (FDI’s) van kapitaal en (geschoolde en ongeschoolde) arbeid BDI = buitenlandse directe investering Notities: Vandaag de dag zijn intermediaire goederen (=onafgewerkte producten bv. rollen staalplaat) belangrijkste exportgoederen. Er wordt gekeken naar de toegevoegde waarde (=waar elk onderdeel vandaan komt (wereldwijd)). Dit is om te zien wie het grootste aandeel heeft in het finaal product. België is een expert in intermediaire goederen (chips in technologie), niet het land waar de goederen finaal worden. Verklaring globaliseringspatroon Handels- en investeringspatroon Oorzaken toenemende internationale handel Welvaartswinst & welvaartsverdeling van globalisering Winnaars maar ook verliezers Internationaal handelsbeleid (= eigen land beschermen) Protectionisme, vrijhandel, … Meeste landen hebben zich verbeterd met internationale handel, maar niet iedereen heeft ervan geprofiteerd. Bijvoorbeeld land A had 6 en land B had 5 = 11. Door hun samenwerking werd dit 13, maar de verdeling was A =10 en B=3. Maar niet iedereen is als winnaar uitgekomen Handelsbeleid: Bv. Trump wou de staalindustrie terug openen, maar deze is nutteloos vandaag de dag. Maar in bepaalde regio’s had je niets anders bv. Detroit (motor City) -> veel auto-industrie. Handelspatronen Wie verkoopt aan wie? Klimaat en grondstoffen zijn soms determinerend. Bv. Belgie zal niet bananen exporteren omdat ze niet de geschikte grond hebben. Bij afgewerkte en intermediaire goederen/diensten is het patroon minder duidelijk Twee types van handel Interindustry trade steunt op verschillen tussen landen Voorbeeld consumenten willen kunnen kiezen bijvoorbeeld 50% van de gsm in europese consumenten willen een Aziatische gsm. 50% van de aziatische consumenten willen een europese gsm. Intraindustry trade gebeurt tussen meer homogene landen (= belangrijkste) Soms kan het zijn dat er Nederlandse bier naar Belgie komt om één of andere redenen. Meestal bieden de markten dezelfde producten aan. Handelspatroon: Waarom komt koffie uit Brazillie?, Waarom komt petroleum en pharmacie uit Belgie?. Dit komt omdat sommige dingen onverklaarbaar zijn en andere een traditie zijn. In belgie hebben we niets vooral een innovatieve sector. Waar gaat internationale economie over? (2) Verschillen in klimaat en grondstoffen kunnen verklaren waarom Brazilië koffie en Saoedi-Arabië olie exporteert. Klimaat, grondstoffen en aantal zaken zijn soms minder te verklaren. Bv. Japan daar kan je niet verklaren waarom ze auto’s produceren. Maar waarom exporteert Japan auto’s en produceren wij vliegtuigen in Europa is niet zo eenvoudig te verklaren. Verschillen in arbeidsproductiviteit kunnen bepaalde patronen verklaren. Het relatieve gebruik van het aanwezige K,L en land in de productie van goederen/diensten kan de export soms verklaren. Intra industrie primeert In België zijn we goed in intermediaire goederen vanwege microchips in alle technologieën. Export – Import traden Donkerrood zijn intermediaire = het meest verhandeld Resource trade earth Resource trade earth: Handelsstromen dat je over heel de wereld kan gaan bekijken. Je kan zien in de landen wie de importeur is van het land en de exporteur. Hoe dikker de schaal link, hoe meer handel dat er is België importeert of handelt het meest met de buurlanden. Wat exporteert België het meest? Diamanten Waarom internationale handel? Verschillende “voordelen” Koper en verkoper verhandelen een product uit vrije keuze en maken winst Door handel hebben we in ons land bv bananen die we moeilijk zelf kunnen produceren. De producent van bananen krijgt een inkomen die hij vrij kan besteden Landen kunnen hun beperkte hoeveelheid PF aanwenden om te produceren waar ze in vergelijking met andere productiemogelijkheden de hoogste productiviteit in hebben. Sommige landen zijn beter, efficienter en hebben meer kennis dan andere landen om het te produceren. Deze goederen/diensten kunnen ze verhandelen voor andere gewilde goederen/diensten. Waarom internationale handel? (2) Handel zou de productie efficiënter maken. Exporteer goederen met de veel voorkomende PF en importeer de goederen waarvan PF in het land schaars zijn. Specialiseren kan tot schaaleconomieën leiden. Ondernemingen moeten zich best specialiseren in kern-diensten en outsourcen waar ze tekort komen. Schaaleconomie: bijvoorbeeld AB-inbev met een groeiende productie dat kostenvoordeel levert. Ze gaan verschillende soorten bieren produceren en op de markt te brengen om te concurreren en de concurrentie weg te duwen. Handel zou landen op zich te goed komen maar kan bepaalde groepen binnen het land schaden. IH kan de industrieën die moeten concurreren met de import beïnvloeden. Vakbonden zijn sterk wanneer de sectoren/industrieen onder druk staan. Bv textiel en metaalindsutrie. IH kan effect hebben op de inkomensverdeling in een land. KT doelstellingen kunnen dit proces afremmen door lobbygroepen die hun “bedreigde industrie” verdedigen bij politieke overheden Internationale economie: maakt productie efficiënter zodat je meer winst maakt. Race tot the button: concurreren en prijzen laag zetten zodat ze geen winst gaan maken. Hierdoor zijn er geen voordelen bij internationale economie. De negatieve gevolgen van internationale economie zijn bijvoorbeeld taks en douane kosten etc. Ontstaan internationale handel Verenigde Oost-Indische Compagnie: internationale onderneming en vestigingen in verschillende landen en ging snel het grootste handelsbedrijf. Ze heersen alleen van Noorden en Zuiden. Westerse handel kwamen van de Kolonie. Belangrijk voor internationale handel. Zout werd vroeger gebruikt om producten langer te bewaren. Globaliseringsproces intenser dan in vorige periodes 1492 (Columbus) – 1800: Globalisation 1.0 Kracht (wind, PK, stoom,) Eerste integratie gebaseerd op imperialisme en religie Imperialisme: steeds meer een groter imperium ⇒ gebied groter maken. Grondstoffen vanuit “kolonies” naar “moederland” Mondiale competitie 1800-2000: Globalisation 2.0 Piekperiode 1870-1913 nog steeds gebaseerd op kolonialisme en handelsliberalisering Liberalisering vrij handel -> een grootte depressie -> internationale handel wordt het verspreid? Het was meer protectionistisch en minder afhankelijk zijn van andere landen om meer de grenzen te sluiten. Industriële revolutie Dalende transportkosten door stoommachine (schip) en spoorweg Dalende telecommunicatiekosten door telegraaf (vanaf 1866 Transatlantisch), telefoon, satelliet, draadloze radiocommunicatie en later PC en www. Multinationale ondernemingen Great Depression en WO I zorgen voor protectionisme 1929-WO II VK, Frankrijk en Nederland aanvankelijk maar vanaf WO I de VS °World Trade Organization (1995) Organisatie handel met nieuwe afspraken. Container (1956) Gestandaardiseerde omvang en gemakkelijk te stapelen Twenty Foot Equivalent Unit (TEU) (20 ft lang op 8ft6 hoog op 8ft breed) Vandaag ook al Forty Foot Equivalent Unit (FEU) Lossen goedkoper dan andere transportvormen Veilig maar ook gemakkelijker voor illegale handel (=nadeel) Veel ruimte en kosten in haven Flexibel in gebruik Kan diverse goederen bevatten Sociaaleconomische 20 maal goedkoper dan bulktransport (=meer volume) Container gemakkelijk om te transporteren + meer massaproductie maken. Globaliseringsproces intenser dan in vorige periodes 2000-… : Globalisation 3.0 Meer individueel Flat playing field door digitalisering Integratie door afname handelsbelemmeringen Verschuiving van N-Amerika/Europa naar China (lid WTO sinds 2001) Flat world platform = convergentie van PC (iedere individu wordt auteur van zijn bijdrage) en optische vezel kabels (digitalisering van de wereld) met “work flow software” zodat we “placelessness” kunnen samenwerken. (= werken met mensen van het buitenland zonder dat je jou moet verplaatsen). The world is flat Thomas friedman Toenemende technologie in “broadband” verbinden tussen alle delen van de wereld Computer wordt goedkoper en verspreiding neemt toe Email, fiber netwerk, search engines (google), telewerk,... The world is flat (2) Globaliseringsproces met intense relatie tussen ontwikkeling, productie, distributie en consumptie. Wereld “lijkt” kleiner Transportkosten/tijd dalen Handelsbelemmeringen verminderen (tot recent) Informatie toegankelijker en sneller Nu is het gemakkelijker om aan de andere kant van de wereld te geraken. Bv. iemand contacteren in Japan via e-mail vroeger veel kosten per post Ontstaan transnationaal productienetwerk = COMMODITY CHAIN “Globalisation is about growing worldwide interconnectivity” Globaliseringsproces intenser dan in vorige periodes 2000-… : Globalisation 3.0 Activiteiten met lage TW reloceren meer en meer naar lageloonlanden Textielfabrieken, elektronicafabrikant, voedingsproductie ga allemaal naar lageloonlanden. Activiteiten met hoge TW vervangen activiteiten met lage TW maar hebben geschoolde L nodig. Geschoold betekent vaardigheden hebben bv. Indische verpleegster naar hier halen. Verdere uitbouw schaal-economische containertransport Globaal zie je hier een stijgend trend van internationaal transport. Na COVID periode is internationale handel sterk hersteld. Uitleg grafiek Als er geen financiele crisis of corona was geweest dan was het een stijgende rechte. Twee exogenen crisissen COVID Oekraïne Er is een dip door covid in 2020, maar daarna terug een stijgend lijn. Internationale handel (2) Exogeen = pandemie Economische crisis was veel zwaarder dan de pandemie, maar mensen vonden dat de pandemie crisis het ergste was. Dit hebben ze gevoeld omdat ze geen activiteiten konden doen dan dat ze normaal gesproken zouden doen. Figuur 2 Ze dachten dat de economie zich niet meer zou herpakken. Maar de mensen zijn na de corona pandemie terug begonnen met het normale leven, vliegtuigen nemen, op reis gaan etc. Landen die leven van toerisme zoals Spanje en Portugal daar was de Corona pandemie heel erg. Merchandise trade Dit heeft vooral te maken met grondstofprijzen die dalen. Zoal je kan zien houdt Azie stand. Er waren extreem maatregelen waardoor daling heel goed ging. China leverde vooral medische producten tijdens de COVID periode. World exports of manufactured goods Textiel en kantoorbenodigheden stijgen met 16%. Want tijdens de coronacrisis moest iedereen thuiswerken en dus had je veel computer en kantoorbenodigheden nodig. Bij textiel gingen mensen veel meer comfortabele kleding kopen want er waren geen feestjes meer en je zat meer thuis dan buiten. Auto industrie daalt omdat er thuis werd gewerkt. De stijging van textiel (16%) komt vooral door mondmaskers. Trade in medical goods Donker blauw = voor corona Licht blauw = tijdens corona The growth of global e-commerce during COVID 19 Meer en meer online gewerkt Sinds brexit moet je taks en btw betalen wanneer je een pakketje van Engeland besteld. In 2020 veel minder kwalitatieve producten binnengekomen in België van China Online shoppen is enorm gestegen door COVID heeft dit een boost gegeven en waren mensen het ook gewoon geworden. Handel op wereldniveau Zie de witte vlak -> financiele crisis duurt het zes kwartalen en bij pandemie duurt het 3 maanden. Top 30 containers haven Kanalen Panamakanaal is in handen van de verenigde staten. Dit is een handgegraven kanaal. Panamakanal is een tolweg -> heel belangrijke kanaal. Suezkanaal (=kunstmatigweg in Egypte) -> kortere maritieme route tussen EU en Azie. economisch strategisch dat Turkije in de NAVO zit omdat het een doorgang is voor internationaal te handelen. G20 / G8 / G7 Economie was aan het veranderen waardoor de G20 is gecreerd. The world is flat (2) Klimaatverandering 2030 Noordpool in zomer grotendeels ijsvrij Gemiddelde temperatuur 3-5°C hoger dan ‘70 Ijszee halveert in omvang en wordt dunner Exploitatie neemt toe en natuur wordt verstoord Olie, gas, visserij Marginale ijszone verlegt zich = productieve overgangsgebied tussen zee-ijs en open oceaan Veel productie zorgt voor klimaatverandering Maritiem Vaartijd China-Europa wordt gehalveerd Vervuiling ecosysteem Momenteel beperkt mogelijk wegens bescherming Ban vanaf 2024 maar eerder 2029 voor scheepvaart met zware stookolie Geopolitiek (= korte vaartijd en grondstoffen) Land roven Rusland vlag op Lomonosov-rug als symbolische claim Poetin beschouwt nieuwe routes en de Noordelijke Ijszee als Russisch gebied Globaliseringsproces intenser dan in vorige periodes 2000-… : Globalisation 3.0 Aanvankelijk zorgt global race voor positief sum game maar vandaag ook verliezers (olifant van Milanovic) Druk op lonen in bepaalde sectoren in de westerse landen door concurrentie met lageloonlanden maw “competitiviteit argument” leidt tot “race to the bottom” Dankzij minimumloon zakken de lonen niet Competitieve argument bv. Zalando -> slechte arbeidsomstandigheden maar toch koopt iedereen daar producten van. Race to the bottom: Er wordt meer en meer geconcureerd door internationale handel waardoor ze een lage prijs krijgen. Dit heeft nadelige gevolgen voor arbeidsomstandigheden. Afbouw sociale welvaartstaat door internationale competitie leidt tot toenemende ongelijkheid binnen de landen Toenemende tewerkstelling in de dienstensector in de IL en minder in landbouw en industrie Positief voor “skilled” human capital Skilled human capital: een vaardigheid hebben (bv. bakken, haren knippen) Combinatie met T daling voor rijken creëert meer ongelijkheid Wereldwijde ongelijkheid Middenklasse in opkomende landen = china, india Lage middenklasse = mindergeschoolde blanke man (make America great again). Meer vrouwen dan mannen in het werkleven. Doordat er meer plaats komt in zorgsectoren. De staalindustrie waar de mannen werken zijn aan het weggaan. Internationale handel heeft wereld beter gemaakt en heeft meer winst gegenereerd. Bv. fabrieksarbeider na 30 jaar die zijn job verliest. The world is flat (3) Toenemende ongelijkheid gelinkt aan opleidingsniveau Verschuiving naar hooggeschoolde dienstensector Jobs met lage scholing verdwijnen of staan onder druk om lonen te verlagen Mannen meer getroffen dan vrouwen Basisindustrie, autofabrieken, … Kennis georiënteerde technologische veranderingen Relocatie naar lagere loon landen Vrouwen meer in diensten (onderwijs, zorg,…) en hun “fabrieken” (textiel, elektronica,…) waren al eerder verhuisd Vrouwen hebben betere opleiding Mannen meer getroffen dan vrouwen omdat ze meer jobs moeten doen. De vrouwen blijven thuis of zullen deeltijds in een winkel gaan werken. Mannen zitten meer in basisindustrie dan bij vrouwen (meer computer gestuurd). Kennis georiënteerd verandering en vrouwen werken meer en meer in dienstensectoren. Nijverheid is industrie en je ziet dat er 122 800 jobs niet meer bestaan De werklozen van de eerste drie industrieën zullen moeilijk een job vinden tegenover de andere sectoren. De texielindustrie in belgie IR - 1970 Belangrijke L-intensieve textielindustrie Na 1970 Concurrentie uit lage loonlanden K (machines) gemakkelijk transporteerbaar België verliest strijd voor bulkproducten Tewerkstelling gaat verloren P producten daalt door goedkope import Consument en andere sectoren waar de consument zijn vrijgekomen budget gaat spenderen profiteren Verlies van arbeidsplaatsen leidt tot PROTECTIONISME T (importheffing) op geïmporteerde textiel om eigen industrie te beschermen Werden later afgeschaft in kader van internationale handelsakkoorden Protectionisme (= een bepaalde groep heeft macht) Winnaar: binnenlandse producenten Verliezers: buitenlandse produenten en consumenten Protectionisme: verliezen van een aantal jobs. We gaan onze eigen economie meer en meer beschermen en taksen heffen om eigen industrie te beschermen. De textielindustrie in Belgie (2) Importheffing niet efficiënt Jobverlies textiel 1960-90 ruimschoots gecompenseerd door toename tewerkstelling in andere industrieën. Aantal jobs neemt toe. In de jaren 70 zijn de vrouwen in de arbeidsmarkt terecht gekomen. Niet kijken naar het verleden, maar kijken naar de TOEKOMST. Wanneer iedereen alles kan is er geen probleem. Bv. een studentenjob, na een kleine uitleg kan je het zoals rekken vullen (repetitieve jobs). Gezonde economie kent continue creatie nieuwe jobs Gezonde economie kent ook veranderingen in verschillende sectoren. Meer en meer jobs nodig met mensen die IT skills hebben. Het kan zijn dat er binnen 10 jaar nieuwe jobs worden gecreerd. Geen probleem geweest INDIEN DE MENSEN UIT TEXTIEL MASSAAL IN ANDERE SECTOREN AAN HET WERK GEZET ZOUDEN KUNNEN WORDEN Vandaag textiel in ons land gespecialiseerd in marktniches Hoogtechnologische en kapitaalintensieve textielproducten Top 10 landen van 2023 1. Verenigde Staten 2. China 3. Japan 4. Duitsland 5. India 6. Verenigd Koninkrijk 7. Frankrijk 8. Canada 9. Rusland 10. Italië TOP 10 LANDEN IN 2075 1. China 2. India 3. Verenigde Staten 4. Indonesië 5. Nigeria 6. Pakistan 7. Egypte 8. Brazilië 9. Duitsland 10. Verenigd Koninkrijk Economie van VS nog altijd groter dan China Internationale handel VS van 21,6% in 1948 naar 7,9% nu Verloor 1ste plaats in 2007/08 Zwaar handelsdeficit Duitsland Heropbouw na WO II 11,7% in 1973 naar 7,3% vandaag VK Van 11,3% in 1948 in een non stop dalende trend naar 2,1% vandaag Japan Heropbouw na WO II 9,8% in 1993 naar 3,4% vandaag Enkele data en situering in de wereld Economie met de meeste bevolking Economische regios in 2008 Grote shift in 2008 rond Noord-Amerika en West-Europa. Enorme shift naar die aziatische regio’s BBP per kapita: BBP van inwoners. Economische regios in 2028 Data berekent zonder de crisissen Groei van azie werd nooit verwacht Top BBP/CAP aantal inwoners en hebben de hoogste levensstanddaard. Enkele data en situering in de wereld (2) Gemiddelde economische welvaart is BBP/capita Oliestaten Belastingparadijzen/bankencentra Westerse landen Top exporteurs en importeurs goederen in de wereldhandel 2021 China heeft dubbel zoveel export t.o.v de VS VS heeft handelsoorlog met China. Mensen gaan masaal producten van China kopen. Zij krijgen een handelsoverschot en met dat geld zal China bedrijven opkopen. De Amerikanen proberen met “buy American product” mensen meer Amerikaanse producten te kopen om zo de handelsoverschot van China te vermijden zodat ze geen bedrijven kunnen opkopen. Veel landbouwproducten van Oekraïne waardoor olie, bloem duurder zijn geworden omwille van oorlog. Handel op wereldniveau Het is een trend aan het worden dat je van verschillende producten van verschillende landen gaat halen en dit samen gaat assembleren, dan heb je een belgische fiets terwijl dit niet helemaal belgisch is aangezien de onderdelen van verschillende landen komen. Main export products, 2020 Arabische lente = fabrieken sluiten in Marokko, jongen in opstand, geen sociale zekerheid Hoofdstuk 2 internationale factorbewegingen Internationale factorbeweging Internationale verplaatsing productiefactoren Menselijk kapitaal (human capital) Fysisch K of L Wij benaderen voornamelijk fysisch K Migratie fysische L eerder door armoede, ec problemen,… en soms niet echt gewenst door ontvangend land. Migratie labor: arbeid of mensen die van ene land naar andere land gaan Human capital wel gewenst = BRAIN DRAIN Meestal nefast voor bronland Human capital: Hoe zijn de arbeidsvoorwaarde? Slimme mensen in mindere ontwikkelende landen die naar westerse landen gaan. Mensen die heel hoog geschoold zijn wegtrekken van een specifieke land van herkomst. Internationale kapitaalbewegingen MEEST DYNAMISCH waarbij BUITENLANDSE DIRECTE INVESTERINGEN (FDI) voor ons het interessantst zijn. Bv indische verpleegsters die naar belgie komen om mee te helpen in rusthuizen. Mensen zoeken met toegevoegde waarde. Mensen die geen diploma hebben zullen hier illigaal proberen te geraken. Internationale factorbeweging (2) Outsourcing Productie in buitenland door lokaal bedrijf Buitenlandse Directe Investering (Foreign Direct Investment) Productie in buitenland door een overgenomen bedrijf of een zelf gebouwde productie-eenheid Buitenlandse directe investeringen: Het oprichten, overnemen of verwerven van minimaal 10% van de aandelen van een bedrijf in het buitenland. De drempel van 10% eigendom wordt gebruikt om eigendom met bedoeling van medezeggenschap in een bedrijf te onderscheiden van een pure belegging. Foreign direct investment 2001 financiële crisis door twin tower 2020 crissis door corona [CHART] Devolping Asia Door lockdown maatregelen verstoring van de keten heeft gezorg voor enorme daling in BDI waar er niet direct werd geinvesteerd. Azie heeft een groei gekregen van buitendlandse directe investering. China enorme groei door ontwikkeling van medicatie. China pandemie sprake van COVID 19 Developed economies Luxemburg = belastingsparadijs Intra industrie hemogene landen -> belgie ook investeren in NL. NL investeert in belgie en voorzien van AH Internationale factorbeweging (4) Oorzaken zijn o.a. Liberalisering kapitaalverkeer sinds Bretton Woods maar vooral vanaf de jaren ‘80 Opkomst Nieuwe Industrie Landen (NIC’s) Meer liberale oriëntering OL G20 ipv G8 is voorbeeld multipolaire wereld 19 grootste nationale economieën + EU 90% wereld BBP en 80% wereldhandel grote” landen en kleine hoge inkomenslanden VS, VK en Frankrijk outflow > inflow Outflow:veel belastingsparadijzen (o.a. België) en banklanden China inflow > outflow Exportgeoriënteerde economie zoals Japan in jaren 70-80 Liberaal = meer vrijheid Factors influencing future global FDI activity. Aziatische economy is het belangrijkste Wat is er slecht? De schulden en geopolitieke onzekerheid Olieprijzen worden beïnvloed of staat van economie van Azië en EU. Terrorisme zorgt voor dalingen en stijgingen. Hoofdstuk 3 de klassieke theorie van de internationale handel Mercantilisme Visie op IH in 16-18de eeuw vanuit Europese opkomende nationale staten Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Republiek der Verenigde Nederlanden,… Belang macht nationale staat centraal met zoektocht naar economische basis Via uitbreiding M (edele metalen) welvaart verhogen door export toe te laten en import te beletten. Edele metalen belangrijk voor graan te kopen en huurlingen te rekruteren. Zero sum game Notities Mercantilisme: internationale handel werd gereguleerd Doel is om staatsmacht te vergroten Zero sum game: Er zijn winnaars en verliezers Dit is soort van het pikken van iemand anders denk bijvoorbeeld aan plunderen van goud dat doostroomt naar Spanje of Portugal. Het plunderen werd gedaan om oorlogen te financieren denk bijvoorbeeld goud en zilver. Dat Zuid-Amerika (=verliezer) verloor en Spanje (=winnaar) financierde met de goud en zilver van Zuid-amerika. Diverse vormen van mercantilisme Bullionisme: X edele metalen beperken en aankopen in het buitenland mochten nooit meer zijn dan wat men aan hen verkocht. Bijvoorbeeld om zoveel mogelijk goud en zilver te verzamelen (=vergaren) door het verginnen van mijnen. Dit was om export te vegroten en import te verminderen. Het leidt tot inflatie en dat is positief. Dit leidt tot transacties. Industrieel mercantilisme: uitbouw eigen industrie en import van eigen vervaardigde goederen verbieden. Jean-Baptist Colbert (1619-1683) Staat en koning centraal (Lodewijk XIV) Invoer luxeproducten beperken Oprichten Manufactures Royales (tapijten, spiegels, porselein, linnen, zeep,…) Subsidies voor export Sterk gericht op aggregatie activiteiten: Werd op een laag puntje gezet. De koning en de staat stond voorop. Bijvoorbeeld Inno dat je alles op één plek kan vinden. Diverse vormen van mercantilisme Commercieel mercantilisme: “East Indian Company” = heersen over de zee (handel) resulteert in handelsoverschotten. De oorsprong komt van NL Maritiem mercantilisme: vervoer van X en M door eigen schepen. Cromwell’s “Act of Navigation” (1651) Benadeling Nederlandse Oostindische Company en leidde tot onafhankelijkheidsoorlog VS Maritiem mercantilisme: Dit was de reactie daarop en door eigen schepen te vervoeren. Enkel met eigen Engelse schepen te vervoeren. Technische vooruitgang: bijvoorbeeld automatische wapensysteem. Koloniaal mercantilisme: alle transport met schepen moederland en kolonies leveranciers van goederen die verwerkt moeten worden in moederland. Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog en opstanden Spaanse kolonies Voorbeeld Amerikanen komen in opstand tegen eigen engelse moederland. Klassieke economen versus mercantillisme THEORIE VOOR VRIJHANDEL versus THEORIE MAXIMALISEREN EXPORT EN MINIMALISEREN IMPORT Specialiseren en exporteren van producten waar je een absoluut voordeel in hebt No zero-sum game maar “positive sum game” Welvaart van alle landen kan toenemen door IH Figuur 1: Klassieke economieën -> reactie op mercantilisme -> twee belangrijke personen Extra uitleg Exporteren van het product leidt tot internationale handel. Dit is geen zero sum game, maar leidt tot een positieve sum game omdat beide landen winnen. Het ene land is gespecialiseerd in één bepaalde vakgebied en het andere land is gespecialiseerd in het andere vak gebied. Denk bv. ene land kan goed kleren maken en andere land kan goed schoenen maken. Dus beide landen gaan exporteren naar elkaar = beide landen zijn winnaars. Liberalisme: vrijhandel = om internationale handel te steunen Mercantilisten: Wij halen ergens anders iets en wij worden er beter van (=handelen) Ricardo: Comperatieve kosten Adam smith: iedereen van liberalisme en economische vrije markten Technologie: de productiefunctie Productiefunctie wordt gebruik om de technologische relatie tussen imput en output. Y = Output bekom je door de combinatie van inputs. Terreinen gaat verwaarloosd worden -> hier kijk je naar een vereenvoudigde versie van een theorie. Dit wordt niet gezien als input. X = totale productie van bepaalde arbeid / kapitaal / terrein. Cobb Douglass = totale factor van productiviteit. (BBP) Bijdrage tot de productie Gemiddelde Marginale productiviteit: vb. van arbeid Productiefunctie geeft de relatie weer tussen input en productiefactoren X = input (arbeid) Y = output (Q) RICO = productiviteit. Technologie en de KT: Meeropbrengsten Constante meeropbrengsten in arbeid ß > 1 (toenemende meeropbrengsten) ß < 1 afnemende meeropbrengsten Technologie en de LT: Schaalopbrengsten Constante schaalopbrengsten = Afnemende schaalopbrengsten = Toenemende schaalopbrengsten = Bij Cobb Douglas productiefunctie Constante schaalopbrengsten Afnemende schaalopbrengsten Toenemende schaalopbrengsten Adam smith wederzijdse absolute kostenverschillen 1ste theorie van de vrijhandel Assumpties: 2 landen (A en B) 2 goederen (x en y) 1 productiefactor (bv. L (kan ook K)) Constante schaalvoordelen (in dit geval constante meeropbrengst want slechts één PF) Perfecte factormobiliteit tussen sectoren We kunnen gemakkelijk van ene sector naar andere secotr verplaatsen Geen factormobiliteit tussen landen Perfecte concurrentie (goederenmarkt, arbeidsmarkt,…) Geen transportkosten … Adam smith: Wederzijdse absolute kostenverschillen Technologie en arbeidsstock Technische coefficient van arbeid constant Noodzakelijk hoeveelheid van arbeid vereiste van één goed alw = aantal uren arbeid dat nodig is van één liter wijn alc = hoeveel arbeid nodig voor één kilo kaas Voorbeeld: 1 kilo kaas = alc -> stel alc 2 uur nodig om één kilo kaas te maken stel alw = 5? -> 5 uur nodig om één liter wijn te maken. alc = 7 = 7 uren arbeid nodig voor 1 kilo kaas Realiteit is dit niet voor arbeid, maar een pure assumptie Land 2 sectoren Hoeveel arbeid = PMC = productiemogelijkheid curve: hoeveel productie is er nodig? Stel wij hebben 30 uur arbeid in de productie van wijn en de productie van kaas. (Zie volgende voorbeeld) Voorbeeld Ruilverhouding is de verhouding van de hoeveelheden van goederen die met dezelfde marginale input geproduceerd kunnen worden en onderling kunnen worden geruild Internationale handel kan alleen onstaan indien een land het ene voordeel heeft in het ene goed en een andere land een absolute kostenvoordeel heeft in het andere goed. Welke van deze landen hebben een absolute kostenvoordeel? Land A: 10 uur nodig om één liter wijn te maken t.o.v land B heeft 20 uren nodig om één liter wijn te maken (dubbel zo groot). Conslusie: land A heeft een absolute kostenvoordeel (examenvraag) Land B: 10 uur nodig om één eneheid stof te maken t.o.v land A -> 20 uren nodig om één eenheid stof te maken. Conclusie: Land B heeft een absolute kostenvoordeel Vervolg De ruilverhouding Px/Py in dit model is daar L de enige productiefactor is Bekijken we nu absolute kostenvoordelen voor product x waar Land A goedkoper kan produceren dan Land B Een analoge redenering kunnen we maken voor product y waar Land B goedkoper is dan land A Indien je minder wilt produceren dan kunnen we van ene sector naar de andere sector gaan, maar het is niet mogelijk om van arbeid te veranderen van het ene land naar andere land. Land A heeft een absolute kostenvoordeel in goed X Land B heeft een absolute kostenvoordeel in goed Y Conclusie van tabel hierboven Indien beide landen met elkaar handel drijven en de internationale ruilverhouding is 1x=1y (waarde moet zich tussen beide binnenlandse ruilverhoudingen bevinden) en we houden rekening met de assumpties dan ZAL LAND A ZICH VOLLEDIG SPECIALISEREN IN X EN LAND B IN Y EN DOOR HANDEL VIA DE INTERNATIONALE RUILVERHOUDING HET ANDERE GOED BEKOMEN Beide landen zullen in dit geval specialiseren in de productie waar maar 10 uren L per eenheid nodig zijn en deze ruilen met het andere product waar ze 20 uren L voor nodig hebben. Het resulteert in een verdubbeling van het aanbod in beide landen van het product waar ze een absoluut kostennadeel hebben gecombineerd met een halvering van de prijs. Land A zal zich specialiseren in wijn en land B zal zich specialiseren in goed Y. Beide landen gaan naar elkaar exporteren (voordeel). Herformuleren Smith: evenwicht in een gesloten economie Twee goederen M (machines) en X (landbouwgewassen) -> twee verschillende sectoren in verschillende goederen L enige PF en ax eenheden L nodig voor X en am eenheden L voor M Inzet volledige aanwending L in telkens 1 sector resulteert in Z en P Helling is marginale transformatievoet en constant (rechte) Productiemogelijkheidscurve (PMC): elke punt in de curve geeft een combinatie arbeid die je moet inzetten in beide sectoren. Stel mogelijkheidscurve = 100 is en 50 aan de machines. Stel we besteden 70% aan de machines dan betekent het dat we 30% aan landbouw besteden. Aangezien we 100 hebben moeten we een combinatie maken. Z = hoeveel productiviteit geef je aan beide sectoren -> je gaat de volledige productiviteit inzetten op machines en niet op landbouw. X = volledige productiviteit aan landbouw en er wordt niets besteed aan machines (productiemogeijkheidscurve) Stel wij hebben 100 uren voor twee sectoren (landbouw en machines) 50% aan landbouw besteden 50 % uren aan machines besteden Stel dat je helemaal links staat dan geef je jouw volledige uren aan machines en niets aan landbouw. Herformuleren Smith: evenwicht in een gesloten economie (2) Welke combinatie geproduceerd wordt is bepaald door voorkeur ingezetenen en te linken aan indifferentiecurven In gesloten economie (AUTARKIE) is consumptie = productie op de hoogst mogelijke indifferentiecurve. In dit voorbeeld I1 in punt E waar = helling van de PMC Productiemogelijkheids curve geeft weer wat land A kan produceren Indifferentiecurve = geeft alle combinaties van een nut weer van de inwoners -> wat kunnen we produceren en wat kan er geproduceerd worden. Het maximale nut is e, dus er zal e geproduceerd worden. Raakpunt helling = productiecurve Land A is kleine OPEN economie en land B is de rest van de wereld maw land A heeft geen invloed op wereldmarktprijs van X en M L om M in land B te produceren =a'm en om een eenheid X=a'x. Land A heeft een absoluut kostenvoordeel in X DUS PMC land B steiler dan van land A maar helling land B is prijs wereldmarkt Voorbeeld (zie slide 23) Veronderstel dat A een klein open-economie is en B is de rest van de wereld. Heeft A dan wel of geen invloed op de marktprijs? A heeft geen invloed op de marktprijs. A heeft een kleine economie daarom heeft die ook geen invloed op de marktprijs. a'm = arbeid in machines nodig om in Land B te gaan produceren a'x = arbeid nodig in landbouw om in land B te gaan produceren ax = landbouw in eigen land te produceren A heeft een absoluut kostenvoordeel heeft in de productie van X. De theorie van het comparatief voordeel Smith heeft geen antwoord op het feit wat er gebeurt als een land in zijn model voor alle productie een absoluut kostenvoordeel of nadeel heeft. “Principles of political economy and taxes” (1817) Hoe kan een land dat voor alle productiesectoren minder efficiënt is toch handel drijven? Bv. land A en B: A is heeft een absolute kostenvoordeel voor Wijn en Kaas dus er is dan ook geen internationale handel omdat in Land A voor beide landen veel beter / efficienter kan produceren. Assumpties: (zelfde asumpties als adam smith) 2 landen (A en B) 2 goederen (x en y) 1 productiefactor (bv. L (kan ook K)) Constante schaalvoordelen (in dit geval constante meeropbrengst want slechts één PF) Perfecte factormobiliteit tussen sectoren Geen factormobiliteit tussen landen Perfecte concurrentie (goederenmarkt, arbeidsmarkt,…) Geen transportkosten Voorbeeld Assumpties: 2 landen: Nederland & Japan 2 producten: voedsel en computers Voor de productie uitsluitend arbeid nodig is Nederland heeft 2 miljoen arbeidsuren en Japan 1 miljoen arbeidsuren beschikbaar voor de productie. Uitleg In welke van de twee landen en welke goederen hebben ze een absolute kostenvoordeel? Japan heeft zowel voor computer als voedsel een absolute kostenvoordeel aangezien de kosten lager liggen. Dus er is geen incentive (=aanmoedigen) om internationale handel door te voeren. Computer 10 < 25 Voedsel 40 < 50 Waar ligt de oppurtiniteitskost het laag bij comperatief voordeel? Nederland In Nederland hebben ze 25 uur nodig om één eenheid computer te maken. Dus $\frac{25}{50} = 0,5$ -> halve hoeveelheid nodig om voedsel te gaan maken. Hoe lang duurt het voor Nederland om één eenheid voedsel te maken? Voor 50 uur kunnen ze 2 computers maken $\frac{50}{25} = 2$ Japan Hoeveel tijd heeft Japan nodig om één computer te maken? 10 uur nodig om één computer te maken Dus 0,25 hoeveelheden nodig om voedsel te gaan maken Hoeveel tijd heeft Japan nodig om één eenheid voedsel te maken? 40 uur nodig om één eenheid voedsel te maken Dus $\frac{10}{40} = 4$ eenheden -> voor één eenheidvoedsel kunnen ze 4 computers maken (= op offeringskosten of oppurtiniteitskosten -> is het ene product op offeren voor een andere product). Waar is de oppurtiniteitskosten om computers te maken het laagst? De oppurtiniteitskosten is het laagste in Japan aangezien 0,25 < 0,5. Waar is de oppurtiniteitkosten om voedsel te maken het laagst? De oppurtiniteitskosten is het laagste in Nederland aangezien 2 < 4. Door één eenheid voedsel te maken moet Japan maar 4 eenheden op offeren en in NL moeten ze maar 2 eenheden opofferen. Japan heeft een comperatief voordeel in computers en Nederland heeft een comperatief voordeel in voedsel. Maar japan heeft een absolute kostenvoordeel voor computer en voedsel. Nederland gaat voedsel exporteren naar Japan Nederland gaat computer importeren van Japan Voorbeeld Autarkie en specialisatie en handel Autarkie = geen internationale handel indien niks vermeld de helft pakken van arbeidsuren. Nederland 1 miljoen / 25 = 40.000 computers (nederland) 1 miljoen / 50 = 20.000 (nederland) Totaal = 90.000 Japan Computers: 500.00/ 50 = 50.000 Voedsel: 500.000 / 40 = 12.500 Totaal = 32.500 Specialisatie en handel Hoeveel computers gaat er geproduceerd worden in Nederland: nul aangezien je gaat inzetten in voedsel. Comperatief voordeel in Japan = 100.000 uren (computers) Japan volledig in computers produceren Coperatief voordeel in Nederland = 40.000 uren (voedsel) Nederlands volledig in voedsel produceren. Comperatief voordeel: specialiseren in een bepaald product Theoretisch Kritiek: Geldt niet voor alle groepen binnen landen: omscholing sommige bedrijfstakken niet mogelijk protectionistische maatregelen. Het is niet mogelijk om voor arbeid om van de ene sector naar andere sector te gaan. Werknemers die in voedselindustrie werken kan je niet zomaar inzetten in de computerindustrie. In realiteit gaat dat niet zo gemakkelijk. Protectionistische maatregelen = eigen land beschermen Armere landen specialiseren zich in landbouw (= agrarische landen); rijkere landen in technologie kloof wordt vergroot Voorbeeld examenvraag Griekenland heeft om absolute kostenvoordeel in zetels Schotland heet een absolute kostenvoordeel in Piano Griekenland 1 piano produceren moeten ze 5 zetels opofferen Indien Griekenland 1 zetel moet produceren hoeveel piano’s zullen ze opofferen? Ze zullen 0,1 eenheden opofferen aan piano’s. Schotland 1 piano te produceren moeten Schotland 2 zetels opofferen. Indien schotland 1 zetel gaat produceren hoeveel piano’s gaan ze opofferen? Ze zullen 0,5 eenheden opofferen aan piano’s. 0,1 < 0,5 = Griekenland heeft een comperatief voordeel in zetels. 2 < 5 = Schotland heeft een comperatief voordeel in piano’s. Griekenland Schotland Zetel 10 20 Piano 50 40 Voorbeeld gebruikt door Ricardo Portugal absoluut kostenvoordeel productie wijn en stof De relatieve of comparatieve kosten van wijn ten opzichte van stof Portugal < Engeland namelijk 80/90 < 120/100 m.a.w Portugal heeft hier grootste productievoordeel De relatieve of comparatieve kosten van stof ten opzichte van wijn zijn Portugal > Engeland namelijk 90/80 >100/120 m.a.w Engeland comparatief kostenvoordeel Uitleg Engeland / portugal Indien Engeland 1 liter wijn produceert zullen ze 1,2 eenheden stof opofferen Indien Portugal 1 liter wijn produceert zullen ze 0,89 eenheden stof opofferen Indien Engeland 1 eenheden stof produceert dan zullen ze 0,83 liter wijn opofferen. Indien Portugal 1 eenheden stof produceert dan zullen ze 1,13 liter wijn opofferen Conclusie Portugal heeft een comperatief voordeel in wijn 0,89 < 1,2 = groot productievoordeel. Portugal specialiseert zich in wijn Engeland heeft een comperatief voordeel in stof 0,83 < 1,13 = productievoordeel. Engeland specialiseert zich in stof Comperatief verwijst naar vergelijking tussen twee landen (zie tabel van boven) Via ratio’s van productiekosten van wijn en stof in beide landen of in ons voorbeeld 80/120 < 90/100 of 0,67<0,90 Betekent vb. Portugal 1 eenheid wijn kan produceren met 66,7%% van de inspanning die Engeland hiervoor moet doen en 1 eenheid stof met 90% of maw in beiden absoluut kostenvoordeel maar voorsprong het grootst bij wijn Portugal heeft comparatief voordeel in wijn en Engeland in stof Het voordeel van de internationale handel - Veronderstel ruilverhouding 1W=1S => Engeland in gesloten economie 1W=1,2S (120/100) en bij open economie 1W=1S dus specialiseren in S. 100 < 120 dus specialiseren in stof -> kijken naar comperatief voordeel => Portugal in autarkie 1W = 0.89S (80/90) en bij open economie 1W=1S dus specialiseren in W. 80 < 90 dus specialiseren in Wijn -> kijken naar comperatief voordeel BESLUIT BEIDE LANDEN BEREIKEN EEN HOGERE WELVAART Engeland een voordeel in stof Portugal een voordeel in Wijn Het voordelen van de internationale handel (2) Landen specialisering zich in sector die productiefactoren het efficiëntst gebruikt. De opbrengst van de export van deze goederen wordt gebruikt voor de aankoop(import) van andere goederen. Met andere woorden goed met COMPARATIEF VOORDEEL produceren. De arbeiders ontvangen een hoger inkomen bij productie van het goed met comparatieve voordeel. Zelfde redenering voor de arbeiders in het buitenland Zonder handel consumptie beperkt tot eigen PMC (zie A Smith) Met handel uitbreiden consumptie (zie A Smith) Verklaring van de verschillen in comparatieve kosten verschillen in relatieve prijsverhoudingen tussen landen is te verklaren door een verschil in comparatieve kosten die dan terug gerelateerd zijn aan verschillen in relatieve arbeidsproductiviteit PROBLEEM Ricardo kan deze verschillen niet verklaren omdat hij slechts één productiefactor L (arbeid) gebruikt en het een combinatie met andere productiefactoren hiervoor noodzakelijk is. Bv. die zetel en piano heb je niet alleen arbeid nodig, maar heb je ook grondstoffen nodig Model van Ricardo met meer dan twee goederen Portugal: heeft een comperatief voordeel van A tot E Engeland: heeft een comperatief voordeel van G tot J Comperatieve kosten in geldtermen: een voorbeeld Het thuisland heeft een absoluut voordeel in beide industrieën, maar een comparatief voordeel in kaasproductie. Het buitenland heeft een absoluut nadeel in beide industrieën, maar een comparatief voordeel in wijnproductie. Met handel moet de relatieve evenwichtsprijs van kaas tussen aLC /aLW = 1/2 en a*LC /a*LW = 2 liggen Stel PC /PW = 1 in evenwicht (1 kg kaas kost 1liter wijn). 1 kilo kaas in het buitenland heb je 6 uren nodig 1 kilo kaas in het binnenland heb je 1 uur nodig 1 liter wijn heb je 2 uren nodig in het binnenland Indien binnenland 1 kilo kaas produceert dan offeren ze 0,5 liter hoeveelheden wijn. Indien buitenland 1 kilo kaas produceert dan offeren ze 2 liter hoeveelheden wijn Indien binnenland 1 liter wijn produceert dan offeren ze 2 kilo hoeveelden kaas Indien buitenland 1 liter wijn produceert dan offeren ze 1,5 kilo hoeveelheden kaas. 0,5 < 2 = binnenland heeft een comperatief voordeel in kaas 1,5 < 2 = buitenland heeft een comperatief voordeel in Wijn Comparatieve kosten in geldtermen: een voorbeeld (vervolg) Zonder handel kan thuisland voor 1 uur arbeid , 1/aLW = 1/2 liter wijn produceren en met handel kan ze 1 kg kaas produceren om met de huidige ruilprijs 1 liter wijn te kopen. (prijs wijn = prijs kaas) Bv. 1 kilogram kaas = 1 kilogram wijn. Stel 1 kilogram wijn en kaas = 12 euro. hun loon is 12 euro door één eenheid te produceren. Als het buitenland geen handel onderneemt kan ze met 1 uur arbeid 1/a*LC = 1/6 kg kaas produceren. Met handel kan ze 1/a*LW = 1/3 liter wijn produceren en verkopen aan de huidige prijs 1/3 kg kaas kopen Comperatieve kosten in geldtermen: introductie relatieve lonen veronderstel PC = €12/kg en PW = €12/L De arbeiders in het thuisland zijn gespecialiseerd in de productie van kaas, hun loon is (1/aLC)PC = (1/1)€12 = €12 De buitenlandse arbeiders zijn gespecialiseerd in wijn, hun loon is (1/a*LW)PW = (1/3)€12 = €4 Het relatieve loon van de arbeiders in het thuisland tov Buitenland is €12/€4 = 3 De relatieve lonen situeren zich tussen de ratio’s (6/1 en 3/2) in beide landen zonder handel. De hoge lonen kunnen gecompenseerd worden door een hoge productiviteit (= veel verkopen aan het buitenland) De buitenlandse arbeiders hebben een loon dat maar 1/3 is van het loon in het thuisland waardoor ze niettegenstaande hun lage productiviteit (zie uren van binnenland per kilogram) competitief blijven en een kostenvoordeel hebben (ik denk hoger loon). Comperatieve kosten in geldtermen: introductie relatieve lonen (2) Meerdere goederen: (2 x N x 1)-model handelspatroon: afhankelijk van relatieve lonen goederen worden geproduceerd waar ze het goedkoopst gemaakt kunnen worden: bv. in binnenland produceren indien een land heeft een comparatief kostenvoordeel voor goederen waarvan de relatieve productiviteit hoger ligt dan het relatieve loon. Patroon van de handel hangt af van de binnenlandse W of buitenlandse W W = binnenlande loon W* = buitenlandse loon W/W* = 1 -> lonen in het binnenland en buitenland gelijk aan mekaar W/W* > 1 -> lonen in het binnenland is groter W*/W > 1 -> lonen in het buitenland is groter I = zal in het thuisland geproduceerd worden en naar het buitenland geëxporteerd worden indien het goedkoper is om het goed daar te produceren (zie formule = $\frac{a_{\text{Li}}^{*}}{a_{\text{Li}}} > \frac{w}{w^{*}}$ Produceren in het land waar het goedkoopste is). Comperatieve kosten in geldtermen: introductie relatieve lonen (voorbeeld) Appelen / bannanen en caviaar in het binnenland produceren aangezien groter is dan 3. Dadel en enchilades is kleiner dan 3 dus wordt in het buitenland geproduceerd 10 / 8 / 4 = $\frac{a_{\text{Li}}^{*}}{a_{\text{Li}}}$ deze formule De invloed van transportkosten op comparatieve kosten Voorbeeld van niet-verhandelbare goederen ten gevolge van transportkosten Bijvoorbeeld denk aan de dadels het is goedkoper om in het buitenland te produceren, maar stel dat er hoge transportkosten zijn dan gaan ze de dadels zelf produceren. Dan zal het goedkoper zijn. indien er bepaalde transportkozten zijn kan het zijn dat we het niet mer gaan verhandelen. Kaviaar wordt geëxporteerd van H naar F ZONDER TRANSPORTKOSTEN H: kaviaar ‘kost’ 3 eenheden arbeid in H = 9 eenheden arbeid in F F: kaviaar ‘kost’ 12 eenheden arbeid in F (buitenland) voordeliger voor F om te importeren MET TRANSPORTKOSTEN VAN 100% H: kaviaar ‘kost’ 9*2 = 18 eenheden arbeid in H 100% dus het kost 18 eenheden arbeid dan gaan ze niet importeren. Dus het is goedkoper om het zelf te maken dan dat ze het gaan importeren (9). F: kaviaar ‘kost’ 12 eenheden arbeid in F niet langer voordeliger voor F om te importer Model van ricardo dat het product in één land wordt gemaakt (specialisatie). Dit kan in de werkelijkheid niet bestaan door transportkosten één van de redenen dat het niet geldt. De invloed van transportkosten op comperatieve kosten (2) Analoge redenering voor alle andere kosteneffecten bovenop de zuivere factorkost die zorgen voor een andere marktprijs en een invloed kunnen hebben op grootte en richting handelsstromen. Overheidsinterventies (= subsidies / importheffing -> hoeveel kost het in het binnenland en buitenland) indirect prijsbeleid zoals bijvoorbeeld BTW en/of subsidies kan leiden Invoertarieven maken buitenlands product artificieel duurder De invloed van transportkosten op comperatieve kosten (3) Transportkosten zorgt voor Verhandelbare goederen/diensten Ook invoer en uitvoerproducten genoemd Prijzen zijn bepaald door wereldmarkt met verschillen door transportkosten, overheidstussenkomsten, invoerheffingen,… Bv. Van FR naar BE zijn transoprtkosten evenveel BV. Van Japan naar China zijn transportkosten evenveel Niet verhandelbare goederen/diensten Diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, kapper, onderhoud auto,.. Bv. je gaat niet naar Spanje om je haren te knippen, want daar moet je rekening houden met transportkosten (vliegtickets) Prijzen verschillen heel sterk tussen de landen want afhankelijk van binnenlandse economie Een beoordeling klassieke theorie van de IH Land en kapitaal ? Land = natuurlijke hulpbronnen (minerale rijkdom, bossen, landbouwgrond, visserij, waterkracht,…) = verschil in economische geografie. Land is niet zomaar homogeen dat we als productiefactor kunnen zien Kapitaal bestaat uit financieel kapitaal maar ook uit gebouwen, machines,.. Arbeid is niet homogeen Scholingsgraad, talent,… In werkelijkheid heeft ieder land een verschillende talentenmix We kunnen niet van de ene arbeid naar andere arbeid van een andere sector. Denk een leerkracht die opeens loodgieter wordt. m landen met n producten en p productiefactoren TW productiefactoren kennen eerder een afnemende meeropbrengst en geen constante Hoe meer dat je produceert = hoe meer schaalopbrengsten Homogene productiefactor = land en kapitaal Een beoordeling klassieke theorie van de IH (2) Klassieke theorie heeft statische karakter en houdt geen rekening met structurele dynamische effecten Vraagzijde wordt verwaarloosd maw stel dat niemand de producten moet hebben waar je een comparatief voordeel in hebt. Geven geen reden waarom arbeid productiever is in het ene land tov het andere Te verklaren door gebruik te maken van andere PF Bv. arbeid in portugal productiever t.o.v Japan geen reden. PF zijn niet immobiel waardoor ze zich zouden verplaatsen naar de regio waar ze het meest opbrengen tot IH stilvalt als de kosten en opbrengsten overal gelijk zouden zijn Hoofdstuk 4 de neoklassieke theorie van de internationale handel Comperatieve voordelen met meerdere PF: L,T en K Klassieke leer Slechts één PF nl L Afwezigheid schaalopbrengsten Introductie K en T kunnen verschil in eenheidskosten M en X verklaren Hoeveelheid nodig van een PF afhankelijk van Technologische karakteristieken productieproces Nu door de technologie (=machines) heb je minder arbeid nodig omdat vroeger handen werd gemaakt. Substitutiemogelijkheden tussen PF en productieprocessen Kostprijs aanwending PF dwz de vergoeding aan de eigenaars voor inzet PF Vergoeding van de eigenaars van de productie factoren moet uitbetaalt worden voor de inzet dat ze hebben gedaan. Constante schaalopbrengesten: bijvoorbeeld evenveel wijn als kaas Voorbeeld Stel land A met 5 miljoen werknemers en 10,000km² beschikbare oppervlakte (T) Productie X heeft min 300 arbeiders en 1km² nodig Kan ook geproduceerd worden met 300 op 2km² of 600 op 1km² T en L zijn combineerbaar in vaste verhouding Bestaan van diverse combinaties van PF om een hoeveelheid X te produceren = curve = ISOQUANTE= de verzameling van alle EFFICIENTE input combinaties benodigd om een bepaalde output te produceren Uitleg Je moet het minimum aantal productiefactoren hebben Arbeid en land combineren om X te hebben Geen subsitutiemogelijk Hier wordt er gekeken naar meedere productiefactoren Je kan niet meer werknemers doen en minderland anders zal je die productiefactoren niet hebben. Land en Arbeid om X te produceren Minimum nodig zie P1 (300) Voorbeeld 2 (terug beluisteren) Stel 2de techniek om X te produceren Productie X heeft min 100 arbeiders en 6km² nodig Substitutie tussen PF in productieproces mogelijk Keuze afhankelijk van economische rendabiliteit Bij meerdere combinaties mogelijk wordt de curve een vloeiende lijn Neoklassieke leer vervangt veelal T door K Uitleg Eerste methode minder arbeidsintensief Minimum benodigde hoeveelheid arbeidskracht bevat 100 arbeiders op zes vierkante meter land Subsituatie wel mogelijk Economische rendabiliteit: welke is het goedkoopst voor vergoeding Economische rendabiliteit: welke factoren is het goedkoopst voor de gegeven vergoeding Productie met meerdere productiefactoren Evenwicht in een gesloten economie Geen rechte (zoals bij Smith en Ricardo) maar gebogen PMC Consumptie = productie Uitleg Indien land A: 2 goederen factoren heeft Hoe kan je de Beschikbare factoren verdelen in goed X en Y? Hier zie je geen rechte productie (ricardo), maar een gebogen productiefactor. Verdeling van productiefactoren in X en Y leidt dit tot een productiefactor dat de isoquanten met elkaar gaan raken, dit betekent dat het productie efficient is. L = arbeid en K = kapitaal Budgetlijn en indiffirentiecurve en punt E komt de productiepunt en comsumptieniveau val het samen. Wanneer een gesloten economie (=autarkie) kan je maar maximaal consumeren dan dat je gaat produceren -> consumtieniveau/punt en productieniveau/ punt gaat samenvallen. (combinatie van Me en Xe) Bijvoorbeeld chocolade produceren 100 produceert kan je niet 150 chocolade consumeren. Evenwicht in een open economie Comperatief voordeel voor X (=exporteren) voor het land maar nadeel voor M (=importeren) P, het nieuwe evenwichtspunt (productiemix) en is niet gelijk aan C (consumptiemix). Ontstaan IH want vraag niet beperkt door de vraag van de binnenlandse consument want afzet in het buitenland. Ontstaan van specialisatie in X Nieuwe indifferentiecurve ligt hoger dan in autarkie. (analoog als bij klassieke model) Beperking van autarkische productie = consumptie wordt nu vervangen door handelsbalansevenwicht Uitleg Bij een open economie ben je in staat om nutsmaximiliserend effect aan te tonen in een wereld met meer dan één productiefactor. Veronderstellen Land A is een klein open economie = geen impact op de wereldprijzen A heeft comperatief voordeel in land X Prijs van punt E (=gesloten economie) naar punt P gegaan (= openeconomie)-> import is niet evengroot als export. Grafiek van internationale handel Producenten hebben een stimulans om meer van X te produceren dan M te produceren. Dit komt aangezien A een comperatief voordeel heeft in X. (meer incentive = meer stimulans) Grafiek is meer stijl en meer gericht op M (zie M naar C) eerste rode lijn Tegen de marktprijs opteren voor een andere productie X dan voor M. Autarkie = gesloten economie optie voor een productiemix voor X en M verschillend van productieniveau. (binnenland produceren) Open economie = importeren of exporteren naar het buitenand Voordeel internationale handel Productie binnenland en buitenland moet niet gelijk zijn aan de productiemix. Productiepunten internationale handel gaan ze zich specialiseren in de goederen dat ze een comperatief voordeel hebben in een open economie. Beperking autarkie (gesloten economie) Vervanging van internationale handel beperking van de handelbalansevenwicht. Gelijkheid van de waarde van import en export. Indien er internationale handel is zijn consumenten niet verplicht om aan binnenlandse producenten aan die autarkie prijzen te betalen. Evenwicht in een open economie (2) Hogere indifferentiecurve Positief inkomenseffect (IE) Koopkracht neemt toe waardoor C van X en M stijgt Substitutie-effect (SE) heeft verschillende impact Pm daalt dus meer M en minder X DUS voor M: SE + IE (koopkracht) DUS voor X: IE –SE maw geen eenduidig resultaat en afhankelijk van de dominantie van IE of SE Uitleg Productie van land A neemt toe waardoor inkomen stijgt. Door stijging van inkomen heeft A een hoger wervaartsinkomen. Van gesloten economie naar open economie en door internationale handel gaat welvaart van het land verhoogt worden. C = consumtie -> Hoger gelegenheid indiffirentiecurve heeft een hoger nutsniveau. P = productie Relatief prijs = het één ten opzichte van het andere -> Px ten opzichte van Pm Dubbel effect = inkomen en subsidie Eerste effect: Inkomen van land A (koopkracht) stijgt wat de binnenlandse productie van M en X stimuleert. Tweede effect Subsitutie effect: je Pm daalt dus meer M en minder X. P daalt waardoor je meer van M gaat exporteren. Land A koopkracht neemt toe Gevolgen M = subsitutie effect is positief Gevolgen van X: heeft een negatieve subsitutie effect Het ene gaat het andere domineren De neoklassieke leer en haar basisassumpties Bij meerdere PF (K,L) is comparatief voordeel te linken aan de verschillende voorraden K en L Land met veel K interessant om kapitaalintensieve goederen te produceren en land met veel L arbeidsintensieve. = HECKSCHER – OLHIN THEOREMA UITLEG (slide 10 bekijken) Één productiefactor: een absolute of comperatief voordeel. Heeft het geografische verschillen of klimatische verschillen. Comperatief voordeel verschillen in voorraad / kapitaal of arbeid Klassieke theorie Enige productiefactor dat er alleen wordt gekeken is naar arbeid (L). Een absolute of comperatief voordeel hangt af van het klimaat en grondstoffen. Denk aan belgie heeft geen comperatief voordeel in het kweken van bananen door klimaat. Realiteit niet alleen met arbeid voorgebracht. Neoklassieke theorie: Hier wordt er gekeken naar meerdere productiefactoren (arbeid en kapitaal). Het goed dat je voordeel hebt hangt af van hoeveel voorraad / kapitaal of voorraad. Hier hangt het af van voorraad Comperatief voordeel: bijvoorbeeld een land met veel arbeid heeft. Een land waarvan die teveel heeft. Heckscher model: begonnen van klassieke theorie naar de neon klassieke theorie. Vier theorema’s (vanaf slide 12 audio voor zekerheid beluisteren) Heckscher-Ohlin(HO) theorema(1933) Een land heeft een comparatief voordeel in de productie van het goed dat relatief intensief gebruik maakt van zijn relatief overvloedige PF en zal daarom het goed exporteren. Voorbeeld: België heeft een productiefactor arbeid en kapitaal, maar arbeid overvloedig productiefactor waardoor er een comparatief voordeel is. Door veel arbeid ben je goed in het product waardoor je die product ga exporteren Bijvoorbeeld Frankrijk heel veel kapitaal gaan ze zich specialiseren in kapitaal. Stolper-Samuelson theorema (1941) Geeft de relatie weer tussen internationale handel en de factorbeloning: Indien de prijs van een goed stijgt, dan zal de nominale vergoeding (loon of arbeid) van de PF die in dat productieproces relatief intensief gebruikt wordt, meer dan proportioneel (loon) toenemen. De nominale vergoeding van de niet-intensief gebruikte Productiefactor zal dalen. De koopkracht van de intensief gebruiken PF zal toenemen. Voorbeeld bijvoorbeeld wij hebben een hoop voedsel en de prijs van voedsel stijgt. Dan gaat vergoeding (loon of rente) van de productiefactor in dat product gebruikt meer dan proportioneel toenemen. Stel indien voedsel maken. Bijvoorbeeld aardappelen heb je veel arbeid nodig. Indien de prijzen van aardappelen stijgen gaat loon meer dan proportioneel toenemen. (Zelfde koopkracht behouden waardoor loon stijgt om die aardappelen te kunnen kopen) Factorbeloning: Kapitaal beloning is rente (=R) Arbeid beloning is loon (=wage) Factorprijsegalisatietheorema (FPE) (Samuelson 1948-49): Indien beide landen na internationale handel beide goederen blijven produceren dan zullen de relatieve en absolute factorprijzen in beide landen aan elkaar gelijk worden. Voorbeeld: Stel dat twee landen met elkaar handel drijven en ze produceren beide gsm’s (Belgie en FR). Belgie en Frankrijk doet aan internationale handel. Bijvoorbeeld verkopen van Samsung maar jij kan die uit Frankrijk laten komen aangezien het goedkoper is. Op een duur zal er veel concurrentie zijn en zal er op het einde van de rit de prijzen het zelfde zijn tussen Belgie en Frankrijk. Wat zal één van de landen doen? één van de landen zou hun prijzen dan moeten verlagen Rybczynski theorema (1955): Indien het aanbod van een PF toeneemt, dan zal, bij constante outputprijzen, de productie van het goed die deze factor intensief benut meer dan proportioneel toenemen. De productie van het goed dat deze factor niet intensief benut, zal dalen. Bijvoorbeeld veel productiefactor arbeid bijkomt en de goederen waar veel arbeid nodig is dan zal arbeid proportioneel toenemen. Basisassumpties en structuur van de neoklassieke modellen Assumpties Met betrekking op aantal landen, goederen en PF: 2 landen A en B, 2 goederen X en M, 2 PF, K en L = 2x2x2 model Met betrekking tot de technologie: Identieke technologie in beide landen waardoor ze bij identieke factorprijzen hetzelfde productieproces gebruiken om dezelfde goederen te vervaardigen Constante schaalopbrengsten bij X en M = lineaire homogene productiefuncties X en M hebben verschillende productiefunctie Specifieke factor M: Kapitaalintensief (K) Specifieke factor X: Arbeidsintensief (L) Toenemende (=stijgende opportuniteitskosten (concave PMC) Geen factorintensiteitsomkering X kan niet onmidelijk kapitaal intensief zijn of goed M kan niet onmidelijk arbeid intensief zijn. Uitleg Goed M = kapitaal intensief (= relatief ene ten opzichte van het andere) Goed X =arbeid intensief (relatief) 2x2x2 model 2 landen, 2 goederen, 2 productiefactoren Meer X moeten afgeven voor de productie van een additionele eenheid?? Met betrekking tot de vraag: Identieke preferenties consumenten Met betrekking tot de werking van de economie in beide landen: Perfecte concurrentie op alle markten zodat goederenprijs gelijk is aan productiekost Volledige tewerkstelling en bezetting van de kapitaalvoorraad Geen werkloosheid Internationale factorimmobiliteit Onbelemmerde internationale mobiliteit van goederen (Geen transportkosten, geen handelsbarrières,…) Perfecte factormobiliteit tussen sectoren X en M Geen overheidstussenkomst maw vrijemarkteconomie Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema Absolute factorbeschikbaarheid K en L niet van belang Twee landen met verschillende relatieve voorraad K en L A arbeidsintensief en B kapitaalintensief Verschillende PMC curves met verschillende opportuniteitskosten bij substitutie van X door M of vice versa X: relatief meer arbeidsintensief; M: relatief meer kapitaalintensief Relatieve prijzen zijn bij autarkie verschillend Uitleg Wanneer er maar één productiefactor is bijvoorbeeld arbeid. Hoe wordt dan bepaald dat een land een absolute of comperatief voordeel heeft? Een land kan voordelen hebben door klimaat en grondstoffen Bijvoorbeeld belgie heeft niet het voordeel om bananen te kweken omdat ze niet het klimaat daarvoor hebben. Meerdere productie factoren hoe heeft een land dan een comperatief voordeel? Productiefactor voorraad kapitaal of voorraad arbeid dat een land heeft. Voorbeeld belgie heeft veel voorraad kapitaal. In welke goed zal belgie zich specialiseren in M of in X? Belgie zal in M specialiseren aangezien meer kapitaalintensief Het Heckscher-Ohlin(HO) Gesloten economie Land A: arbeid intensief Land B: kapitaal intensief X = arbeid intensief M = kapitaal intensief Budgetlijn en indifirrentie curve: Die gele punt = geproduceerd Land B (rode lijn) Kapitaal intensief en in welke product gaat land B zich specialiseren? Land B gaat zich specialiseren in M -> rode steile lijn Land A en B heeft een verschillende evenwicht (autarkie) Ookal hebben ze de zelfde technologie -> evenwicht zou verschillend zijn Verschil in relatieve prijs in beide landen is er een stimulans om internationale handel te doen. Zie de blauwe vlakke lijn Het Heckscher-Ohlin(HO) Open economie (beluisteren) Landen specialiseren = comperatief voordeel Land B goed doen indien specialisatie in M is Internationale handel = meer samenkomst van prijzen van land A en B door internationale ruilvoet Budget lijn komt naar mekaar zie rode lijn Op welke punt gaan land A in een open economie produceren? Efficient punt produceren: Qa,m en Qa,x Efficient punt om te gaan consumeren: Ca,m (zie indifirentiecurve blauw) Ca,x - Qa,x = het verschil dat ze gaan exporteren van land A naar land B Op welke punt gaat Land B in een open economie produceren en consumeren? Efficiente punt om te produceren Qb,m en QB,x Efficient punt om te consumeren Cb,m en CB,x (zie indifirrentiecurve) Qb,x – Cb,x = het verschil dat ze gaan importeren van land B Inkomendsexpansiepad Voorkeur dat land A en B het zelfde is Afstand: economie van Land B groter is dan Land A Punt van het inkomen dat van Land B groter is dan Land A (economie is groter in land B dan A) -> zie rode lijn veel verder dan blauwe lijn. Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema (2) In een neoklassiek kader met 2 landen met 2 finale goederen met 2 PF met inwoners met een identieke homothetische voorkeuren …zal een land dat product exporteren dat relatief intensief gebruik maakt van de PF waarover het relatief overvloedig beschikt, en het goed importeren dat relatief intensief gebruik maakt van de PF die er relatief schaars is. In een land met overvloedig K zal het interessant zijn goederen te produceren die kapitaalintensief zijn en landen met grote arbeidsreserves specialiseren zich best in arbeidsintensieve producten. Het theorema expliciteert de band tussen factormarkten en het ontstaan van handelsstromen en legt een relatie naar de binnenlandse inkomensverdeling Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema: besluit Beide landen bereiken door vrijhandel een hogere indifferentiecurve dan in autarkie waardoor het land “an sich” beter af is. Verliezers aanwezig door een herverdeling van het inkomen. Handel verandert de relatieve prijzen van goederen en dit heeft effect op de relatieve verdiensten van K en L Het model voorspelt dat met handel de eigenaars van de veel voorkomende PF winnen en de eigenaars van de schaars voorkomende PF verliezen. Het Heckscher-Ohlin(HO) theorema: kritiek In werkelijkheid is de productie heterogeen. Gelijke technologie is geen algemeen voorkomend fenomeen zodat de factorprijsverhoudingen niet gelijk moeten zijn Handelsbarrières en transportkosten. Identieke voorkeuren zijn niet altijd aanwezig Elke land of groep zelfde wensen hebben voor bepaalde goederen … (zie bij empirische toetsing) Het Stolper-Samuelson theorema Het SS-theorema beschrijft de relatie tussen de veranderingen in de output van de goederen, de prijzen en de verandering van de factorvergoedingen zoals lonen (L) en rente (K) binnen de context van het HO-model. Specialisatie heeft een directe impact op vergoedingen waardoor er winnaars en verliezers zijn bij IH Indien prijs van kapitaal intensief goed stijgt -> vergoeding van kapitaal en rente zal toenemen en vergoeding van L (arbeid) zal afnemen. Bij toenemende specialisatie zal de vergoeding voor K in kapitaalintensieve landen toenemen en voor L in arbeidsintensieve landen. Sectoren die met goedkope importgoederen moeten concurreren moeten p laten dalen maw hun PF vergoeding of stoppen met productie. Exportsectoren kunnen zelfs p laten stijgen waardoor vergoeding kan stijgen. IH benadeelt de specifieke factor van importsector en bevoordeelt de specifieke factor van de exportsector = INTERNE VERDELING Internationale handel: export prijzen stijgen en import prijzen dalen (= export prijzen stijgen door veel vraag van andere landen en import prijzen dalen door een te grote aanbod (=concurreren met prijzen)) Hogere prijs: winst maximaliserende bedrijven aantrekken = interne verdeling. Import goederen: dalende prijzen om te kunnen te blijven concurreren = interne verdeling OPPASSEN WE STELLEN DIT IN EEN VRIJE MARKT ZONDER OVERHEIDSINMENGING Neoklassiek kader (stolper-Samuelson theorema) In een neoklassiek kader met 2 finale goederen en 2 productiefactoren K en L zorgt een toename in de prijs van een finaal goed voor een toename in de factorvergoeding van de intensief benutte productiefactor in de productie van dit goed een daling in de factorvergoeding van de andere factor. Het model voorspeld dat met handel de eigenaars van de veel voorkomende PF(arbeid / voorraad / kapitaal ) winnen en de eigenaars van de schaars voorkomende productiefactoren verliezen. M.a.w indien een land schaarse productiefactoren hebben kan internationale handel leiden tot afname in de vraag waardoor er lagere lonen zijn of inkomsten voor de eigenaars van deze productiefactoren. Het Stolper-Samuelson theorema (grafiek) Eenheidswaarde isoquant Isoquant: hoeveelheid arbeid / kapitaal nodig is om één euro output te gaan produceren. Formule voor isoquant: 1/PX = Q (KX, LX) Eenheidswaarde isokost Isokost: hoeveelheid arbeid en kapitaal van het totaal dat één euro kost. $\frac{1}{r}\ - \ \frac{w}{r}$*LX = KX $\frac{1}{R}$ = factorvergoedingen van het kapitaal Helling trade off = arbeid en kapitaal -> hoe groter de helling hoe groter de ratio. Evenwicht In de grafiek zie je 2 goederen staan Y = arbeid intensief en X = kapitaal intensief Licht blauw lijn = isokost Gebogen blauw lijn = isoquant Wanneer is er een evenwicht? wanneer de totale kosten = opbrengsten (winst is nul) 1 euro winst geeft = 1 euro kost Px (prijs van een goed stijgt) zodat -> W/R daalt (=minder arbeid en kapitaal nodig) (van blauw indifirentie curve naar paarse indifirentie curve) Iso quant gaat verschuiven naar oorsprong (paarse lijn). Er is minder arbeid en kapitaal nodig $\frac{1}{w}$ stijgt waardoor naar $\frac{1}{w}$ ‘ waardoor w daalt (hier moet je een inverse doen) Budgetlijn wordt ook geroteerd en gaat naar $\frac{1}{\text{r\ }}\text{\ naar}\frac{1}{r}'$ dus r stijgt. (inverse doen) -> $\frac{1}{\text{r\ }}$ daalt dus r stijgt Px is gestegen en factorvergoeding kapitaal is intensief goed dus rente is gestegen. Factorvergoeding arbeid is gedaalt dus minder loon. Waarom daalt w als het over kapitaal gaat? (VRAAG STUDENT) Prijs van een goed stijgt (Px) dan gaat 1/Px dalen en gaat dan meer naar de oorsprong waardoor de budgetlijn roteert. 1/r daalt en 1/w is gestegen. Indien 1/r daalt dan gaat r stijgen en indien 1/w stijgt dan gaat w dalen. Het Stolper-Samuelson theorema (3) $\frac{K}{L}\ $Daalt in beide sectoren HOE? Want hoeveelheid K en L is niet veranderd Eerste situatie We verplaatsen 10K en 10L van Y naar X Tweede situatie (bekijken) Kx = 200 Ky = 20 Totaal K = 220 Lx = 10 Ly = 40 Totaal L = 50 Kx = 210 (na de verandering) Ky = 10 (na de verandering) Totaal K = 220 Lx = 20 (na de verandering) Ly = 30 ( na de verandering) Totaal L = 50 $$\frac{K}{L}\left( X \right) = 20 = \frac{200}{10}$$ $$\frac{K}{L}\left( Y \right) = 0,5 = \frac{20}{40}$$ $$\frac{K}{L}\left( X \right) = \frac{210}{20} = 10,5$$ na de verandering $\frac{K}{L}\left( Y \right) = \frac{10}{30} = 0,33$ na de verandering K/L gedaald omdat we niet in arbeid en kapitaal hebben gezeten. Maar hoe kan dit? 10k en 10l naar Y naar X Dit komt omdat hoeveelheid van kapitaal en arbeid niet is veranderd Totaal kapitaal en arbeid is niet gewijzigd. Verhouding is gedaald in beide veranderingen Hoeveelheid kapitaal en arbeid niet veranderd en in beide sectoren is het gedaald Het Stolper-Samuelson theorema (5) Door toename kost PF maakt inzet van deze PF in productieproces minder aantrekkelijk => SUBSTITUTIE Bij stijging kost arbeid L vervangen door K en waardoor K/L of sectorale kapitaalintensiteit toeneemt (zie voerstraal op figuur). Bij stijging kost kapitaal K vervangen door L Rybczynski theorema: factoraccumulatie Aangroei voorraad PF kan gevolg zijn van: Autonome groei Natuurlijke aangroei van bevolking, investering in fysiek of menselijke kapitaal accumulatie Wijziging in economisch gedrag Grotere arbeids participitatie, groter voorkeur voor sparen ten opzichte van consumeren. Externe schokken Bevolingsinwijking of vlucht. Kapitaal transfer uit het buitenland -> stijging of daling van staat tot staat Rybczynski theorema: factoraccumulatie (vervolg) In een neoklassiek kader met 2 finale goederen (beide geproduceerd) met 2 PF met constante prijzen van de finale goederen … zorgt een toename in het aanbod van een factor voor een toename in de productie van het finale god dat deze factor relatief intensief benut en een daling in de productie van het andere finale goed Een toename van arbeid leidt tot een verhogode productie van arbeidsintensieve goederen en een lagere productie van kapitaalintensieve en vice versa. Factor accumulatie en technologische vooruitgang in neoklassiek model Bewijs via de Edgeworth-box Toename L als voorbeeld X arbeidsintensief en M kapitaalintensief product Punt E volledige benutting beschikbare K en L bij productieniveau X1 en M1 Constante relatieve factorvergoedingen stelt dat de optimale (kostenminimaliserende of winstmax) sectorale technologie ongewijzigd blijft = SECTORALE K/L VERHOUDING CONSTANT Notities Verticale-as stel voorraad arbeid Beschouw situatie van een klein land waar relatieve prijzen exogeen (= van buiten af bepaald) gegeven zijn. Gevolg blijven ze ongewijzigd blijven relatieve prijzen Constante goederen prijzen: factor prijzen wijzigen niet. Een toename van voorraad arbeid met een hoeveelheid delta L zal niet een invloed hebben op de relatieve goederen prijzen omdat de land klein is om enig invloed uit te oefenen op de wereldmarkt prijzen. Grafiek (uitleg) Verticale as: Ox = productiekapitaal voor waarvoor het land beschikit Om = totale productie arbeid Grafisch Toename met arbeid met hoeveelheid van delta L zorgt voor een verschuiving van de oorsprong van Om tot O’m van waaruit nieuwe productie evenwicht bepalen van E’ tot E. E’ verder gelegen van Ox dan E zodat we kunnen besluiten kan worden na aangroei van de voorraad arbeidintensieve productie is gestegen. Analoog dat E’ dichter bij O’m of Om ligt. Bijgevolg productie niveau van kapitaalintensief product naar aangroei voorraad arbeid in absolute termen gedaald. PMC Verschuift door toename L Hogere output X en lagere M met dezelfde factorvergoedingen Kan leiden tot exportpotentieel bij comperatief voordeel of importsubstitutie bij comparatief nadeel Notities E van oorspronkelijke curve met een punt E’ op het nieuwe PMC overeen met een hogere output X en een lagere output van M met de zelfde factor vergoedingen. Afhankelijk of het land comperatief voordeel heeft in het product die intensief is in groeiende productiefactor Exportpotentieel of importsubsitutie toenemen. Indien het land een comperatief voordeel heeft in een groeiende sector zal de productiemix vershuiven in de richting van de exportsector en land in staat propotioneel groter deel van haar totale productie in de wereld aan te bieden Comperatief nadeel: productie verschuiven in de richting van een eigen productie die de invoer verdrinkt. Daling van de invoervolume Technologische vooruitgang en IH Indien beide (alle) landen dezelfde technologische vooruitgang blijven relatieve posities ongewijzigd zoals in HO theorem constant of evolueert voor iedereen gelijkmatig Bij landspecifieke technologische vooruitgang wel effect Twee dimensies belangrijk: factor en sector demensies (zie rood) FACTOREFFECT = effect op marginale productiviteit PF op K en/of L Dezelfde mate (toenemen) = NEUTRALE TECHNOLOGISCHE VOORUITGANG Voornamelijk L = ARBEIDSBESPARENDE TECH VOOR. Kapitaal stijgt sneller dan arbeid Voornamelijk K = KAPITAALBESPARENDE TECH VOOR Arbeid stijgt sneller dan kapitaal Dezelfde output met minder PF en bevoordeelt de intensief gebruikte PF Notities Effect IH: Indien technologische vooruitgang algemeen is en beide landen op zelfde wijze beinvloed dan blijft de relatieve positie van landen ongewijzigd. Technologie vooruitgang geen andere gevolgen in een open en gesloten economie (HO theorema) Hoofdstuk 5 klassieke en neoklassieke theorieën van de IH: empirische verificatie Emprische toetsing van de klassieke theorie van de comperatieve voordelen Mc Dougall (1951) Vergeleek data exportprestaties en arbeidsproductiviteit industrie VS en VK naar rest van de wereld Hypothese was industrien waar arbeidsproductiviteit in de VS hoger was dan VK dat export hoger zou zijn Veronderstelde export uit VS groter dan uit VK als de arbeidsproductiviteit tweemaal hoger lag want loonkost VS was dubbel zo hoog als deze in VK RESULTAAT In 20 van de 25 industrieën werd hypothese bevestigd Theorie stelt echter dat ALLE export in handen van land met comparatief voordeel zou zijn maar werkelijkheid bevestigt dit niet Land met export zou een comperatief voordeel hebben Wees als oorzaak op de heterogene producten (= geen perfecte subsituten), imperfecte markten maw op problemen bij enkele basisassumpties (transportkosten aanwezig) Grafiek productiviteit en exports Amerikaanse export was hoger tegenover de Britse. In de sectoren waar de Amerikanen een hoger arbeid productiviteit hadden. Elke punt vertegenwoordigt steeds een andere sector. Metingen van de comperatieve voordelen: de balassa-index REVEALED COMPARATIVE ADVANTAGE (RCA) Kijkt naar voor in de waargenomen handelsstromen RCA is FEITELIJKE “ex post” waarneming Aanwezige internationale handelsstromen weerspiegelen een bestaand comparatief voordeel (is een aanname geen bewijs) Begrip stelt dat naast prijsverhoudingen andere variabelen een rol kunnen spelen maw RUIMER dan de modellen Bijvoorbeeld dienstverlening, leveringstijd etc. De diverse kengetallen Meten specialisatiegraad van een land/regio in een bepaalde sector/goed Gebruiken export of export+import data Dit wordt gedaan aangezien het moeilijk is om zuivere export gegevens te vinden Notities RCA = comperatief voordeel Gereveleerd = ex post betekent ge-uit RCA exportdata Waarde > 1 = specialisatie RCA begrip is een maatstaf waar er geen objectieve geheel methode bestaat. Om deze redenen worden er een groot aantal verschillende RCA indexen gebruikt. Balassa-index: gebruikt om sterke en zwakke sectoren van een land te indentificeren De balassa-index: empirische resultaten Frankrijk: 1992-97 / 2001-08: aanwezigheid van traditie en klusters in bepaalde landen van de EU. Top 10 van de sectoren balassa-index in een land. Producten een grote colleratie met specifieke specialisatie / klustervormen van een land. Nederland = traditie en kluster bijvoorbeeld tulpen velden Grafiek: specialisatie van NL zijn bloemen en planten. Exporteren van bloemen en planten (bijvoorbeeld) over heel de wereld Twee RCA-indexen Twee RCA-indexen van sterke en zwakke sectoren. Uiteindelijke doel van het berekenen van RCA-index is om te bepalen welke sectoren sterk zijn in een bepaalde land (RCA > 1) en welke sectoren zwak zijn (RCA < 1) Voorbeeld Duitsland Standaard land met 17 bevestigde zwakke sectoren Zwakke sector: elektriciteit & opticien etc Land met 9 sterke sectoren Bijvoorbeeld Chemie, transport en machines etc Figuur een regressie lijn gelijkenis index van geopenbare comperatief voordeel van bruto-export naar tawe van toegevoegde waarde weergeeft. Voorbeeld China Een land die kleine verschillen vertegenwoordigt in RCA in export of toegevoegde waarde. 17 zwakke sectoren bijvoorbeeld: voedsel en transport etc 11 sterke sectoren bijvoorbeeld: machines, producties, elektriciteit, opticien en textiel etc. Regressie lijn is de gelijkenis index in China groter t.o.v Duitsland. China overeenstemt meer tussen de twee methode. Balassa-index handelsstromen Balassa-index kan je gebruiken voor het analyseren van handelsstromen tussen bepaalde landen. China had 8 van de 10 goederen een Balassa-index en een comperatief voordelen (zie rood). India enkel in textiel en kledij een hoger waarde hebben dan in China. Textiel is eerste exportgeorienteerde industrie Leontief-paradox Leontief in 1953 empirische test HO-theorema Input outputtabellen VS 1947 VS Kapitaal rijkste land VS meer kapitaal goederen zou exporteren K en L als PF en hoeveelheid nodig voor export 1 miljoen US$ Baldwin (1971) testte het voor data 1962 en later voor 1969 Notities Leontief houdt alleen rekening met arbeid en kapitaal Data toont kapitaal (k) op arbeid (L). 1,91 dollar per arbeider. Baldwing test data van 1962: Import data meer intensief t.o.v export Leontief-paradox: verklaring Verkeerde statistische data of methodologische fouten Amerikanen verkiezen K-intensieve producten waardoor voordeel verloren gaat = verschillen voorkeur consumenten Massaconsumptie kwam daar op gang Protectionisme tegen L-intensieve producten Factorintensiteitsomkering Aanval op één van de basisassumpties van het model Basis assumptie van HO theorema dat er geen factorintensiteitsomkeringen zijn bijvoorbeeld in landen verschillend als VS en India. Het kan zijn dat een bepaald goed in India arbeidsintensief is en VS een bepaalde goed dat kapitaal intensief is. Moeten meer dan 2 PF gebruiken Heterogeniteit van L = human capital Bijvoorbeeld Arbeid in de VS is heel anders dan in de rest van de wereld. Denk aan menselijke kapitaal. Technologische voorsprong Innovatieve voorsprong verliezen ze bij massaproductie Notities Leontief berekening grote discusie verklaren zonder HO thoerema te raken. Zie puntjes hierboven. Amerikanengrote voorkeur voor kapitaal intensieve producten bijvoorbeeld Auto, ijskast, tv’s etc. (Amerikanen hebben hogere investeringskosten) Ander onderzoek Japan input-outputtabellen uit 1951 K-intensieve export waardoor bevestiging Leontief paradox want Japan toen arbeidsovervloedig Slechts 25% export naar industriel landen en dan wordt HO gevolgd wegens export arbeidsintensieve goederen Hun export naar de VS was arbeid intensief en deze naar andere landen was kapitaal intensief. Dit was consistent met de HO model Leontief Paradox wordt veroorzaakt door handel met landen met een gelijkaardige PMC Leontief paradox werd veroorzaakt door handel met andere industrie landen. Bevestiging HO tussen communistisch Oost-Duitsland en EG (1961) Bevestiging Leontief paradox VS-Canada met data 1949 Bevestiging HO tussen India en VS (1962) Hechscher-Ohlin Model: empirie Handels tussem Amerika en Zuid-korea in 1992 13,4% in 2013 in de VS bevondt etc Wanneer factor aandeel groter is dan BBP dan in het land overvloedigd in die factor Wanneer factor aandeel kleiner is dan het BBP dan is het land schaar in die factor. Van HO naar HO(Vanek)-model Is er wel een paradox? Is HO-model niet te “abstract”? relaxatie 2x2HO-model naar een mxn HO(V)-model of maw multigoederen en multiproductiefactoren model (één van de potentiële oplossingen Leontief) + uitspraak over nettofactorinhoud van in en uitvoer Dit is wat leontief testen, maar was het omgekeerde Notities?? In welke mate is er in een paradox sprake? Dit te verduidelijken moeten we verder ingaan op de methodologie van het emprische onderzoek inzake van internationale handel en MxM kader voorgesteld door vanick. M= aantal goederen M = aantal productie fotoren Algemene kader een relatie tussen comperatief voordeel en export intensiteit. Dit implecieert dat de voorspelling van de 2x2 niet noodzakelijk opgaan in de economische activiteit. Productie factoren een oplossing leontief paradox. M x M patroon geen mogelijkheid om uitspraak te doen van internationale handel. HO niet abstract om het toe te passen Technologieverschillen en meerdere landen als bijkomende verklarende factor Identieke technologie assumptie wordt verlaten Indentieke technologie lijkt tot het verdwijnen van de paradox Introductie land en factorspecifieke productiviteitparameters Om hoeveelheid L uit te drukken in efficiëntie-eenheden en de internationale verschillen in arbeidsbeschikbaarheid corrigeren voor eventuele verschillen in productiviteit Leontief vermoeden van de voorspellingen geldig zijn eens dat het productiviteit verschillen in rekening houdt. Basis assumtie van technische HO niet voldaan is. HOV geldig na introductie Trefler (1995) Trefler data 1983 33 landen/9PF slechts 50% HOV-model gevolgd maw slecht in 50% van de gevallen werd gevolgd Bovendien problemen met handelsvolume = MISSING TRADE = volgens HOV model zou handelsvolume veel groter moeten zijn VS 25% wereldinkomen slechts 5% arbeidsvoorraad Volgens factor prijs-egalisatie: aandeel van arbeidsintensief producten groot zijn (=arbeid goedkoper in bepaalde landen)Wat be, maar in realiteit is het maar één kleine fractie. China 3% wereldinkomen slechts 15% arbeidsvoorraad Theoretisch gezien zou china arbeidsintensief moeten exporteren VS zou massaal L-intensief moeten invoeren en China exporteren Waarom niet? Technologische verschillen waardoor L-voorraad VS feitelijk groter is Indien VS=1 is Thaïland 0.17 en Bangla Desh 0.03 Sectoriële verschillen door expertise in bepaalde landen/regio’s dus K/L verschillen. Waardoor internationale handel beter wordt verklaard door technologie dan door beschikbaarheid. Factor prijs-egalisatie = lonen en rendemen op kapitaal zal gelijk worden over verschillende landen Technologieverschillen en meerdere landen als bijkomende verklarende factor Trefler(1995) stelde vast Bij introductie landspecifieke technologie = verlaten identieke technologie assumptie stijgt de verklarende factor van het 0.50 naar 0.62 Bij verdere relaxatie identieke consumentenvoorkeuren in diverse landen stijgt het verder naar 0.72 Gelijke consumenten voorkeur versoepeld en vanuit gaan dat consumenten andere voorkeuren hebben stijgt het naar 0,72 Hakura (2001;2002) Test op basis van het oorspronkelijke twee landen model (paarsgewijze handel) 1970 en 1980 tussen België, Frankrijk, West-Duitsland en Nederland met landspecifieke aanwending van PF zoals bepaald door input-outputmodellen Uit deze resultaten dat internationale differentiatie in productie technieken een significante bijdragen heeft tot het verklaren van de handel tussen landen. Hakura verklaart dat het geleidelijke verdwijnen van handelsbarrieres, maar voornaamste determinant voor internationale handel bleeft volgens haar de land met specifieke productiefunctie. 0.58 in 1970 en 0.94 in 1980 Debaere (2003) 33 landen/ 9PF paarsgewijze analyse 0.71 overeenkomst model en 0.83 bij N-Z landen Paarsgewijze analyse beter dan 1 land tov rest van de wereld Verklaren dit door de grootte variatie factor intensiteit door bilaterale (=tussen twee partijen) vergelijkingen tussen landen ipv vergelijking tussen een land en de rest van de wereld Notities Trefler kwam tot een vastelling bij een introductie met landspecifieke technologie (= geen gelijke tech) aandeel van een goede voorspelling van de richting van de handelsdromen toenam van 0,5 naar 0,62. Vervolg Rosefielde (1974) USSR jaren 50-60 export K-intensieve naar OL en L-intensieve naar IL USSR binnen en buiten het comistische blok kapitaal intensieve goederen exporteren en arbeid intensieve importeren. Relatie met de economien -> USSR exporteerde vooral arbeid intensieve goederen.