Hoofdstuk 1.docx
Document Details
Uploaded by Adamamor095
Full Transcript
Inleiding: niet iedereen leeft levenslang Hogere opleiding leidt tot materiële voordelen n bepaalt persoonlijke vorming Vaardigheden n mogelijkheden ontwikkeld om gezonder te leven n met bedreiging om te gaan (= hoge levensverwachting) Sociologische redenering = ondanks aanwezigheid v/eigen licha...
Inleiding: niet iedereen leeft levenslang Hogere opleiding leidt tot materiële voordelen n bepaalt persoonlijke vorming Vaardigheden n mogelijkheden ontwikkeld om gezonder te leven n met bedreiging om te gaan (= hoge levensverwachting) Sociologische redenering = ondanks aanwezigheid v/eigen lichaam n eigen vrije wil, heeft sociale omgeving waarin mensen verkeren, grote invloed op wat die mensen i/hun leven meemaken Wel erkenning v/biologische n psychologische factoren De sociologische verbeelding (startpunt van de sociologische verklaring) = individuele gebeurtenissen plaatsen n verklaren v/uit geheel v/sociale relaties die zelf specifiek historische oorsprong hebben kijken nr wat mensen i/hun leven doen Biografie = resultaat v/sociale relaties (= resultaat v/historisch proces) STAP 1: BIOGRAFIE Levensloop v/individu (jeugdbeweging, kiezen v/school …) STAP 2: SOCIALE OMGEVING Individuele levensloop = hieraan gelinkt (ouders betalen studies, …) STAP 3: HISTORISCHE ONTWIKKELING Sociale omgeving = resultaat hiervan Industrialisering Jongeren naar de unief? X enkel door intelligentie, maar samenleving beïnvloedt dit Komt v/vraag voor meer hooggeschoolden op werkvloer Case over jeugdcriminaliteit n abortus i/jaren 90 Van gedrag tot samenleving Gedrag (= elke actie of reactie v/individu) (zie foto samenvatting Lombro) Obj. waarneembare of externe componenten waargenomen door min. 2 individuen (alter n ego) gesproken woord, gebaren n lichamelijke bewegingen Subj. waarneembare of interne componenten waargenomen door 1 (ego) Motivationele component: ultieme drijfveer v/handelen die aanzetten, motiveren tot gedrag Selfesteem = zucht nr sociale erkenning Mastery = zucht nr macht Seksuele lust Emotionele component: innerlijke gevoelens (angst, schuld, schaamte, …) Cognitieve component: beelden die we vormen over werkelijkheid Reflectieve component: beelden die men over zichtzelf vormt Normaal obj. n subj. dimensies analytisch v/elkaar te onderscheiden (soms toch doorkruising) Sociaal handelen (Max Weber) Handelen = gerichtheid op object, realisatie v/doel (doelgerichtheid) Mentale voorbereiding/projectie v/voltooide handeling Sociaal handelen = bij plannen v/handelen gaat men rekening houden met wat andere deden, doen of kunnen/zullen doen Sociale handelingstypologie door Max Weber Instrumenteel rationeel handelen = actor wil bepaald doel bereiken binnen specifieke handelingssituatie Condities: x te wijzigen elementen Middelen: te wijzigen elementen (welke best geschikt om doel te bereiken?) Waarde rationeel handelen = bewust geloof i/waardevolheid v/handeling staat centraal handeling op zich = waardevol n x realiseren v/doel Affectief handelen = gedreven door navolgen v/gevoelens Traditioneel handelen = komt voort uit gewoontehandeling Traditie: perkt handelen i/n stuwt i/bepaalde richting (verleden = bepalend) Sociale dimensie Reflexief handelen = “stoppen, denken n kiezen“ Toekomst = bepalend Onzekerheid Interactie = wnnr meerdere pers. complementaire betekenis geven aan elkaars handelen (actie – reactie) Opdat motieven = mensen handelen ‘opdat’ iets zou worden gerealiseerd Pers. handelt opdat iets zou gebeuren (1 v/soorten handeling) Omdat motieven = opdat motief wordt voor andere omdat motief Pers. handelt omdat ‘opdat’-pers. iets deed Vormen v/interactie Conformiteit = volgens betekenis die beide partners aan interactie geven Wederzijds akkoord over wat er i/interactiesituatie zal gebeuren Akkoord over hoe overdracht zal verlopen Hier tegenover staat deviantie/afwijking Samenwerking = men probeert samen doel te realiseren Mits akkoord (afgesproken/stilzwijgend) Conformiteit = deelaspect Conflict = men gaat x akkoord over hoe interactie moet verlopen, maar dit proberen te laten verlopen volgens eigen zienswijze Verdeling v/schaarse middelen Waarden, aanzien n macht Stimulus voor ontwikkeling v/nieuwe regels Groepscohesie Ruil (Blau) = baten n beloningen die individu krijgt i/sociale verbanden zullen meestal kosten betekenen voor anderen (on)dankbaarheid Context Demografie factoren Primaire demografische kenmerken Geboortes, huwelijken, migraties n sterfte Secundaire demografische kenmerken Vloeit voort uit werking v/primaire Leeftijdsstructuur, bevolkingsdichtheid, gem. gezinsgrootte Ecologische factoren = betrekking op natuurlijke omgeving Topografie, klimaat, bodemgesteldheid, milieu Materiële n technologische factoren = elementen ter beheersing v/omgeving n die dienen om behoeften v/mens te bevredigen Organisatie economie, techn. ontwikkeling, transport n communicatie, … De sociologie en haar aanverwante disciplines Stelregels v/sociologie 1) richten op alg. wetmatigheden (meer enquêtes n diepte-interview) 2) verklaren gedrag, handelingen n interacties door invloed v/sociale omgeving Microsociologie = studie v/kleine groepen n interacties tussen individuen Macrosociologie = kenmerken v/grotere sociale eenheden (organisaties, regio’s, landen …) Verschillen met andere wetenschappen Geschiedschrijving = concrete gebondenheid aan hun verklaringen aan specifieke tijd n ruimte Belang v/factoren die tijd- n plaatsspecifiek zijn Historisch onderzoek = indirecte bronnen v/info, onmogelijkheid om actoren rechtstreeks te ondervragen Culturele antropologie = beschrijven n interpreteren v/culturen Opzet normaal comparatief, maar splitsen zich toe op studie v/enkele samenleving i/al zijn complexiteit Kwalitatief onderzoek: veldwerk, bronnenonderzoek Biologie = nagaan hoe variaties i/fysiologische eigenschappen, hormonale processen n biogenetisch factoren gepaard gaan met variaties i/gedrag Psychologie = gedrag benaderen via studie v/interne mechanisme Intra-individuele benadering Gedrag = weerspiegeling v/cogn. n emotionele Sociale psychologie = attitudevorming n verandering met inbegrip v/overtuigingsprocessen Attitude: houding tegenover anderen Interindividuele benadering Sociobiologie = gedragsvormen n vormen v/sociaal handelen = resultaat v/lange aanpassing aan externe omgeving Evolutionair tijdsperspectief (gen. evolutie n natuurlijke selectie) Bio-sociologie = wijze waarop biologische processen aan basis liggen v/interacties n maatschappelijke processen kunnen beïnvloeden Basisregels bij uitvoering van sociologisch onderzoek Objectiviteit = verklaringen n inzichten = geldig voor + 1 wetenschapper Onderzoek A beweert iets, dit mag x enkel gebonden zijn aan analyse v/onderzoek v/socioloog A Concepten (begrippen) Bepaalde aspecten v/werkelijkheid te vatten n toegankelijk maken voor studie Mensen gebruiken dagelijks taalgebruik (vage of dubbelzinnige concepten) Generalisatie Generaliserende verklaring = verklaring die op basis v/beperkte stellingen meerdere situaties verklaart Feitelijk verschillend, onderliggend dynamiek Theories of middle range = x gestreefd nr 1 theoretische verklaring voor hele maatschappelijke werkelijkheid Meerdere veralg., obj. verklaringsmodellen die elk verklaring voor diverse deelaspecten bevatten Vb. sociale contactth. = cc met leden v/minderheden i/meerdere v/elkaar versch. contexten Empirisch materiaal: om tot wet. uitspraken te komen moet empirisch onderzoek gevoerd worden andere sociologen moeten deze resultaten kunnen verifiëren Kwantitatieve gegevens: cijfermateriaal Kwalitatieve gegevens: om betekenissen te kunnen bestuderen (bv. dagboek) Primaire gegevens: socioloog bepaalt zelf op welke manier hij aan gegevens komt n wat kenmerken erv/zijn Schriftelijke enquête of ondervraging o.b.v. steekproef Interviews of (participerende) observatie X laboratoriumomstandigheden Secundaire gegevens: wordt x door socioloog zelf verzameld maar die door hem gebruikt worden om tot inzichten te komen V/andere onderzoekers Administratieve procedures Cumulativiteit = verder opbouwen op voorgaand onderzoek, studie maken over bestaande wet. literatuur over onderwerp Literatuuronderzoek = overbodig onderzoek vermijden n onderzoeksvraag te verfijnen Verifieerbare rapportering (resultaten) Literatuuroverzicht n probleemstelling X vergeten: bronvermelding Overzicht gebruikte methode n techn. Beschrijving v/manier waarop socioloog z’n studie uitvoerde Levert methodologische onderbouw Bespreking v/resultaten Nauwkeurig uitgeschreven Conclusie n/of discussiegedeelte studie kan worden verworpen, herwerkt of gepubliceerd Kwantitatief of kwalitatief? Beide moeten elkaar complementeren Max weber Causale adequaatheid = men kan kansuitspraak doen met betrekking tot oorzaak-gevolg rel. Op basis v/veralg. zou oorzaak-gevolg patroon ontstaan Positivisme Zinadequaatheid = gemaakte verbanden = i/overeenstemming met gewoonlijke denk- n voelpatronen Verstehende of interpretatieve methode Sociologen hebben zich toegespitst op positivisme De kwantitatieve benadering: het positivisme 4 principes: Kennis enkel gebaseerd op ervaring (observatie) Streven nr causale verklaringen door generalisaties Eenheid v/wet. methode: natuurwet. Onderzoek Scheiding tussen feiten n waarden: wet. inzichten hebben x sociaal normerende status Op basis v/deze principes = zorg ontstaan voor methodologie (gebruik maken v/statische techn.) Voornaamste kenmerken v/positivisme: Theoretisch model = schematische voorstelling, inzicht bieden i/functioneren v/wereld Gebaseerd op theoretische relevantie n spaarzaamheid Goede verklaring n eenvoudig Meestal 2 variabelen arts: bezoek arts vs inkomen Operationalisering = aanbrengen v/meetbare indicatoren aan variabelen Variabelen krijgen kwantificeerbare grootte Causaliteitsbepaling = variabelen worden causaal geordend Afh. n onafh. variabelen Op basis v/theoretische inzichten n tijdsordening Alg. wetmatigheden = causale rel. wordt geacht alg. verklaring te zijn Statische analyse = analyseren v/gegevens Primair of secundair De kwalitatieve benadering: nadruk op betekenis Naturwissenschaften (Weber) vs geisteswissenschaften (Rickert, Dilthey) Verstehende sociologie = betekenis = onlosmakelijk met menselijk handelen Interpretatieve of kwalitatieve sociologie Methodes participerende observatie of diepte-interview Kwalitatief onderzoek vormt aanvulling op positivistisch onderzoek: Kwantitatief Kwalitatief Deductief denken = afleiden hypothese o.b.v. theorie (bestaande inzichten bevestigen) Ontwikkelen nieuwe inzichten zonder hypothesen (informatiewinning) Onderzoeksmodellen = reducerend Open onderzoeksmethoden – studie i/volledige complexiteit context-gevoeligheid Concepten dreigen gereïficeerd te zijn Vertrekken v/uit betekenis, kennis, persp., … concept getest op veld Reflexiviteit onderzoeker De plaats van de socioloog in de maatschappij Socioloog = deel v/sociale werkelijkheid n onderzoekt deze ook Moeilijker om buiten onderzoek te zetten Gevaar: resultaten ondersteunen pers. visie v/onderzoeker Regels: Waarderingsvrij onderzoek = resultaten mogen x beïnvloed worden door waarden die socioloog aanhangt Waardegebonden keuze v/onderwerp = reden wrm men bepaald onderzoek kiest Verbondenheid met instituten n machtshebbers: Financiering wet. onderzoek + machtspatronen bepalen mee onderwerp Frankfurter Schule = Dui. Sociale wet. Die op basis v/hun wet. inzichten tot wet. gemotiveerde kritische maatschappijvisie kwamen X scheiding tussen theorie n praktijk Radical sociology = socioloog kan nooit vrijblijvende houding aannemen Neutrale socioloog ondersteunt bestaande sociale verhoudingen Sociologische prob = prob met betrekking tot sociologisch inzicht n th.vorming Klinische sociologie = praktijkgeoriënteerde sociologie gericht op interventie Prob geïnterpreteerd als resultaat is v/z’n sociale organisatie n mens. Rel.