HOWI - Glossarium Hoofdstuk 11 PDF

Summary

This document provides definitions and explanations of key terms in philosophy, particularly related to Continental Philosophy. It offers insight into the writings and ideas of various thinkers, including Adorno, Dennett, Derrida, and Foucault.

Full Transcript

Glossarium hoofdstuk 11 Adorno: Duits, continentaal filosoof van de ‘Frankfurter Schule’ volgens wie de mens slaaf van eigen kennis en werktuigen is geworden. Dennett: Amerikaans, analytisch filosoof volgens wie het bewustzijn in wezen materialistisch is en er geen overkoepelend zelf is dat aan het...

Glossarium hoofdstuk 11 Adorno: Duits, continentaal filosoof van de ‘Frankfurter Schule’ volgens wie de mens slaaf van eigen kennis en werktuigen is geworden. Dennett: Amerikaans, analytisch filosoof volgens wie het bewustzijn in wezen materialistisch is en er geen overkoepelend zelf is dat aan het stuur van het bewustzijn zit. Derrida: Frans, postmodern filosoof volgens wie alles in teksten en taal vastligt en er geen externe criteria zijn om kennis of argumenten te beoordelen. Foucault: Frans filosoof volgens wie de geschiedenis geen vooruitgang kent maar discontinue verloopt en de hedendaagse, zelfbewuste mens een historisch bepaalde ‘uitvinding’ is. Frankfurter Schule: groep ‘kritisch; filosofen, waarvan Adorno, Marcuse en Habermas de bekendste zijn die zich afvragen of de rede geen autodestructieve aspecten bevat. Habermas: filosoof die in lijn met de Frankfurter Schule gesitueerd kan worden volgens wie de waarheidsvraag, of de vraag naar wenselijkheid op een bepaald terrein, wetenschappelijk, ethisch, esthetisch of politiek, samenhangt met de vraag of men binnen een ‘herrschaftsfreie’ discussie een consensus kan bereiken. Lyotard: Frans filosoof volgens wie tengevolge van technologische ontwikkelingen zoals de informatica, de kunstmatige intelligentie en de massamedia, de ‘grote verhalen’ uiteengevallen en versplinterd zijn in meerdere ‘taalspelen’ die elk hun eigen ‘klein verhaal’ genereren. Marcuse: filosoof van de ‘Frankfurter Schule’ volgens wie de mens ‘unidemensioneel’ wordt, i.e., waarbij alle waarden en doeleinden gericht zijn op de normen van het systeem en ook het denken wordt aangepast aan de gevestigde categorieën. negatieve dialectiek: kerngedachte van de Frankfurter Schule dat de rationaliteitsidee haar eigen negatie bevat. Parfit: Brits analytisch filosoof die het probleem van persoonlijke identiteit doorheen de tijd ‘oplost’ in termen van psychologische continuïteit en connectiviteit van geheugen en karakter. postmodernisme: er zijn geen grote verhalen meer; het is onmogelijk om een visie op de werkelijkheid te ontwikkelen die samenhang, inzichtelijkheid en zingeving vertoont. qualia: kwalitatieve, subjectieve ervaringen. Rawls: Amerikaans politiek filosoof die de vinger poogt te leggen op een eerlijke en rechtvaardige samenleving door zich af te vragen tot welke basisprincipes we zouden besluiten indien we ons in de ‘oorspronkelijke opstelling’ (the original position’) zouden bevinden, i.e., de sluier van onwetendheid (‘the veil of ignorance’) dragende betreffende of we vrouw of man zijn, homo- of heteroseksueel, geschoold of ongeschoold, gezond of ziek, enzovoort. Rorty: Amerikaans postmodern filosoof die filosofie als een taalspel beschouwt, zonder de mogelijkheid te erkennen om op een neutrale manier te evalueren welke taalspelen meer waarheid of objectiviteit bevatten. Williams: Brits analytisch filosoof die, in tegenstelling tot het utilitarisme en de categorische imperatief, beargumenteert dat mensen altijd ‘innerlijke redeneren’ moeten hebben om moreel te handelen.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser