Hoofdstuk 9 Sociologische benaderingswijze.docx

Full Transcript

Inhoudelijke richtingen Structuralisme Maatschappij wordt beschouwd als zelfstandige entiteit, sociale eenheid met eigenschappen, dimensies n subeenheden Structuralisme = inzicht verschaffen i/maatschappelijke werkelijkheid, via studie v/externe aspecten v/sociale omgeving Aspect die onderling i/v...

Inhoudelijke richtingen Structuralisme Maatschappij wordt beschouwd als zelfstandige entiteit, sociale eenheid met eigenschappen, dimensies n subeenheden Structuralisme = inzicht verschaffen i/maatschappelijke werkelijkheid, via studie v/externe aspecten v/sociale omgeving Aspect die onderling i/verband staan n die gedrag bepalen v/personen die erbij betrokken zijn Oorsprong: Durkheim Visie: “Individu kan op x enkele wijze inzicht verschaffen i/maatschappelijke wereld” Expliquer le social par le social = mensen ontwikkelen hun eigenschappen onder invloed v/omgevingsfactoren (x andersom) Aspecten die autonoom karakter hebben = faits sociaux Sociale feiten = zelfstandige fenomenen door hun onpersoonlijke n bovenindividuele aard (product v/mens. interactieprocessen) Une contrainte = dwingende macht Ze bepalen gedrag n beheersen onafh. v/psychologische n biologische kenmerken wijze waarop individu maatschappij aanvaard Op empirische wijze bestudeerd Sociaal feit kan x verklaard worden d.m.v. individuele fenomenen (ze verschillen v/psychologische feiten) Geheel is meer dan som v/deeleenheden Soorten sociale feiten: Morfologische verschijnselen = grootte v/groep, arbeidsverdeling,… Conscience collectieve = gemeenschappelijke zingeving / collectieve waarden Ook mogelijk: aggregaat v/individuele feiten Basisveronderstellingen Personen die deel uitmaken v/zelfde sociale eenheid n beïnvloed worden door zelfde structurele kenmerken ontwikkelen, soortgelijk gedragspatroon Mediërend effect = structurele eenheden beïnvloeden gedrag doordat ze op zelfde manier inwerken op personen of omdat ze aard v/interactieprocessen bepalen Kinderen v/gescheiden ouders presteren minder op school Structurele componenten (maatschappij, instelling, organisatie) houden verband met elkaar Alg. cohesie i/school gaat achter wnnr er meer kinderen zijn met gescheiden ouders Structurele factor: Morfologische kenm. = vorm v/sociale eenheid Structurele kenm. = aard v/interactiepatronen Normatieve elementen = wetten, waarden, … Structuralistische analyse = gem. waarden v/individuele kenmerken v/leden v/sociale eenheid Analyse van de sociale structuur: integratie en differentiatie binnen een samenleving (Peter Blau) Structurele parameters = criteria die mensen al dan x hanteren om onderscheid te maken bij aangaan v/interacties (leeftijd, etniciteit, geslacht, beroep) Beïnvloedt sociale relaties Differentiatie leidt tot opsplitsing i/gemeenschappen of groepen n die naast elkaar komen te staan Gaat interacties bevorderen of verhinderen Bepaalt machtsprocessen Integratie = er zijn ook ccen tussen die gemeenschappen Hoe meer minderheidsgroepen, hoe meer ccen er zijn met meerderheidsgroepen of tussen minderheidsgroepen onderling Nominale parameters = verdeelt populatie i/subgroepen met expliciete begrenzing, maar zonder rangorde tussen die groepen Geslacht, leeftijd, religie, beroep Produceren heterogeniteit Graduele parameters = weerspiegeling v/statusrangorde Inkomen, onderwijs, leeftijd, macht Brengen statusongelijkheid voort Graduele structurele parameters = hoe groter statusafstand, hoe kleiner kans op interactie Sociologie van het sociale handelen Focus op individu, z’n handelingen n welke betekenissen men daaraan geeft X sociale omgeving bepaald gedrag, wel wijze waarop deze wordt beschouwd Sociale situaties worden pas begrepen als men weet hoe personen deze percipiëren Grondlegger: Marx Weber “Sociologie is wet. die streeft nr interpreterend begrijpen (deutend verstehen) v/sociale handelingen, om zo tot causale verklaringen te komen over verloop n gevolgen v/dit sociaal handelen” Alles waaraan door persoon subj. betekenis aan gegeven wordt Proberen begrijpen v/sociale werkelijkheid door verstehende methode Voluntarisme = mensen ondergaan x alleen sociale werkelijkheid, ze handelen volgens betekenis die ze eraan geven Wnnr dat subj. gedeeld wordt met andere kan obj. worden (x volledig reduceren tot individuele) Ideaaltype = theoretische constructie die weergeeft hoe rationele handelen doorgaans zou verlopen Bij kennis v/alle aanvullende factoren n doelstellingen v/anderen Door “overdrijven of accentueren” Meetlat waartoe realiteit wordt afgemeten (bv. bureaucratie) karakteristieke handelingen v/karakteristieke personen i/karakteristieke situaties Algemene kenmerken Reductionisme = er ontstaan x sociale structuren onafh. v/interagerende personen Som v/handelende personen Groepen bestaan omdat personen interageren Normalisme = normen bestaan omdat mensen ze toepassen Iets wat x waarneembaar is, bestaat enkel bij naam n kan dus zo x invloed uitoefenen Symbolisch interactionisme = wederzijdse invloed tussen personen n groepen, specifieker wijze waarop interactie tussen personen n sociale omgeving, sociale leefwereld v/mens gecreëerd wordt ( sociaal handelen) Hier wordt wel verklaard HOE mensen betekenissen aan omgeving geven Oorsprong: universiteit van Chicago – Mead, Cooley en Thomas Thomas: onderlinge afh.heid tussen individu n omgeving (net als Cooley) Sociologisch onderzoek moet gericht zijn op sociale situatie, mens. gedrag i/situatie n op veranderingen i/gedrag door verandering i/situatie 3 elementen: Obj. condities + voorafgaande subj. attitudes of voorkeuren + def. over situatie door handelende persoon Thomastheorema = ‘If men define situations as real, they are real in their consequences” Situaties kunnen wnnr ze subj. zijn, toch obj. gevolgen hebben Basisveronderstellingen Term komt v/leerling v/Mead; Blumer Mens. handelen met betrekking tot obj. men dirigeert deze als ware Betekenissen = sociale producten die zich ontwikkelen via interactieprocessen Joint action = objecten hebben x intrinsieke betekenis maar krijgen deze door samen handelen Stabiliteit aan groepsleven Betekenissen worden door mens geïnterpreteerd n aangepast Hoe verlopen interactieprocessen? Verloop wordt bepaald door wijze waarop pers. elkaars eigenschappen determineren Hoe houding die men tegenover andere aanneemt, zelfbeeld n persoonlijkheid n gedrag v/ander determineert looking glass self begrip Zo ziet men bv. geestesstoornis x als inherent aanwezige aandoening maar iets dat door maatschappij wordt toegeschreven Men gaat dus stigmatiseren n zal nieuwe sociale identiteit toeschrijven (label) Macht n invloed v/psychiater n houding v/familieleden Interactionele richting = studie v/waarneembare n voorspelbare interactieprocessen (nadruk op uiterlijke vormen) Oorsprong: George Simmel Studie v/vormen die wisselwerking tussen personen aannemen (x inhoud n x context) Vorm v/vermaatschappelijking = abstracte vorm v/interactiepatroon Dyade n triade Algemene kenmerken Sociale ruiltheorie = interacties worden beschouwd i/termen v/ruil of uitwisseling v/materiële n immateriële zaken (Blau, Homans, Emerson) Economische ruil Sociale ruil Op markt met potentiële n alt. Ruilpartners Tssn beperkt # actoren Voorgaande overeenkomst over kosten n baten Kosten n baten staan x vast Onderhandelde ruil Risico v/eenzijdige investering Eenmalige transacties Langdurig v/aard Rationele ruil = wegen op voorhand baten n kosten af Norm of reciprocity = verwachten dat je antwoord krijgt Weerspiegeling v/premisse v/micro-economie Wederkerige ruil Basering op ervaring met vorige ruilpartners Operrante actor Afhankelijkheid bepaalde door: Aanwezigheid of afwezigheid v/alternatieve partners Kwantitatief of kwalitatief v/middelen onder controle v/actoren Distrubutive justice (verdelende rechtvaardigheid) = bij ongelijke inspanning of investering moet actor met hoogste kost hoogste profijt halen Noblesse-obligeprincipe = wie op hogere beloning aanspraak kan maken, moet ook bereid zijn hogere last te dragen Billijke relatie = relatie waari/alle interactiepartners relatief gelijke beloningen krijgen Afwezigheid v/inbreng n winst onbillijkheid Poging tot opheffing: bijdrage leveren n bijdrage wijzigen Emerson: “Macht v/A over B is afhankelijk v/macht v/B over A” Sociale netwerktheorie en sociale netwerkanalyse: Moreno Sociogrammen = diagram v/aantrekking n afstoting tussen groepsleden Sociale netwerkanalyse = i/kaart brengen n analyseren v/relaties n transacties tussen mensen/groepen Gedrag verklaren door netwerkpositie v/actor Graad v/centraliteit = # directe relaties tussen netwerkknopen Graad v/betweenness = mate waari/knoop andere knopen elkaar indirect verbindt Graad v/closeness = mate waari/knoop met andere knopen verbonden is door indirecte n directe relaties Netwerkdensiteit = verhouding tussen # gerealiseerde relaties n # mogelijke relaties Methodologische richtingen Functionalisme = alle sociale eenheden worden beschouwd als systemen waarv/samenstellende delen op 1 of andere wijze samen hangen Oorsprong: Britse cultuurantropologie – Malinowski en Radcliffe-brown Hoe heeft bepaalde instelling of traditie zich ontwikkeld? Verwerping v/diffusionisme + evolutionaire benadering + historische benadering Namen methode v/Durkheim over d.m.v. observaties n veldonderzoek Malinowski: Antropologische verschijnselen moet verklaard worden i/termen v/: Hun functie (aandeel i/culturele systeem) Wijze waarop ze verband houden met andere elementen binnen systeem Wijze waarop cultuursysteem rekening houdt met fysische omgeving Functionalistische visie v/Malinowski = voor ieder type v/beschaving, gewoonte, elk materieel object, idee n geloof vitale functie uitoefenen n onmisbaar deel v/geheel vormen Helpen behoeften bevredigen Functionalistische visie v/Radcliffe-Browns = het zijn behoeften v/sociale systemen Nagaan hoe leven/activiteiten v/individuen n groepen bijdragen tot integratie v/sociaal-structurerende elementen i/dynamisch geheel Basisveronderstellingen Vooral structureel functionalisme men bespreekt vooral functionele analyse v/structurele kenmerken Maatschappelijke werkelijkheid bestaat uit # sociale systemen bestaande uit deeleenheden Sociale systemen zullen om dat evenwicht te kunnen behouden basisfuncties moeten uitoefenen Anders houdt op te bestaan Sociaal-culturele verschijnselen worden beschouwd op basis v/hun gevolgen door werking v/sociale eenheid Functioneel: bijdragen tot werking Dysfunctioneel: belemmeren v/werking Onfunctioneel: irrelevantie voor werking Parsons: 4 functies i/sociaal systeem = functionele vereisten Aanpassing (adaptation) = aanpassen aan vereisten gesteld door omgeving Doelverwezenlijking (goal attachment) = er worden prioriteiten geselecteerd, waar men moet voorzien i/structurele middelen om alle objectieven te realiseren Integratie (integration) = coördinatie n handhaven v/samenhang of cohesie tussen deeleenheden Sociale controlemechanisme Patroonbehoud (latency) = er moet motivatie tot handelen blijven ze kennen wisselwerking want wijziging i/ene kan wijziging i/andere met zich meebrengen Merton: Latente functies = gevolgen v/fenomeen die bijdragen tot aanpassing v/systeem n die door deelnemer x bedoeld of ondertekent zijn Manifeste functies = waargenomen gevolgen v/fenomeen die bijdragen tot aanpassing v/systeem n die door leden v/dit systeem als zodanig worden bedoeld n ondertekent Kritieken Factoren die verdeeldheid n conflict uitlokken worden onderbelicht Sterke focus op factoren die bijdragen tot toename of versterking v/maatschappelijke samenhang Conservatief Er worden kenmerken toegeschreven aan samenlevingen die ze x hebben Behoeften is kenmerk v/levende wezens, maar x meteen kenmerk v/samenleving Wordt x als wet. verklaringen beschouwd door hun teleologie: Verklaring v/sociale verschijnsel i/termen v/gevolgen die ze hebben voor overkoepelende systeem waar ze deel v/uitmaken Gevolgen liggen i/toekomst die x causale verklaring

Use Quizgecko on...
Browser
Browser