Full Transcript

Hoofdstuk 12: Pisces Algemene eigenschappen Aquatisch milieu (invloed ademhaling) Bevat minder dan 1/20 zuurstof tgv lucht, kieuwen zijn nodig om zuurstof uit water te halen. Gestroomlijnd lichaam met vinnen en (evt) zwemblaas om te kunnen voortbewegen Zoet of zout water Uitwisseling zout water...

Hoofdstuk 12: Pisces Algemene eigenschappen Aquatisch milieu (invloed ademhaling) Bevat minder dan 1/20 zuurstof tgv lucht, kieuwen zijn nodig om zuurstof uit water te halen. Gestroomlijnd lichaam met vinnen en (evt) zwemblaas om te kunnen voortbewegen Zoet of zout water Uitwisseling zout water nodig aanpassing om in homeostase te blijven Koudbloedig Ademhaling via kieuwen Bij beenvissen kieuwen: door kieuwdeksel (geen kieuwspleten + bescherming) Vissen zoals haringen en makrelen: hebben een zeer hoog zuurstofverbruik: enkel door constant te blijven zwemmen -> extra kracht om voldoende water via de mond over de kieuwen te krijgen! Deze vissen zouden niet kunnen overleven in een aquarium (ondanks een eventuele verhoging van het O2 gehalte) Tegenstroomprincipe: water en bloed stromen tegen elkaar in. Zuurstofrijk water maakt contact met zuurstofrijk bloed en gaande weg staat het water zuurstof af aan het zuurstofarmere bloed. Andere mogelijkheden Longen, via de huid, goed doorbloede ruimtes in mondholte Vinnen en schubben Schubben zijn opgebouwd uit hetzelfde materiaal waaruit bij andere gewervelde dieren nagels en haren zijn uitgebouwd. Schubben zorgen voor kleine verhogingen en verlagingen in de huid, geeft betere hydrodynamica. Bij een glad lichaam ontstaat een turbulente stromingen met wervelingen, komst de bis veel energie Schubben zorgen voor kleine wervelingen, waarover een regelmatige laminaire stroming ontstaat, vooral bij beenvissen goed ontwikkeld. Haaien en roggen hebben geen echte schubben maar leerachtige huis voorzien van vele kleine, harde insluitingen. 4 soorten placoïde schubben (tandschubben) ctenoïde schubben (kamschubben) baars, maanvis cycloïde schubben (ronde schubben) karper, barbeel ganoïde schubben (ruitvormige schubben) steur, beensnoek Laterale zijlijn De zijlijn, laterale lijn of linea lateralis is een zintuig bij vissen waarmee bewegingen en trillingen in het omringende water waargenomen kunnen worden. De zijlijn is over het algemeen zichtbaar als een smalle lijn over de lengte van de vis, vanaf de kieuwdeksels tot aan de staartbasis. Soms zijn gedeelten van de zijlijn gemodificeerd tot elektroreceptoren. Dit zijn organen waarmee elektrische impulsen waargenomen kunnen worden. Mogelijk kunnen sommige gewervelden zoals haaien de zijlijn gebruiken om magnetische velden waar te nemen. De meeste amfibieënlarven en sommige volwassen amfibieën zijn ook in het bezit van een zijlijn. Zijlijn is instaat om storingen in de golven te meten zodat de vis een gepaste actie kan ondernemen. Blinde vissen zijn hierdoor instaat om een prooi te vangen Osmoregulatie (Belangrijk deel voor MC examen) Waterdoorlaatbare huid: huid van waterbewoners is min of meer waterdoorlaten, de reden dat vissen op vaste land uitdrogen. Osmose: streven naar evenwicht in opgeloste zouten tussen 2 verschillende vloeistoffen die van elkaar gescheiden zijn door een waterdoorlatend membraan. Half doorlaatbare huid: Huid laat water door maar niet alle ionen die in het water zitten Door osmose water in de richting van de plaats met minder zout naar plaats met meer zout, door huid v/d vis. Vissen in zee is niet gelijk aan vissen in zoetwater! Zeevissen Zoutconcentratie in hun lichaam is lager dan van zeewater. Het water stroom ALTIJD door hun huid naar buiten toe veel drinken anders droogt de vis uit. Zeevissen continue dorst, verliezen veel vocht via kieuwen en huis plassen weinig en heel geconcentreerde urine. Zoetwatervissen Zoutconcentratie in lichaam hoger dan het water. Water gaat door de huis naar binnen toe. Niet veel drinken maar wel veel plassen! (anders zouden ze ontploffen door hoge zoutconcentratie) Ze hebben geen dorst maar veel laag geconcentreerde urine. Osmoregulatie vraagt veel energie van de dieren, daardoor enige bescherming om de wateruitwisseling over hele lichaam te voorkomen. Schubben samen met slijmlaag een uitstekende vorm van bescherming. Migratie Onder migratie of trek wordt de periodieke optredende, gerichte verplaatsing van dieren verstaan. Wordt vaak in groepsverband uitgevoerd, kunnen grote afstanden afgelegd worden 3 migraties Paaitrek, voedseltrek, wintertrek Bloedsomloop Gesloten, enkelvoudig, bel heeft als functie transport O2 en CO2, koudbloedig. De bloedsomloop van de vis is enkelvoudig en is het transportsysteem waardoor voedingsstoffen en zuurstof de lichaamscellen bereiken en waardoor afvalstoffen weer worden verwijderd. Het hart zorgt voor de pompkracht en stuwt het bloed door deze aderen, eerst naar de kieuwen en vervolgens naar de hersenen en andere delen van het lichaam, waarna het bloed weer bij het hart terugkomt. De vaten die het bloed van en naar de kieuwen transporteren, naar de hersenen en vervolgens door het lichaam, noemen we arteriën, de vaten die het bloed terug naar het hart voeren heten aderen. De belangrijkste functie van de bloedsomloop is het transporteren van zuurstof en het verwijderen van kooldioxide uit het lichaam. De bloedsomloop zorgt ook voor de aanvoer van voedingsstoffen naar de verschillende weefsels. De weefsels verwerken de voedingsstoffen en produceren stikstof. Net als bij andere beenvissen verlaten de stikstofhoudende afvalstoffen het lichaam in de vorm van ammoniak, wat door de kieuwen in het water wordt uitgescheiden. Slijmlaag Huid van de vis bedekt met een laag slijm. Wordt door slijmcellen in de huid afgescheiden. Functie: Huid eronder ondoordringbaar maken voor schadelijke stoffen Parasieten, bacteriën en schimmels kunnen zo niet binnendringen Laat de vis makkelijker door water bewegen. Excretie Goed ontwikkelde nieren: uitscheiding afvalstoffen en water Bij oxidatie wordt N gereduceerd tot N houdende afvalproducten verwijderen. Ammoniak/ammonium Ureum Urinezuur Voortplanting Bij de meeste geen uitwendige geslachtsorganen te zien monomorf. Meeste inwendige geslachtsorganen Kraakbeenvissen: uitwendig + inwendige bevruchting Beenvissen: inwendig + uitwendige bevruchting Viskuiszijn de volledig rijpe eieren van een vis, die nog in de eierstokken zitten. De onbevruchte viskuit van bv de steur wordt gebruikt voor kaviaar. Na een paringsdans schiet het vrouwtje kuit (legt de eitjes), waarna het mannetje de hom (sperma) over de eitjes spuit. Er zijn vissoorten, die de eitjes vrij in het water loslaten, maar ook zijn er soorten die een kuil(tje) in de bodem maken en daar de eitjes in leggen. Chondrichthyes of kraakbeenvissen Algemene kenmerken Kraakbenig skelet, geen beenweefsel maar door verkalking zeer hard. Schedel uit 1 stuk Placoïdschubben (huidtandjes) op huid, huidtanden op mondranden, versleten tanden worden vervangen. Cloaca Meestal 5 paar kieuwen en keiuwspleten Spiraculum (spuitgat) overblijfsel van 1ste kieuwspleet is een verbindingsbuis tussen buitenwereld en de mondholte van kraakbeenvissen Geen longen Geen zwemblaas maar squaleen (lever) Spiraalvormige darmplooi Meerderheid = koudbloedig Placoiede schub Basale plaat en een uitstekende naar achter wijzende doorn. Doorn: dentine bedekt met harde glazuurlaag Opbouw schub ≈ tanden van vertebraten Tanden v/d haai ontstaat als placoiede schubben die uitgroeien. Schubben verhogen de hydrodynamische kwaliteit huid. De huid helpt kraakbeenskelet te ondersteunen Schubben placoïde schubben (tandschubben) ctenoïde schubben (kamschubben) baars, maanvis cycloïde schubben (ronde schubben) karper, barbeel ganoïde schubben (ruitvormige schubben) steur, beensnoek voortplanting inwendige bevruchting, copulatieorgaan (man) gelegen tussen de pelvische vin. Primitieve haaien, sommige roggen en zeekatten: ovipaar Hamerhaai: vivipaar Meeste haaien en roggen: ovovivipaar Ontwikkeling ei in lichaam mama Jongen worden levend geboren Haaien Kieuwen lateraal achter kop Torpedovormige lichaamsbouw Zwemmen door zijdelingse staartbeweging Meestal marien Bijna allemaal rovers Walvishaai, basking shark Vinnen zijn stijf, kunnen lichtjes bijsturen Eerste rugvin ver naar achter bij bodemhaaien. Asymmetrische staartvin Geen zwemblaas blijven zwemmen anders zakken naar bodem Itt beenvissen kunnen haaien hun vinnen niet waaiervormig spreiden aangezien de vinnen stijf zijn. frequent rondzwemmende haaien hebben een groot aquarium nodig. Te klein zal ervoor zorgen dat ze makkelijk contact hebben met hindernissen en sterven door inwendige bloedingen. In volle zee: een ver naar voor staande eerste rugvin: geringe wendbaarheid, andere kunnen zeer kort draaien. Roggen Borstvin (pectoraalvin) met sterk ontwikkeld voorstuk, vergroeid met de kop. Kieuwen ventraal Ze zijn dorsoventraal afgeplat Carnivoor Zwemmen golvend met pectoraalvinnen Spuitgat (opname water) Bodembewoners Meestal in ondiep kustwater, reuzenmanta in open zee (de mond zit min of meer aan de voorkant), sommigen op 3000m diep. Ze hebben een opvallend spiraculum net achter het oog, hiermee kunnen ze water opzuigen, dit zal de kieuwen omspoelen en hier gebeurd de gasuitwisseling. Via de kieuwspleten aan de buikzijde wordt het water verwijderd. Door deze techniek zuigen roggen geen zand mee naar binnen. Draakvissen Haaiachtig lichaam Zweepvormige staart Grote pectoraalvinnen Stevige doorn op eerste dorsaalvin gifklier Tot op 2000m diepte Zwemmen met pectoraalvinnen Voortplanting kraakbeenvissen Inwendige bevruchting Primitieve haaien, sommige roggen en draakvissen Ovipaar = eierleggend Beschermd door eischaal of doos Zeer trage ontwikkeling Meeste haaien en roggen Ovovivipaar (ontwikkeling van ei in moeder, wanneer ei uitkomt, brengt de moeder het volledig ontwikkeld jong ter wereld. Sommigen Vivipaar (met placenta) Roggenembryo Produceren levende jongen via een embryo dat met een dooierzak is verbonden. Vaak eten deze embryo’s de nog onbevruchte eieren in de uterus van het moederdier op minder jongen geboren = oophagy (eier etend). De overlevers zijn na de geboorte geduchte jagers. Belang voor de mens Vervelend voor vissers O.a. de witte haai = gevaarlijk. In sommigen landen voedsel (vinnen, haaienlever) Haaienhuid als schuurpapier of schoenen Voor de mens gevaarlijke soorten: witte haai of mensenhaai, tijgerhaai, stierhaai, zandtijgerhaai Osteichtyes of beenvissen Algemene kenmerken Benig endoskelet 3 soorten schubben Schoudergordel met verschillende beenderen Zwemblaas (luchtzak, aftakking slokdarm) Meestal uitwendige bevruchting 4 verschillende schubben Placoïde schubben (tandschubben) Ctenoïde schubben (kamschubben) baars, maanvis Cycloïde schubben (ronde schubben) karper, barbeel Ganoïde schubben (ruitvormige schubben) steur, beensnoek Onpare vinnen: staartvin meestal voortstuwende functie, andere stabiliserende functie Dorsale of eerste rugvin, anale of aarsvin, caudale of tweede rugvin Pare vinnen: paddelvormig roeispanen, stabilisatie en voortbeweging Pectorale of borstvinnen, pelvische of buikvinnen Bij sommige ‘longen’ Ventrale uitzakking farynx of oesofagus Naar dorsaal migreren Sommigen longblaasjes Zwemblaas Met gas gevulde zwemblaas is een opvallende en karakteristieke eigenschap van de viscera van vissen die tot 7% lichaamsvolume inneemt. Primaire functie neutraal drijfvermogen Ook voor geluids- of drukreceptie, geluidsproductie of als orgaan met respiratoire functie. Bij verschillende op bodem levende species is de zwemblaas afwezig neutraal drijfvermogen niet nodig. Sommige snel zwemmende species, geen zwemblaas zou weerstand verhogen door toename lichaamsoppervlak. Bezitten van neutraal drijfvermogen zorgt op 2 manieren dat een vis energie kan besparen (koudbloedig) Bewegingsloos blijven hangen in water Energieverbruik om horizontaal te zwemmen is gereduceerd. De zwemblaas stelt de vis in staat om zijn massadichtheid voortdurend aan te passen en het lichaam op de gewenste diepte te houden zonder dat de vis verder energie hoeft te verbruiken met zwembewegingen. Dorsale uitzakking oesofagus Aanpassen soortelijk gewicht vis Meer of minder gas Voorste deel = gasproducerend Achterste deel = gasopnemend Speelt rol bij horen en communiceren (geluid produceren) Sommigen bodembewoners zwemblaas verloren Soorten: Longvissen, kwast of vleesvinnigen, veelvinnigen, steuren, beensnoeken, echte beenvissen Longvissen Maar 2% O2 voorziening door kieuwen Ventrale uitzakking farynx of oesofagus Naar dorsaal migreren Sommigen longblaasjes (aan opp O2 inademen) Kieuwen sterk gereduceerd Bezitten naast kieuwen, een of twee longen en zijn zij in staat om door ademhaling zuurstof uit de lucht op te nemen zoals landdieren dat ook doen. De ledematen lijken ook meer op poten dan op vinnen en zij kunnen goed uit de voeten in een modderige omgeving Kwast of vleesvinnigen Coelacanten vroeg afgesplitst van andere kwastvinnigen nauwer verwant aan longvissen en viervoeters. Worden beschouwd als levende fossielen enige levende vertegenwoordigers van verder uitgestorven visgroep. Veelvinnigen Speciale borstvinnen Grote reeks dorsale vinnen Beperkte groep Hebben soort longen Zoet water Afrika Anderen Steuren Kraakbenig skelet (sec ontwikkeld) Beenplaten 4 baarden in mond Zwemblaas Spiraculum Planten voort in zoet Leven in zee Zeer traag groeiend Vlees en kaviaar Beensnoeken Snoekachtig uiterlijk Zwemblaas rol in ademhaling, hapt naar lucht Vraatzuchtige vissen Meestal niet eetbaar Kuit (eieren) giftig Anderen Echte beenvissen Recente vissen, 30 soorten met ingewikkelde systematiek, aangepast aan alle waterbiotopen Poolzeeën, tropische oceaan, opp, diepzee, stilstaand, snelstromend water, zoet, zout, brak water, zanderig, modderig, rotsbodem Poikiloterm (koudbloedig) geen energieverbruik voor lichaamstemp Solitaire soorten, scholen Trek in functie van voeding of voortplanting Zwemmen door laterale beweging staart Andere vinnen: lichaamstand en richtingsveranderingen Gestroomlijnd lichaam, afzetting van mucus langs huid snelle beweging Meeste zijn rovers: voeden zich met waterbewonende invertebraten en vissen, zelden planteneters Voedselbron voor andere vissen, reptielen, vogels en zoogdieren (wit vlees, zeer hoge voedingswaarde, snel bederf, visoverschotten tot vismeel) Voortplanting: 1x/jaar, uitwendige bevruchting, meestal ovipaar, ook vivipaar, jongen lijken op adulte vorm maar larvair karakter Bedreigingen Vernietiging van de leefomgeving, waterkrachtdammen en sluizen in vrij stromende rivieren en vervuiling door landbouw en industrie zijn grote boosdoeners. Ook lopen zoetwatervissen gevaar door overbevissing, invasieve soorten die oorspronkelijk niet in het de betreffende zoete wateren voorkomen, niet-duurzame zandwinning en de gevolgen van klimaatverandering

Use Quizgecko on...
Browser
Browser