Hoofdstuk 1: Wat is Psychologie? PDF
Document Details
Uploaded by AmpleMotif4563
Tags
Summary
This document explores the fundamental concepts of psychology and its evolution. It discusses observable behaviors, mental processes, and the history of psychology's development. It also touches upon the scientific revolution and how this revolution changed the study of psychology.
Full Transcript
HOOFDSTUK 1: WAT IS PSYCHOLOGIE? 1. EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE “Ψ is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waar de gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijepn die aan dat gedrag ten grondslagen lig...
HOOFDSTUK 1: WAT IS PSYCHOLOGIE? 1. EEN DEFINITIE VAN PSYCHOLOGIE “Ψ is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waar de gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijepn die aan dat gedrag ten grondslagen liggen” → op basis hiervan maken psychologen theorieën en modellen Observeerbaarheid binnen de wetenschappen - Dynamisch begrip & schijntegenstelling - Vroeger - De geesteswetenschappen (α) focusten op niet-observeerbare vragen/onderwerpen, terwijl men bij de exacte wetenschappen (β) meer ging kijken naar wat er fysiek observeerbaar is (vb.: organen) - Nu - De geesteswetenschappen maken nu meer gebruik van hersenscans wat fysiek is, terwijl de exacte wetenschappers eerder moleculen en andere “onzichtbare” zaken bestuderen 2. ONTWIKKELINGEN DIE DE PSYCHOLOGIE MOGELIJK GEMAAKT HEBBEN Rede, intuïtie en geloof (4de-5de eeuw BC) - Belangrijkste figuren: Socrates, Plato en Aristoteles - Typische aan wetenschap van toen - Maakten gebruik van hun eigen intuïtie/rede - X observaties → sofa science (zittend op hun zetel redeneren) - De mens is uniek want hij heeft een ziel ⇒ gehoorzaamd iets niet-aards ⇒ geloof ⇒ kortom: X wet. Studie gedrag/ info over mentale processen, X observaties, WEL axioma’s De wetenschappelijke revolutie - Belangrijkste figuren: Galilei, Newton, Copernicus,... - Veranderingen t.o.v. de Oude Grieken/kerk: - Kennis is gebaseerd op syst. observatie; axioma’s worden in vraag gesteld - Nadat kalender achter begint te lopen, ontdekt Copernicus dat aarde niet centraal staat in het universum - Mensbeeld verandert ook; axioma “wij zijn boven de natuur” wordt onderuitgehaald → specifiek van belang voor ψ Het ontstaan van twee culturen - Meer wetenschappelijke vooruitgang in protestantse/niet-katholieke landen → leidt tot 2 culturen: - α (klassieke humanistische cultuur) - β (natuurwetenschappelijke cultuur) 1 Toepassing van wetenschappelijke methode op menselijk functioneren - Observaties moeten gedetailleerd zijn - Na de stijging in interesse in observaties en onderzoek, merkte men dat mensen bepaalde zaken/metingen anders percipiëren → door alles in detail te beschrijven minimaliseert de menselijke fout - onderzoekers hebben nu ook interesse in het menselijk functioneren en waarom we die verschillen hebben ⇒ eerste ‘psychologische’ experimenten Vb.: - snelheid neurale transmissie: 30 m/s of 100 km/u (von Helmholtz) - Psychofysica (Weber) - Trichromatische theorie kleurperceptie (RGB) (Young) - Pioniers uit de lage landen - Quetelet (1e PhD Gent): normaalverdeling van individuele verschillen - Plateau: kleurperceptie, psychofysica (zelfs wanneer mensen naar dezelfde kleur kijken ervaren ze het anders) - Donders: mentale chronometrie = meten hoe lang mentale processen duren; de verwerkingstijd is niet zichtbaar - hoe? Door gebruik te maken van de subtractiemethode: controleconditie en proef aftrekken van elkaar. denk aan experiment met tijdens les! - ki ki ki ki vs ka ki ko ku (enkel ki zeggen) verklaring: luisteren naar wat je hoort en op basis daarvan discrimineren duurt langer dan constant hetzelfde nazeggen → stimulusdiscriminatie = 46ms - ki ki ki ki vs ka ki ko ku (alles nazeggen) juiste antwoord kiezen uit een aantal opties duurt langer dan enkel 1 optie hebben → responsselectie = 42ms - de subtractiemethode nog steeds toegepast binnen cognitieve psychologie - vb.: zien hoe men reageert op prenten van eten wanneer men voldaan is en wanneer men honger heeft De evolutietheorie - Darwin: the origin of species (1859) - natuurlijke selectie / survival of the fittest = evolutie o.b.v. noden om te overleven - mensen evolueerden uit dieren → mensen ook via natuurwetenschappelijke methode bestuderen - vb: Grant vinken op Galapagoseilanden - droge periode: nakomelingen zijn groter en hebben grote bekken om grote, dikke pitten te kunnen eten 2 - natte periode: nakomelingen zijn klein met kleine bekken om makkelijker kleine pitjes te kunnen eten 3. HET ONTSTAAN V AN DE PSYCHOLOGIE Ontwikkelingen binnen de filosofie - Overtuigingen van Descartes (17e eeuw) - platonisch dualisme - scheiding tussen geest en lichaam; geest heeft invloed op lichaam maar lichaam heeft geen invloed op geest - geest (vrije wil, kern van denken) ↔ lichaam (omhulsel) - rationalisme - ware kennis gebaseerd op rede - nativisme - mens heeft aangeboren kennis; hieruit andere kennis afleiden - gaat hand in hand met axioma’s v/d kerk & visie van de oude Grieken - mechanische visie - universum = machine; menselijk lichaam maakt deel van het universum ⇒ lichaam is dus ook een machine & volgt natuurwetten ⇒ lichaam kan dus op wetenschappelijk manier bestudeerd worden, geest niet - Empirisme (↔ nativisme) - inhoud v/ geest ≠ aangeboren - kennis komt uit zintuiglijke ervaringen en associaties van ideeën; dus in plaats van dat een mens geboren is met alle kennis, moet men ervaringen meemaken om kennis te verwerven - John Locke: tabula rasa - tabula rasa = onbeschreven blad; dit betekent dat een mens geboren wordt zonder enige kennis, maar wel gevormd wordt door de herinneringen die men maakt Ψ als nieuwe wetenschap - eerste labo ψ: Wundt (1879, te Leipzig) - begin wetenschappelijke psychologie - fysiologische psychologie (assistent von Helmholtz) - centrale logica: introspectie - Innere Wahrnehmung: van binnenuit naar eigen bewustzijn kijken - zoals sofa science van de oude Grieken ↕ - Experimentelle Selbstbeobachtung - gestandaardiseerde omgeving; participant geeft eenvoudige, kwantificeerbare antwoorden - vb.: kamer met licht en kamer zonder licht; iedereen gaat in dezelfde kamers en er zijn geen ramen dat van buiten de condities kunnen beïnvloeden ⇒ zo kan men standaardiseren 3 - werk van Wundt ⇒ eerste psychologische stroming: structuralisme - Titchener: elk proces opdelen in elementaire componenten - bewuste ervaring= associatie van sensaties, beelden en gevoelens - vb.: ik loop langs de bakker en ruik iets zoets (sensatie), plots herinner ik me de appelflappen die mijn ma altijd maakte (beelden) en wordt ik blij door nostalgie (gevoelens) ↕ - tegenbeweging: gestaltpsychologie - zoeken naar elementaire componenten = zinloos, want perceptie>reeks afzonderlijke sensaties - vb: harmonieuze melodie > enkel afzonderlijke noten - mensen nemen omgeving waar in gestalten (= gehelen/patronen) - visuele illusies: waarneming ≠ afzonderlijke elementen voorbeelden uit de les: - - opkomst V.S. als grootmacht (in OZ) in 20e eeuw - functionalisme - toegepaste ψ i.p.v. fundamenteel onderzoek (zoals in structuralisme) - “in functie v/d mens OZ doen” - afwijkingen detecteren (interesse in individuele verschillen komt van Darwin) - praktische problemen oplossen - onderwijs, industrie bevorderen, etc - hand in hand met Darwin: optimale aanpassing mens aan omgeving - James: mentale processen = “stream of consciousness” - Behaviorisme - geïnsp. door evolutieleer en functionalisme: focus op gedrag i.p.v. bewustzijn - principe van black-box: 4 - stelt de mentale processen voor wat er tussen stimulus (S) en reactie (R) is onbekend, volgens SKinner bestaan mentale processen niet eens: R komt direct na S - belangrijke figuren: Watson, Thorndike, Skinner - samen OZ: onder welke omstandigheden gedrag leren? - X introspectie⇒ te subjectief ! behavioristen vinden dat “meten=weten” - methode ( gelijkaardig aan logisch positivisme); voorwaarden: - enkel observeerbaar & meetbaar gedrag wordt onderzocht - repliceerbaarheid van proeven = belangrijk! → gebruik v/ operationele definities: vastzetten wat iets betekent zodat het niet fout geïnterpreteerd kan worden en zo de scores kan beïnvloeden - vb.: hond van Pavlov: “honger” = 6u geen eten & teken van honger = hoeveelheid kwijl - onafhankelijke & afhankelijke variabelen (belang in ψ: S-R) - onafh. beïnvloedt afhankelijke - relatie tussen S & R: beschreven als een “wet” (zoals in fysica!) ↕ - Psychoanalyse: tegenbeweging - bewustzijn = oppervlakkig fenomeen ⇒ men neemt onbewuste als oorsprong v/ persoonlijkheid & stoornissen - psychopathologie - trauma’s kindertijd zijn uit bewustzijn verdrongen, hoe lossen we dit op? ⇒ door ze van het onbewuste naar het bewuste te brengen → en hoe doet men dat? door vrije associaties en droominterpretaties - hermeneutische benadering - interpreteren van verleden= introspectief & filosofisch - sluit aan bij ‘sofa science’ - nadruk ligt op een bepaald fenomeen begrijpen, i.p.v. verklaren waarom het plaatsvindt - benadrukt verschil van psychoanalyse met experimentele psychologie 5 TL;DR: wat staat tegenover wat? cijfers geven aan wat eerst kwam! “↳” duidt aan dat een stroming uit de vorige voortvloeit! wetenschappelijk hermeneutisch empirisme (2) nativisme (1) structuralisme (3) gestaltpsychologie (4) ↳ functionalisme (5) ↳ behaviorisme (6) psychoanalyse (7) - CONCLUSIE: verschillende onderzoeksscholen hebben hetzelfde studiegebied - NW methode is superieur - introspectie is ook v/ belang; vooral voor gestaltψ (begin 20e eeuw) - houdt in: syst. observatie, empirie, toetsing (Michotte, Linschoten) - spanning tussen wet. & hermen. ψ; maar gaan akkoord dat ψ >feitelijke, intuïtieve kennis 4. ONDERZOEKSMETHODEN IN DE PSYCHOLOGIE Het belang van een literatuurstudie - gedetailleerde, duidelijk omschreven onderzoeksvraag - gebaseerd op theorie: samenhangend geheel v/ ideeën als verklaring v/e fenomeen → resultaten van jarenlang onderzoek - gebaseerd op ‘inval’ - gesprek met collega’s, vrienden, toevallige observaties, etc 6 - literatuurstudie - 95% al gedaan → belangrijkste werkinstrument v/e psycholoog - er valt dus niet veel nieuws te onderzoeken, maar vormt een heel goede basis - helpt onderzoeksvraag nauwkeuriger op te stellen - bekende valkuilen kunnen vermeden worden door te lezen - gebeurt nu via WoS (Web of Science - 3 bronnen van informatie in artikels - 1) de operationalisering - 2) de proefgroep - 3) keuze onderzoekstechniek - alledrie belangrijk voor repliceerbaarheid (denk aan Behaviorisme) Onderzoeksmethoden in de psychologie - 3 soorten - beschrijvend - correlationeel - experimenteel Beschrijvend onderzoek doel is om betrouwbare, correcte gegevens verzamelen over een onderwerp om onderwerp beter te begrijpen 1. naturalistische observatie = systematische observatie gedrag in een natuurlijke context - waar men rekening mee houdt: hoe vaak, wanneer, context, etc - vb.: effect v/ klasgrootte op agressie bij kleuters: leerrendement & kostprijs (onderwijsψ) - hoe gemeten? - meerdere observanten, elk kind 5 min geobserveerd, gebeurde 6 keer per kind over meerdere dagen; 235 kinderen uit 21 kleine en 18 grote klassen - observanten noteren gedrag om de 10 seconden - 97k meetpunten - resultaten: - lesgericht: 95% vs 88% - lesonderbrekend: +/- 2.5% vs 4.5% - conclusie: weinig verschil tussen lesonderbrekend gedrag bij grote en kleine klassen - belangrijk voor evidentie gebaseerd beleid: - men onderzoekt maatschappelijk relevante onderwerpen (kijken naar realiteitsgehalte!) 7 - voordeel - context zorgt voor geen problemen want het is de echte context - startpunt voor meer gericht onderzoek - nadeel - keuze scoringscriteria - bij vb.: wat telt als ‘lesgericht’? ⇒ welke categorieën - complexiteit data - reactieve gedragingen - vb.: minder agressie dan normaal door aanwezige camera’s, observatieruimtes, integratie context 2. vragenlijsten - vragen aan mensen die ervaring hebben met onderwerp - kan ook ter aanvulling van observaties - individuele vragen worden gecombineerd in scholen - Likertschaal: 7pt - vb. kleuters: 50 vragen, 6 schalen - voordeel - anoniem, eigen tempo - snelle dataverwerking - nadeel - subjectiviteit - sociale wenselijkheid: omdat men weet dat men geobserveerd wordt, zullen de subjecten zich op een sociaal aanvaardbaar manier gedragen 3. interviews - open, gerichte, mondelinge vragen in interactie met bevraagde - gestructureerd of ongestructureerd - voordeel - meer detail dan bij een vragenlijst; mogelijkheid tot doorvragen ⇒ meer nuance - identificatie variabelen bij nieuwe onderwerpen - nadeel - generaliseerbaarheid: sampling bias is gekozen door de onderzoeker, dus het kan zijn dat het niet representatief is ⇒ ook door kleine sampling - perceptie ≠ realiteit - sociale wenselijkheid door geen anonimiteit - vergelijkbaarheid (ongestructureerde interviews) → personeelsselectie 4. opiniepeilingen - inventaris v/d opinies over een onderwerp (vooral sociale thema’s, politiek, volksbevragingen, etc) 8 - voordeel - kort & snel - grote & representatieve steekproef - nadeel - sociale wenselijkheid - nonresponse bias - representativiteit → manier waarop je mensen bereikt kan bepaalde groepen/individuen afsluiten - invloed verwoording/vraagstelling (push polls die je in een bepaalde richting duwen) 5. psychologische tests - meten/kwantificeren menselijke eigenschappen en vaardigheden - gebeurt o.b.v.: gestandaardiseerde test: betrouwbaar, na zorgvuldig vooronderzoek - vb.: IQ, persoonlijkheid, wiskundevaardigheden, etc 6. archiefdata - analyseren bestaande datasets - vb.: klasgrootte → klasgegevens & resultaten opvragen bij onderwijskoepels 7. gevalstudies (case studies) - onderzoek over 1 persoon/gebeurtenis/geval met als doel algemeen geldende principes te identificeren - toepassing: - neuro(psycho)logie - vb.: Patiënt K.C.: autobiografisch vs semantisch geheugen → herinnert feiten maar niet zelfgemaakte herinneringen - Freud: Lucy R; vanillepudding case → ruikt overal en herinnert later pas vanwaar de herinnering komt ⇒ blijkt een manifestatie van haar eenzaamheid te zijn - Kitty Genovese: bystander effect → gevalsstudie als startpunt onderzoek - voordeel - intensief en gedetailleerd - nadeel - generaliseerbaarheid: i.t.t. de vorige methoden gaat hier niet om grotere groepen 8. kwalitatief onderzoek - hermeneutisch geïnspireerd - i.t.t. vorige methoden, focust men hier minder op cijfers & gegevens - voordeel - focus op diepgaande analyse & interpretatie - vb. thematische analyse v/ interview - individueel of in focusgroep - nadeel - subjectiviteit v/d onderzoeker - generaliseerbaarheid 9 Correlationeel onderzoek - begrip in achtergronden & fenomenen - verbanden tss waarnemingen leggen - correlatie = samenhang tss 2 variabelen - vb. gewicht & grootte; IQ & schoolprestatie; uren slaap & ongevalen - variabele = elk veranderlijk kenmerk dat kan gemeten worden - correlatiecoëfficiënt - tss -1 & 1; meestal boven 0,5/onder -0,5 betekent het dat het significant is - 0 = er is helemaal geen correlatie - 1 = als de ene stijgt, stijgt de andere ook - -1 = als de ene stijgt, daalt de andere - voorspellen v/ ene variabele o.b.v. andere - onderscheid correlatie – causaliteit - omdat er een hoge correlatiecoëfficiënt is, betekent het niet per se dat ze elkaar direct beïnvloeden! → consequenties voor maatregelen & beleid - vb. hoe meer ijsjes gegeten worden, hoe meer verdrinkingen er zijn - A→B of B→A of C→A en B of A→B en B→A Experimenteel onderzoek Oorzakelijke verbanden (verandering in A, effect B? A→B) - in correlationeel OZ komen variabelen natuurlijk samen voor, hier niet - zelfde onderwerpen komen wel aan bad, maar men manipuleert ze actief & observeert effect → alle andere variabelen worden constant gehouden - anders confounds → zorgt voor onzekerheid over oorzaak-gevolg relatie - vb. bystander effect - oorzaak: anderen aanwezig? - mogelijke confounds: geslacht, leeftijd, etc v/ persoon op de trap - vb. sociale uitsluiting & welzijn - computerspel m/ medespelers (waarvan proefpersoon niet weet dat ze eigenlijk gestuurd worden door AI), 4 condities - via vragenlijstonderzoek blijkt r = -0.4 5 belangrijke fasen in experimenteel onderzoek 1) voor het experiment - literatuurstudie 2) hypotheseformulering - voorspelling o.b.v. een theorie die in een experiment getoetst wordt - verificatie v/ hypothese - falsificatie v/ hypothese → herzie theorie - vereist beter begrip v/ fenomeen dan achteraf verklaren 10 3) hypothese in experiment gieten - onafhankelijke variabelen: worden gemanipuleerd; effect op afh. var. - afhankelijke variabelen: meten effect van manipulatie - controlevariabelen: hou je constant om confounds te vermijden 4) data verzamelen & analyseren - tellen, meten → is het statistisch significant? (= verschil tss condities groot genoeg om betekenisvol & betrouwbaar te zijn?) 5) evalueren hypothese (& terugkoppeling theorie) - verificatie & falsificatie - voordeel - causaliteit & controle - repliceerbaarheid & betrouwbaarheid - nadeel - manipulatie soms niet mogelijk → invloed v/ variabelen moet ingeschat worden Is wetenschap altijd juist? → NEEN! - theoriëen = gissingen - veel onderzoek nodig om helder beeld te krijgen - verificatie/falsificatie kan lang duren (soms decennia of eeuwen!) - punten van kritiek op OZ - research bias: perceptie v/ onderzoeker beïnvloedt onderzoek - is er voldaan aan interne validiteit externe validiteit zijn de oorzaak-gevolg relaties repliceerbaar? gerechtvaardigd storende variabelen? confounds? generaliseerbaar? (naar andere groepen/culturen/hele samenleving?) experimenteel > ecologische validiteit? correlationeel/case-study (veldexperiment als alternatief) - spanningsveld tss interne validiteit & externe validiteit - kijken naar meta-analyse = verzameling v/ groot aantal studies/participanten - vb.: invloed van psychologische interventies op sportprestatie (35 studies, 1243 participanten op WoS) 11 5. BELANG V/ BIOLOGISCHE FACTOREN VOOR DE VERKLARING V/ MENSELIJK GEDRAG Een goede werking van het centrale zenuwstelsel (CZS) - dualisme - geest & lichaam zijn 2 gescheiden gehelen - geest beïnvloedt lichaam, maar niet omgekeerd - pathologie: geesten (possessions), duivels (fluisteren in je oor), etc Invloed van lichaam op geest - ontwikkelingen binnen geneeskunde; evolutieleer - CZS (hersenen, ruggenmerg) beïnvloedt gedrag! - gelokaliseerde letsels m/ specifieke pathologie - vb.: Broca afasie - algemene hersenaandoeningen - vb.: Alzheimer - ondervoeding - vb. hongersnood tijdens zwangerschap → lager IQ - medicatie → psychische pathologie - te weinig serotonine ⇒ depressie - invloed van buitenom CZS mogelijk; vb.: - honger, dorst & seksuele driften beïnvloeden gedrag - pijn kan gedachten & gevoelens beïnvloeden - te weinig zonlicht → meer kans op neerslachtigheid - meer lichaamsbeweging → positieve invloed op humeur invloed van genen/erfelijkheid vb. IQ, persoonlijkheid, motoriek 1) tweelingenonderzoek - eeneiige vs twee-eiige tweelingen - vb.: huilgedrag bij peuters; grotere correlatie tss eeneiige, maar ook nog grote correlatie tss twee-eeiige 2) adoptiestudies - kinderen met adoptie- vs biologische ouders - vb.: suïcide - bio ouder ⇒ overerving - adoptieouder ⇒ sociaal leerproces - er is een interactie effect aanwezig 12 3) stamboomonderzoek - eigenschap over generaties heen bekijken - vb.: SLI - 11/24 kleinkinderen = drager - dominante overerving op niet-geslachtsgebonden chromosoom → 50% om door te geven indien drager Invloed vanuit de menselijke evolutie - genetische eigenschappen doorgeven/ aangeboren eig. - vb.: - bij dieren: inprenting - bij mensen: baby’s glimlach, zelfs wanneer ze blind zijn en het dus niet kunnen “nadoen” - evolutiepsychologie - biedt verklaring voor gedrag vanuit evolutieleer - vb: belang v/ erfelijke eig. bij partnerkeuze 6. DE ONMISBAARHEID VAN COGNITIES Redenen waarom het behaviorisme niet is blijven bestaan - Welke rol spelen cognities, gedachten, mentale processen? - behaviorisme: enkel S-R relatie - maar gedrag= leren uit ervaringen, dus is het meer dan enkel S-R - Tolman, 1932: cognitieve kaart - muis moet omweg vinden → neemt pad 2 → gaat terug → neemt pad 3 - toont aan dat muis een mentale kaart heeft & leert uit ervaringen - belang van de computer - Descartes maakte gelijkenis tss mens/lichaam & machine - impliceert “geest in de machine” aka geest stuurt machine - homunculus: klein wezentje met vrije wil & stelt doelgericht gedrag - ontdekking informatiefeedback - vb.: thermostaat verandert obv hoe warm het is - idee van homunculus wordt verworpen → organisme zelf = doelgericht - verdere ontwikkeling pc voor informatieverwerking - paradox: techniekers ontwikkelen systeem waarvan behaviorist het onstaan ontkennen - ontwikkeling van programma’s die menselijk gedrag nabootsen - vb: - info opslagen & ophalen - maar ook meer ingewikkelde programma’s zoals AI 13 7. DE MENS MAAKT DEEL UIT VAN DE GROEP Iedereen is met elkaar verbonden - mens = sociaal wezen - degrees of separation: hoeveelheid stappen dat iemand verwijderd is van eender welk persoon - Volgens Milgram =6; volgens Meta (FB) =3,5 - meeste contacten niet met willekeurige personen - sterke intragroepsbeïnvloeding ⇒ leidt tot socioculturele verschillen - vb.: je kent als student wss mensen van je eigen leeftijd; wss ook van UGent, wss ook ψ studenten → verschillen m/ volwassenen in NL Culturele verschillen - Hofstede; - onderscheidt 5 dimensies waarop culturen verschillen - individualisme - macht - onzekerheid - masculiniteit - oriëntatie - probleem met generaliseerbaarheid v/ OZ - enkel toetsbaar op WEIRD people: western, educated, industrialized rich & democratic - Nature - nurture debat - erfelijkheid & soc.-culturele invloeden als tegenpolen; wat veroorzaakt gedrag? - vb.: geslachtsverschillen: bio. of soc.-cult.? - worden kleiner door de eeuwen heen, maar “kleiner worden” gebeurt minder in landen met weinig aandacht voor onderwijs van meisjes - nature/nurture vaak confounded - tweeling- & adoptiestudie kan oplossing bieden - nadeel: zeldzaam & geen garantie op sterk verschillende nurture 8. HET BIOPSYCHOSOCIALE MODEL Het biopsychosociale model in de geneeskunde Engel, 1977: biopsychosociale model - aandacht voor bijdrage v/ 3 factoren - interacties mogelijk ↔ biomedische model - voornamelijk aandacht voor biologische - hardnekkig aanwezig binnen geneeskunde - ook in media 14 - vb.: chocoladeverslaafden: vooral focus op hersenscans terwijl hun ervaring v/ intense drang ook van belang is Interacties - Toepassing: agressief gedrag bij de mens - tweeling & adoptiestudies: biologische component op 50% geschat - serotonine laag → meer agressie - testosteron hoog → meer agressie - ook bij trans personen die hormonen nemen - 50% over - cognitief - bekrachtiging, observerend leren - beperkte oplossingsstrategieën - interacties (vb bio & socio) - additieve effecten v/ bio & soc + interactie 9. DE PLAATS VAN DE PSYCHOLOGIE IN DE SAMENLEVING → The good news - Veel aandacht voor ψ Niet enkel op TV/in de media, maar ook in het onderwijs en op het arbeidsmarkt krijgt psychologie een prominentere rol in onze maatschappij, vb: - TV: shows met psychologen, seksuologen, coaches, … - Pathologie: ASS, ADHD, burnout, … - Onderwijs: leerstoornissen, ontwikkelingsstoornissen, … - Arbeidsmarkt: bedrijfsψ, rekrutering, werktevredenheid,.. - Meer accurate voorstelling van psychologische problemen in media Denk aan Atypical en Bojack Horseman! → The bad news - Populariteit van ψ als pseudowetenschap - Literatuur ( boeken die niet op feiten gebaseerd zijn maar op persoonlijke ervaringen) - Stereotypering in films (genius stereotype van een persoon met autisme- - Rechtspraak (leugendetectors geven vals positieven/negatieven) - Depp v Heard trial: psychologen aan beide kanten interpreteren het gedrag van Heard anders, waardoor geloof in ψ ook daalt - Risico op wantoestanden - Mensen zonder een theoretische achtergrond met maar een cursus van enkele weken geven therapie → beschikken niet over de nodige expertise - Weinig kennis over ψ/beroep “psycholoog” - In de ogen van de mensen is een psycholoog iemand die zit en luistert → fout! 15 - Mensen denken dat een psycholoog minder gespecialiseerde kennis nodig heeft dan de wetenschappers die “de harde wetenschappen” bestuderen → denken ook dat het makkelijker is HOOFDSTUK 3: GEWAARWORDING 1. GEWAARWORDING VS WAARNEMING - verschillende modaliteiten in perceptuele verwerking zijn NIET onafhankelijk - McGurk effect: je percipieert wat er gezegd wordt anders afhankelijk van welke - vb.: filmpje: visueel ‘ga’; auditief ‘ba’; multimodaal ‘da’ conclusie: - gewaarwording: opname stimulatie omgeving elektrische & chemische signalen in hersenen - beelden, klanken, geuren , smaken, etc - vb.: random zwarte vlekken → - waarneming: interpretatie/begrip van fragmentarische gewaarwordingen - zinvolle voorstelling van de omgeving - vb.: vrouw in dalmatiërtekening - interpretatie gebeurt snel & onbewust Hoeveel zintuigen zijn er? - 5 klassieke zintuigen v/ Aristoteles: - zicht - gehoor - smaak - tast - ondertussen hebben wetenschappers nog 5 extra gevonden (10 zintuigen in totaal!): - pijngewaarwording - temperatuurgewaarwording - evenwichtsgevoel (vestibulair zintuig) - kinesthesie (positie & beweging v/ gewrichten & spieren) - interoceptie (interne sensaties zoals honger, hartslag, blaas) 2. HET GEZICHTSVERMOGEN fysica van het licht - licht= elektromagnetische stralingen - snelle trillingen (= oscillaties) v/ elektrisch geladen materiaal - bewegen voort in golven m/e bep. golflengte - zichtbare spectrum: 400-700 nm - X-stralen, ultraviolet, radiogolven - klein spectrum: overvloedig aanwezig op aarde → evolutionair interessant - andere golven gaan door weefsel heen (magnetron) 16