Hoofdstuk 8 Sociale verandering.docx
Document Details

Uploaded by Adamamor095
Full Transcript
De classificatie van samenleving Elke classificatie hanteert # criteria om maatschappijen i/categorieën te kunnen groeperen Verwantschap n etniciteit Technologie n organisatie v/economische product Ideational, idealistic n sensate Geografisch n demografische omvang 3 ! transformaties Neolitische rev...
De classificatie van samenleving Elke classificatie hanteert # criteria om maatschappijen i/categorieën te kunnen groeperen Verwantschap n etniciteit Technologie n organisatie v/economische product Ideational, idealistic n sensate Geografisch n demografische omvang 3 ! transformaties Neolitische revolutie = overgang v/jagen n voedsel verzamelen nr landbouw als dominante economische productiewijze horden -> stammen Opkomst v/sociale stratificatie stammen -> chiefdoms Opkomst v/staat gelijktijdig met ontwikkeling v/sociale ongelijkheid Niveaus van maatschappelijke organisatie Horde Horde = jagers-verzamelaars (als basiseconomie) Kleine groepen v/20-80 leden Altijd i/beweging, op zoek nr voedsel Lage graad v/sociale differentiatie: Verbonden met economie: wijze v/produceren maakt x grote groepen mogelijk, elk lid heeft soortgelijk programma v/taken Enkel verdeling door geslacht/leeftijd Egalitair karakter (x sociale ongelijkheid) Privé-eigendom kennen ze x X eigen bezittingen ied kan ze lenen, stelen komt x voor Ruwe grondstoffen i/vrije omgeving beschikbaar X aparte productieve eenheden, x beroepen, x marktplaatsen: Geld ontbreekt n x economische ruil wel uitwisseling v/giften Praktisch communisme = economie gekenmerkt door gemeenschappelijkheid Normen n waardenstelsel: Gericht op samenwerken n verdelen vermijden v/economisch egoïstisch gedrag Enkele informele leiders: adviserend n begeleidend (x macht of gezag) Neolitische evolutie 12k jaar geleden: weg nr nieuwe samenleving 1st i/nabije oosten, daarna i/andere uithoeken v/wereld Sedentaire levenswijze i/stamverband Eenvoudige tuinbouw n horticultuur Ontstaan onderscheid landbouwvolkeren n herdersvolkeren: Pastorale samenleving (herders): rudimentaire vorm v/veeteelt, droge gebieden n x permanente nederzettingen Original affluent societies = jager-verzamelaars zijn met tegenzin overgestapt op meer intensieve arbeid Men had voldoende voedsel n moesten x veel tijd investeren i/behoeften Stam Groter i/omvang n complexer + bredere economische basis Leidt tot sedentair leven i/dorpsgemeenschappen Afwezigheid v/economisch ruil, aanwezigheid v/wederzijdse ruil Komt voor i/tuinbouwsamenlevingen n horticulturen Sociale differentiatie zoals bij horden Gesegmenteerde samenleving = bestaat uit autonome dorpen Beperkte vorm v/politieke organisatie: Sodaliteiten (x gebaseerd op verwantschap) Enkele informele leiders beslissingen worden democratisch genomen Enkel afdwingen v/normen n wetten door alg. verontwaarding n afkeer v/bevolking Rangordening volgens prestige: Rank societies = hoger prestige of leiderschap gaat x gepaard met geprivilegieerde toegang tot rijkdom Meer i/capaciteit door bv. geven v/grote feesten Big man systems = hevige competitieve tussen leiders om status n prestige Voorlopers v/chiefdoms n stammen met opperste gezag Stam met opperste gezag/chiefdoms Chiefdom = samenleving met gecentraliseerd bestuur dat activiteiten v/versch. dorpsgemeenschappen coördineert (eenvoudige – complexe chiefdoms variërend) Relatief dichtbevolkte gemeenschappen Hoge graad v/economische productiviteit n complexe arbeidsverdeling Centrum = beslissingen n coördinatie Hiërarchische structuur Hoge graad v/ongelijkheid Gevorderde landbouw zorg voor productieoverschot beter i/behoeften voorzien Ontstaan v/sociale stratificatie: Sociale ongelijkheid is karakteristiek aan chiefdoms Onderverdeling i/heersers n onderdanen Ontstaan v/systeem v/herverdeling of distributiestelsel Markten hebben grote rol zowel basis- als luxeproducten Centralisatie gaat erover dat luxeproducten i/hoofdstad worden samen gebracht om verdeeld te worden onder controle v/chief Vormt basis v/macht voor chief Ontstaan hiërarchie v/beleidvoerders (overschrijding v/# beslissingen dat moet genomen worden) ! = aard v/beslissingsstructuur Ontstaan v/klasse v/edelen = controle over alle essentiële middelen n die hun positie kregen door oorlogsvoering, verovering n onderdrukking Gespecialiseerde politieke/militaire beslissingsstructuur Onderscheid zich v/staten omdat chief x geweldsmonopolie heeft Staat Staat = regionaal georganiseerde samenlevingen met gespecialiseerde regionale instellingen die controleren n beheersen n x op verwantschap zijn gebaseerd Socio-politieke organisatie met monopolie over gebruik v/geweld binnen welomschreven grondgebied Staat Chiefdom Alleenrecht op gebruik v/geweld Hiërarchisch lagere regio’s n bestuurders houden recht op uitoefening geweld Incomplete delegatie v/macht Onstabiele grenzen Rebellie tgn monopolie kan op kop gedrukt worden Complete delegatie v/macht Stabiele grenzen Gecentraliseerd politiek orgaan (gebaseerd op verwantschap) Overheidsapparaat dat intern gedifferentieerd is Politieke beslissingsorganen op versch. niveau’s Centrale regering: uitoefening macht o.b.v. wetten Wereldrijken (imperia) = territoriaal expansieve n territoriaal omvattende staatsvorm gekenmerkt door relaties v/controle v/1 staat over andere socio-politieke entiteiten (hordes, stammen, chiefdoms) gekenmerkt door imperialisme als proces waarbij wereldrijken gecreëerd n onderhouden worden Vooral kwantitatieve onderscheid met staat: Controle over groter grondgebied Grotere bevolking Meer niveaus v/politieke, sociale n economische stratificatie Staten kenden veel competitieve relaties met andere staten Eind: dominantie v/1 staat Exponentiële groei: begrensd door communicatietechnologieën n graad v/administratieve efficiëntie Besluit Nrmate gemeenschap groter n complexer wordt, is er meer effectieve integratie noodzakelijk Middelen tot integratie: Huwelijks- n gezinsrelaties (hordes) Familiale banden n sodaliteiten (stammen) Centralisatie v/gezag, verdeling v/goederen n arbeidsverdeling (chiefdoms) Wettelijk controle orgaan (staat) Integratiemechanismen zullen proberen gemeenschap samen te houden, er zijn 2 mogelijkheden: Gemeenschap splitst zich op OF ontstaan v/nieuwe integratiemechanismen Continu proces = groeiproces v/gemeenschappen kwantitatieve aspecten Discontinu proces = ontwikkelen v/middelen om integratie bewerk te stellen kwalitatieve aspecten (sporadisch) Beperkingen v/deze classificatie v/samenlevingen: X i/staat om hedendaagse samenleving v/elkaar te onderscheiden Andere indelingen hiervoor nodig (hebben maar betrekking op enkele) Sociale verandering (theorieën) = wijzen op dynamische aspecten v/maatschappij Sociale verandering = verandering die obj. waarneembare gevolgen heeft voor sociale structuur n cultuur v/maatschappij Moet grondig zijn + moet betrekking hebben op versch. sferen v/maatschappelijke leven (bv. regering/politieke stelsel) Sociologen proberen inzicht te krijgen i/dit fenomeen: Beschrijven: zoeken nr vormen die veranderingsprocessen innemen Verklaren: zoeken nr oorzaken v/sociale verandering HDI = Human Development Index Meet sociale verandering m.b.t sociale verandering v/3 aspecten v/mens. ontwikkeling Levensstandaard + kennis + levensverwachting Theorieën van sociale verandering Monistische of monocausale theorieën = oorzaak gaan zoeken i/1 factor n dit beschouwen als determinant v/sociale verandering Onderscheiden v/theorieën v/sociale verandering: Oorzaken v/sociale transformaties culturele verandering of veranderingen i/materiële/technologische sfeer Interne of externe oorzaken + bovenindividuele processen of kan men dit aansturen? Bovenindividuele processen Intern Cultuur als motor Cyclische theorie (Sorokin) postmodernisatietheorie (Inalehart) Materiële oorzaken: techn. vernieuwingen als motor Industrialisatietheorie (netwerksamenlevingen i/infotijdperk) Bovenindividuele processen Extern Cultuur als motor Diffusietheorieën Materiële oorzaken: techn. vernieuwingen als motor Wereldsysteem theorie (Wallerstein) (netwerksamenlevingen i/infotijdperk) Actoren maken gesch. Sociale hervormingsbewegingen Materialistische verklaring: technologische theorieën Standpunten: Culturele n sociaalstructurele veranderingen = afh. v/techn. evoluties Wet. onderbouwde set v/werktuigen, regels n procedures waarmee taken op reproduceerbare wijze worden uitgevoerd Bv. ijzeren ploeg, mobiele telefonie n internet, swot-analyse Nieuwe uitvindingen worden gedaan o.b.v. bestaande elementen Cumulatief karakter: combinatie v/bekende technieken toegevoegd aan bestaande technieken Onafwendbaar n onvermijdelijk Innovaties: telefoon, microscoop, fonograaf Creatie v/nieuwe technologieën geeft enkel aanleiding tot sociale verandering als ze andere sferen v/samenleving indirect beïnvloeden 3 fasen van maatschappelijke transformatie volgens Rose Tech. Innovaties hebben effect op economische stelsel v/maatschappij Veranderingen i/economische structuur hebben impact op aard v/te verrichten taken n arbeidsverdeling Industriële revolutie: huisarbeid fabrieksarbeid Maatschappelijke sferen die indirect verbonden zijn met eco sfeer gaan zich aanpassen aan veranderingen i/productie, distributie n consumptie Sociale structuur n cultuur + urbanisatie Technologische evolutie en cultural lag Cultural lag (Ogburn) = x-materiële cultuur verandert trager dan materiële cultuur (adaptieve cultuur) Resultaat: continue onaangepastheid + !ste oorzaak v/sociale probs Soms ook omgekeerd: x-materiële cultuur gaat vooraf aan materiële cultuur Hiaat i/onderwijs- n eco sector (bv. overreducatie) Structural lag (Riley) = wijzigingen i/levensloop die x adequaat gevolgd werden door veranderingen i/maatschappelijke structuren Sterke leeftijdsdifferentiatie sociale probs Onderbenutting v/capaciteit bij senioren n overbelasting bij volwassenen Voorbeelden van technologische theorieën van sociale verandering Industrialisatiethese = techn. ontw. Drijven industrialisatie voort i/versch. stadia (industriële revoluties) Introductie v/stoomkracht n automatisering v/textielproductie Opkomst spoorwegen n ijzerproductie Staalproductie n chem. Industrie Opkomst v/postindustriële samenleving = techn. innovaties Theorie v/Bell = klemtoon op productie v/diensten n x meer v/goederen (x maatschappij type) Mens-mensrelaties staan centraal want is pers. dienstverlening Verhogen v/levenskwaliteit staat centraal Fasen v/Rose komen terug i/theorie v/Bell: Techn. transformaties + transformaties i/organisaties v/eco Transformaties i/arbeid n sociale stratificatie Veranderingen i/andere maatschappelijke sferen Kritieken: Tewerkstelling i/tertiaire sector is gestegen maar belang voor sec. sector is x afgenomen X zo soepele vervangingen v/consumptie v/goederen nr diensten Tertiaire n sec. sector = onlosmakelijk met elkaar verbonden Nieuwe klasse v/professionelen, ingenieurs etc. hebben x echte controle verworven over eco Netwerksamenleving v/Castells Nieuw techn. paradigma = gelaagde opbouw v/info n verspreiding erv/via netwerktechnologie (x meer rol v/kennis n info) Gedeeld paradigma: levende organismen n door mens gemaakte tuigen of machines (DNA-computer) Nieuwe eco ordening = informationeel, globaal n netwerkorganiserend Uitwisseling info tussen n binnen bedrijven cruciaal Self-programmable labour = i/staat om zich zelf voortdurend bij te scholen om zich aan te passen aan wijzigende eisen v/transformerende eco Generic labour = vervangbare arbeid n verwisselbare taken Internet is ! gegeven i/samenleving Verschillen i/tijd n ruimte Timeless time = tijd is tijdloos omdat tijdsdimensies verwijderd worden of verleden, heden n toekomst met elkaar vermengd raken Space of places maakt plaats voor space of flows Space of places = betekenis n geografische locatie = nauw verbonden, specifieke culturen zijn gebonden aan bepaalde territoria Space of flows = betekenis n locatie = x meer verbonden, netwerken verbinden ver v/elkaar verwijderde culturen n zo ontwikkelt nieuwe gedeelde culturen n betekenissen Nabijheid is x geografische nabijheid meer = verbonden zijn i/netwerk v/info Idealistische theorieën: cultuur als motor van sociale verandering De cyclische theorie van Sorokin Cyclische theorie = veranderingsprocessen i/termen v/cyclische bewegingen, historisch fluctuaties n terugkerende veranderingspatronen Type v/culturele geestesgesteldheid (Sorokin) = elke gemeenschap wordt gekenmerkt door bepaalde mentaliteit Bepaald sociale werkelijkheid 3 types: Ideational = dominantie v/geestelijke principes Achter zintuigelijk ligt diepere innerlijk realiteit Beheersing v/eigen persoon Sensate = werkelijkheid gedefinieerd op basis v/zintuigelijke ervaringen Beheersen v/omgeving n uitbreiding v/materiële aspecten v/cultuur staagt hier bij centraal Materiële wordt beschouwd als realiteit Idealistic = harmonieus geheel v/beide extremen n impliceert meer rationele wereldbeschouwing Bij kennis over welke geestesgesteldheid er voorkomt i/gemeenschap kunnen we makkelijker alg. karakter begrijpen Deze geestesgesteldheden volgen elkaar op i/vorm v/cyclische bewegingen Bij overgang v/ene extreme op andere is er tussenperiode Wnnr limiet bereikt is v/extreme volgt overgang De postmodernisatietheorie van Inglehart Er zijn fundamentele wijzigingen v/waardepatroon v/westerse mens modernisatie heeft andere weg ingeslagen Materialistisch/modern waardepatroon heeft plaatsgemaakt voor postmaterialistisch/-modern waardepatroon Materialistisch = rationaliteit, veiligheid, eco zekerheid n prestatie Postmaterialistisch = levenskwaliteit, zelfverwezenlijking, zelf expressie, gebondenheid n individuele vrijheid Afname v/bureaucratieën (n secularisatie) Verliest z’n functionaliteit omdat ze x kunnen toekomen aan nieuwe behoeften n waarden Nastreven v/hogere waarden Verklaring over intergenerationele waardeverandering Schaarstehypothese = doelstellingen of kernwaarden v/personen is weerspiegeling v/SES waari/ze leven Vooral materiële zaken Socialisatiehypothese = basispersoonlijkheid wordt gevorm gedurende primaire socialisatie sec. socialisatie is ondergeschikt Culturele evolutie i/2 deelprocessen: Modernisatie = door eco groei n industrialisatie Gezagsverhouding: traditie rationaliteit Verworven statuskenmerken toegeschreven statuskenmerken Bureaucratie n secularisatie is hier mee nauw verbonden Postmodernisatie = maximalisatie levenskwaliteit, subj. welbevinden v/eco groei n industrialisatie als voornaamste motoren Kritieken op Inglehart: Evolutionair denkkader V/minder nr meer aangepaste samenleving + v/eenvoudig nr complex Transformaties als veranderingen die zich binnen samenleving ontplooien CONCLUSIE OP INGLEHART N SOROKIN: Ze denken dat veranderingen losstaan v/invloed v/ontw. v/andere samenlevingen n onderscheiden zich v/i/fase v/culturele ontw. Culturele diffusietheorieën = cultureel cc is bron v/sociale verandering (kolonisatie, toerisme, handel, migratie, oorlog) Geïsoleerde maatschappijen zijn met die reden weinig dynamisch Diffusie = proces waarbij cultuurelementen of systemen v/cultuurelementen zich verspreiden, waarbij ontdekkingen of uitvindingen of nieuwe instellingen aangenomen i/bepaalde regio, door samenlevingen i/nabijgelegen gebieden worden overgenomen Laat wel toe na te denken hoe samenlevingen elkaar beïnvloeden Cultuur dominante centra = stralen vernieuwingen nr omgeving uit Hoe verder verwijderd, hoe marginaler n minder ontwikkeld ze zijn Bv. Heyerdahl (Afrika n Z-Amerika omtrent pyramides) Handelen x over veranderingsprocessen zelf maar vooral wijze waarop verspreid werd (weinig voorwaarden voor verspreiding) Factoren die overname v/culturele elementen vergemakkelijken: Materiële elementen worden makkelijker overgenomen Elementen v/vreemde cultuur die x tegenstrijdig zijn met dominerende waarden worden sneller overgenomen dit ook hoe meer, nrmate men meer cc heeft Klassieke diffusietheorie: jagers-verzamelaars landbouwsamenlevingen (neolitische revolutie) Carter: ontstaan is Z-O-Azië n dan zo verder verspreid Men staat ook stil bij effectiviteit wrm zou men anders landbouw overnemen? Landbouw is techn. innovatie die i/1 cultureel dominant centrum ontstaan is n zich v/daaruit verspreid heeft 2 soorten diffusie: Rechtstreekse diffusie = wnnr men migreert n hun gebruiken op nieuwe locaties verderzet of materialen zich verspreiden Stimulusdiffusie = verspreiding v/ideeën De wereldsysteemtheorie van Wallerstein (reactie op modernisatie) Convergentiehypothese = dat alle samenlevingen onder invloed v/industrialisatie met zelfde probs geconfronteerd worden waardoor ze soortgelijke oplossingen zoeken n meer op elkaar gaan lijken (zoals urbanisatie, vervuiling, snelle bevolkingsgroei) Soms wel eerder divergentie (kloof tussen rijke noorden n arm zuiden nam toe) Dependencia/afhankelijkheidstheorie = relatie v/dominantie n onderwerping (onderontwikkeling n ontwikkeling) Z-Amerika n N-Amerika: zuiden verpauperde door culturele n economische hegemonie v/Noorden Wereldsysteem (Wallerstein) = multiculturele, territoriale arbeidsdeling met 1 systeem voor productie n ruil v/alle goederen n ruwe grondstoffen die noodzakelijk zijn voor dagelijkse bestaan v/z’n inwoners Verschillende soorten wereldsystemen Wereldimperia Wereldeconomieën Romeinse rijk, SU Kapitalistische wereldeconomie Multicultureel Multcultureel Volledige arbeidsdeling/economie Volledige arbeidsdeling/economie Gem. politiek systeem/bestuur Gefragmenteerd politiek systeem Politiek systeem v/wereldeconomie: Kern = goed ontwikkelde steden, kapitaalintensieve n gedifferentieerde eco productie, techn. sterk, hoge lonen n arbeidsproductiviteit N-Amerika, W-Europa n Japan Periferie = tegenovergestelde kenmerken v/kern urbane centra vergaan i/sociale probs, lonen n arbeidsproductie = laag, vooral ruwe grondstoffen n goedkope arbeidskrachten Delen v/Azië, Latijns-Amerika, Afrika Semi-periferie = schemerzone tussen kern n periferie Onderontwikkeling periferie ontstaat door processen v/kapitaalsaccumulatie i/kern die surplus gegeneerd door periferie doet afvloeien nr kern Ongelijke ruil, afhankelijkheid n uitbuiting Sociale processen zorgen ervoor dat posities i/wereldsysteem kunnen veranderen: Eco cyclus = delokalisatie v/bedrijven (fluctuaties i/vraag n aanbod) Bv. westen China door goedkope arbeidskrachten Sociale cyclus = reageert op 1ste cyclus (klassenstrijd op internationaal niv.) Meer stakingen v/uit China Politieke cyclus : posities v/staten wijzigen i/wereldsysteem (opkomt hegemonische kernmachten n wijzigende machtsverhoudingen) Deze theorie kan alternatief bieden i/modernisatietheorieën maar ook bij versnelde globalisatie Kritieken op deze theorie v/Wallerstein: Neg. benadering v/invloed v/internationale eco verhoudingen Te weinig aandacht voor andere eco factoren Institutionele, politieke n militaire determinanten stiefmoederlijk behandeld Hij negeert culturele diversiteit Theorie van de sociale hervormingsbeweging Begripsomschrijving en studieveld Sociale beweging = geheel v/x-geïnstitutionaliseerde praktijken die tot doel hebben sociale verandering te weeg te brengen m.b.t. bepaalde deelaspecten v/samenleving X gedeeld door alle groepen v/samenleving Tgnwerking door machtshebber n tegenbewegingen Support base = geheel v/mensen die beweging steunen Kenmerken v/sociale beweging: Ontstaan binnen geheel v/historische, culturele n structurele voorwaarden Rijzende vragen m.b.t. participatie i/beweging (commitment) Is i/zekere mate georganiseerd (SMO = Social Movement Organizations) Door enkele feit v/bestaan, hebben ze gevolgen Ontstaan van een sociale beweging Desintegratie v/sociale verhoudingen is nodig tot ontstaan v/sociale bewegingen (bv.: theorie v/Blumer) Macrosociologische en structurele determinanten: = “is andere manier om aan politiek te doen” Condities: Political opportunity structure = ontvankelijkheid of kwetsbaarheid v/politieke systeem voor protest Afwezigheid v/repressie + aanwezigheid v/al bestaande organisaties Omvang v/staatsinmenging i/privésfeer Strategie die SMO’s volgen is afh. v/politiek systeem waari/ze functioneren Eenpartijensysteem: clandestiene werking Tweepartijensysteem: belangengroepen Meerpartijensysteem: creatie v/SMO tot nieuwe politieke partij Meso- en microdeterminanten en betekenissystemen: MICRO: soc. Bewegingen ontstaan vaak door klachten, dit heeft betrekking op hoe die klachten worden geïnterpreteerd n omgezet worden i/handelingen “Onjuist n veranderlijk” + men verwees vaak nr ongewenste factoren dat aan basis lag v/politieke actie Inzichten uit rational choice paradigma = mensen participeren omdat winsten die ze eruit halen groter zijn dan investering Bereidheid tot sociaal activisme MESO: organisaties n hun kenmerken Resource mobilization = organisaties = ! element voor steun/materiaal waarop beweging hoofd zou kunnen bieden voor uitdagingen waarvoor ze staan Gevolgen van sociale bewegingen voor de samenleving: = brengen vooral culturele dan structurele veranderingen aan licht Leidt tot gewijzigde attitudes, dit betekent x meteen structurele verandering Bv.: gelijkberechtiging bij vrouwen Maar hoe zijn slaagkansen? Reframing = passend herinterpreteren v/prob dat men wenst aan te pakken Revoluties: Revoluties (Skocpol): = geheel v/sociale processen waarbij politieke conflicten n veranderingen i/verhoudingen tussen sociale klassen centraal staan Totale maatschappelijke verandering (bv.: Franse Revolutie, Mexicaanse n Chinese Revolutie, …) Onderscheiding met rebellie n staatsgrepen Rebellie = opstand v/ondergeschikten voor betere levensvoorwaarden Staatsgreep = vervangt leiderschap v/staatsstructuur maar x maatschappelijke verhoudingen Verklaringen: Sociaalpsychologische verklaring = gemoedsgesteltenissen, afh. v/hoe mensen ervaren Wet v/rijzende verwachtingen = ontevredenheid over x voortzetten v/trend Belang v/interne n externe factoren Internationale context (extern): competitie tussen staten Oorzaak door politieke crisissen door druk Onmisbaarheid omzetten i/machtsaanspraken (revolutie als dit x voldaan is) Verspreiding v/kapitalisme (intern) Herschikking v/economische machtsverhoudingen Verarming v/grote groepen mensen Theorie v/Goldstone I/elkaar stuiken v/staten is door: Fiscale spanning + conflict tussen heersende elites + volksopstand Desintegratie v/staat kan pas als deze 3 elementen aanwezig zijn