Full Transcript

Deel 3: kinesitherapeutisch onderzoek bovenste lidmaat en wervelkolom Verwijzing en aanmelding Arts voert medisch onderzoek uit indien nodig: verwijzing naar de kinesitherapeut. Volgende gegevens worden aangeleverd met de verwijzing: Gestelde medische diagnose Achtergrondinformatie over de patiënt...

Deel 3: kinesitherapeutisch onderzoek bovenste lidmaat en wervelkolom Verwijzing en aanmelding Arts voert medisch onderzoek uit indien nodig: verwijzing naar de kinesitherapeut. Volgende gegevens worden aangeleverd met de verwijzing: Gestelde medische diagnose Achtergrondinformatie over de patiënt. Het betreft informatie over andere aandoeningen (co- morbiditeit), voorgaande behandelingen, voorgaande onderzoeken. Door de kinesitherapeut uit te voeren onderzoek/ behandeling Aantal en frequentie van behandelingen Informatie over de medische beeldvorming of overige medische informatie Kinesitherapeut doorloopt een systematisch proces waarin hij door vragen, waarnemen en functietests het gezondheidsprobleem van de patiënt in kaart probeert te brengen. Noodzakelijk eendezelfde medische diagnose kan bij verschillende personen aanleiding geven tot verschillende functionene stoornissen en verschillende vehandelbaren grootheden. onmogelijk om 1 standaardbehandeling per medische diagnose te verstrekken. De gevonden fysieke sumptomen (subjectieve bevindingen) en tekens (objectieve bevindingen) onderdeel vormen van het klachtpatroon van de patiënt. Klachtenbeeld wordt multifactorieel bepaald (= door meer dan 1 factor) pijnbeleving en pijngedrag spelen hier een grote rol. Voorzorgsmaatregelen voor een klinisch onderzoek optimaal te laten verlopen: Informeer de patiënt over het hoe en waarom van het onderzoek. Wees bereid om te luisteren naar de informatie die de patiënt geeft. Benader iedereen respectvol. Zorg voor een aangename onderzoeksruimte. Let bv. op een aangename omgevings- en vloertemperatuur, een duidelijke kleedruimte en een afzonderlijke plaats waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Dit om zoveel mogelijk het privacygevoel van de onderzochte te respecteren. Zorg voor symmetrische verlichting om de invloed van schaduwen op gang- en standsafwijkingen te vermijden. Zorg voor degelijke apparatuur (onderzoeksbank, meetapparatuur). Screeningsproces = als de patiënt niet verwezen is door een arts, bij directe toegankelijkheid aanmelding van de patiënt de inventarisatie van de hulpvraag het screenen naar al dan niet indicatie voor kinesitherapie (pluis of niet-pluis) de patiënt informeren over de uitkomst van de screening en het formuleren van het hieropvolgende advies (zie zorgverleningsproces). Pluis = wel iets voor kine Niet pluis = 1. Kine herkent het profiel, maar herkent mogelijke ergnstige pathologie arts 2. Kine herkent het profiel, maar wordt beter door een andere hulpverlener gedaan andere zorgverlener 3. Kine herkent het profiel niet arts Anamnese (p 32-44) Vraaggesprek en wordt afgenomen bij de start van het zorgverleningsproces. Hieruit verneemt de therapeut de ziektegeschiedenis zoals deze uit de herinnering van de patiënt blijkt. Dit betreft een door vragen geleid chronologisch verslag van de patiënt over zijn symptomen, zijn klacht(en). Vereist inzich in de pathofysiologie waardoor symptomen herkent worden, met elkaar in verband gebracht worden en worden vergeleken met theoretische waarschijnlijkheden en onwaarschijnlijkheden. Inhoud anamnese Toelichting onderdelen van de anamnese Het MDBB-model (zie pp en cursus p.45-58) Definitie = Meer dimensionaal Belastings-Belastbaarheidsmodel = denkmodel waarbij volledig zorgverleningsproces in termen van belasting en belastbaarheid doorlopen wordt: Oorzaak/diagnose Behandeldoelen/plan behandelstrategie Bijdrage voor klinisch redeneren Terminologie B = belasting (eisen, wat een individu doet of voelt) BBH = belastbaarheid (mogelijkheden, wat je lichaam aankan) BPS = F/M Biomedisch = Fysiek (lokaal/algemeen B-BBH) Psycho-Sociaal = Mentaal (algemeen B-BBH) Lokale belasting: mechanische, thermische of chemische belasting van weefsels op de plaats van de aandoening of in de regio (info uit speciële anamnese) Algemene belasting: algemene lichamelijke en/ of geestelijke belasting (info uit sociale en aanvullende anamnese) Lokale belastbaarheid: het vermogen van weefsels en organen op de plaats van de aandoening om de mechanische, thermische en chemische belasting te kunnen dragen (info uit aanvullende anamnese) Trauma’s, operaties, vroegere of acute klachten in die regio = kunnen duiden op een verminderende lokale belastbaarheid Algemene belastbaarheid: vermogen van het individu algemene lichamelijke en/of geestelijke belasting te kunnen verdragen (info uit sociale en aanvullende anamnese) Zie p. 50-51 voor voorbeeldvragen Belasting wordt bepaald/beïnvloed door: Belastbaarheid wordt beïnvloed door: ALGEMEEN ALGEMEEN Werk Sport Roken Alcohol (misbruik) Medicatie (misbruik) (Langdurig negatieve) stress Constitutie Conditie Ziekte/gezondheid Leeftijd (Langdurig negatieve) stress LOKAAL LOKAAL Werk Sport Hobby’s Circulatie Littekenweefsel door bijv. operaties = factoren die een rol spelen bij het toenemen/afnemen van de lokale en algemene belasting & het afnemen van de lokale en algemene belastbaarheid Basisprincipes en elementen van het MDBB-model Meerdimensionaal = Gezondheid is een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal evenwicht (biopsychosociaal) B en BBH = Dynamisch evenwicht tussen B en BBH Adaptief vermogen = wanneer, in interactie met de omgeving, de belasting (of eisen) en belastbaarheid (of mogelijkheden) voortdurend op elkaar worden afgestemd. Het individu is in staat tot verandering in eigenschappen (fysiek en gedragsmatig) en is ook in staat zich aan te passen aan de omgeving. Vb.fysiek: iemand gaat meer trainen (verhoogde belasting), dan passen de spieren zich aan d.m.v. spierhypertrofie (verhogen belastbaarheid) zo blijft het evenwicht Vb. gedragsmatig: wanneer iemand een spierscheur heeft (verlaagde belastbaarheid) past die persoon zich aan door minder te trainen (verlaagde belasting) zo blijft het evenwicht Vb. gedrag: als er een spierscheur ontstaat zal het individu zich aanpassen door minder te gaan trainen, en wordt op die manier het evenwicht tussen B en BBH hersteld. Over en onderbelasting Overbelasting = wanneer de belasting de belastbaarheid van het lichaam ver overschrijdt, dan daalt de belastbaarheid Onderbelasting = wanneer de belasting niet hoog genoeg is en ver onder de belastbaarheidsgrens van het lichaam blijft (een bedlegerige patiënt) kunnen beide leiden tot gezondheidsproblemen MDBB-model binnen de kinesitherapie Het MDBB-model is een biopsychosociaal gezondheidsmodel. De gezondheid wordt hierin opgevat als een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en als een dynamisch evenwicht tussen belasting en belastbaarheid. Dit betekent dat bij de gezonde, zich welbevinden mens, de belasting en belastbaarheid voortdurend op elkaar worden afgestemd d.m.v. het adaptatievermogen. (dynamisch evenwicht) Deze verstoringen van het dynamisch evenwicht kunnen leiden tot gezondheidsproblemen (D.m.v. het MDBB-model kan dat gezondheidsprobleem worden geanalyseerd) Patiënt die wordt verwezen naar de kine i.v.m. klachten over het functioneren van het bewegingsapparaat kenmerkt zich door een verminderde belastbaarheid van de weefsels en organen van het bewegingsapparaat. Verminderde belastbaarheid kan het gevolg zijn van: Een grote momentele belasting: in geval van trauma of een acute overbelasting Een onvoldoende afstemming van de belastbaarheid op de belasting door verminderd adaptievermogen (= vermogen om B en BBH op elkaar af te stemmen) kan door verschillende factoren ontstaan = herstelbelemmerende factoren (andere naam) Herstelbelemmerende factoren = kunnen op meerdere terreinen liggen (biopsychosociaal) ze liggen dikwijls aan de basis van het functioneringsprobleem, maar belemmeren het herstel van dit probleem Kinesitherapeutische behandeling = gericht op het optimaliseren van de herstel- of aanpassingsprocessen die aan de grond liggen van het adaptievermogen Ze gaan de processen stimuleren en de belemmerende factoren elimineren Doel Het MDBB wordt opgesteld aan de hand van de informatie uit de anamnese. Hierbij wordt rekening gehouden met: De belasting en belastbaarheid t.h.v. de regio van het letsel (lokale B en BBH) De belasting en belastbaarheid t.h.v. de biopsychosociale context van het individu (algemene belasting en belastbaarheid) De (lokale en algemene) herstelbelemmerende factoren Het is een denkmodel!!! KAN op 2 momenten in klinisch redeneerproces opgesteld worden (Net voor) het moment van ontstaan van de klacht Op het moment van de anamnese (na de klachten zijn ontstaan) Doel: Op ontstaansmoment inzicht over de oorzaak Op anamnesemoment behandelingsstrategie In termen van B en BBH Stappenplan voor het opstellen van het MDBB-model 1. Norm opstellen Bepalen wat voor die patiënt “normaal” is qua belasting en belastbaarheid Vb. leeftijd, hobby, beroep, pathologie… (als je nog maar een week loopt telt dat niet mee!) !! Niet vergelijken met andere mensen, bij elke persoon in het verschillend 2. moment bepalen (net voor) moment van ontstaan van de klacht Op het moment van de anamnese 3. lokale belasting, belastbaarheid bepalen 4. algemene belasting en belastbaarheid bepale 5. evenwicht bepalen B BBH evenwicht? lokaal = tov norm ↗ tov norm ↘ tov norm = tov norm ↘ tov norm Evenwicht Verstoord evenwicht algemeen F/M (BPS) = tov norm ↗ tov norm ↘ tov norm F/M (BPS) = tov norm ↘ tov norm KIJK NAAR SYMPTOMEN! Evenwicht Verstoord evenwicht belasting en belastbaarheid vergelijken met de norm 6. besluit formuleren Wordt geformuleerd in termen van B en BBH. Afhankelijk van het moment waarop het MDBB-model wordt gemaakt, is dit besluit anders. Trauma-analyse Overbelasting = geleidelijk ontstaan van de klacht oorzaak van de klacht zoeken in termen van B en BBH (onevenwicht tussen B en BBH) MDBB (6 stappen) Trauma = plots ontstaan van klacht oorzaak (evenwicht tussen B en BBH) Trauma-analyse (4 stappen+besluit) Hoe stond de aangedane regio op moment van het trauma? Hoe groot was de inwerkende kracht? Vanuit welke kracht kwam de kracht? Was er direct functieverlies? Besluit: Geen verstoord evenwicht tussen B en BBH aan de basis van het ontstaan van de klacht, maar een trauma. Trauma-analyse moet meer uitgevraagd worden. OVERZICHT B en BBH op moment van ontstaan: Overbelasting (geleidelijk ontstaan van klacht) = oorzaak van klacht in termen van B en BBH => MDBB (6 stappen) Trauma = oorzaak => trauma-analyse(4 vragen + besluit) MDBB op moment van anamnese: Behandelstrategie in termen van B en BBH bepalen => MDBB model (6 stappen) Onderzoek Onderzoeksdoelstellingen van het basisonderzoek Op basis van de gegevens uit de anamnese worden voor aanvang van het eigenlijke onderzoek idealiter onderzoeksdoelen geformuleerd voor het verdere verloop van het basisonderzoek. Doel basisonderzoek = kinesitherapeutische diagnose vervolledigen aan de hand van ICF De onderzoeksdoelen worden door middel van inspectie, kort palpatie en basisfunctieonderzoek nagegaan (onderzoeksplan) en kunnen als volgt geformuleerd worden: Basisonderzoek = voorlopig inventariserend onderzoek. Het omvat een anamnese (vraaggesprek) en inspectie (systematisch observeren) en een zo beperkt mogelijk aantal functietests. Inspectie Systematische waarneming en links-rechtsvergelijking van het lichaam van de patiënt, zichtbare veranderingen vast stellen en registreren. Deze veranderingen worden verder geanalyseerd in het volgend onderzoek en onderzocht op hun mogelijke relaties met de klachten van de patiënt. De inspectie start van zodra de patiënt binnenloopt. De inspectie situeert zich na de anamnese en voor het functieonderzoek, maar er kunnen al waarneembare veranderingen optreden bij het binnenwandelen. A. Algemene inspectie Pas in 2e semester B. Lokale inspectie Lokale inspectie van de betrokke/aangedane regio(‘s). (hieronder aandachtpunten) Inspectie elleboog/voorarm Hoe komt de patiënt binnen? Vergelijk de stand van de elleboog en de contouren met de gezonde zijde. Is er een valgusstand of hyperextensie van het gewricht? Vergelijk de conditie van de huid (kleur, littekens, zwelling, letsel). Atrofie of hypertrofie? Inspectie schouder Hoe komt de patiënt binnen? Inspectie van ventraal: De contouren van de schoudergordel: gevormd door de skeletdelen van de scapula, het acromion en de clavicula en door de musculatuur van de schoudergordel. Let op atrofie. De nek- schouderlijn: even hoog? Is er een (sub)luxatiestand van het acromioclaviculair gewricht? Het okselcontact: symmetrisch? Inspectie van lateraal (links en rechtsvergelijking): Stand van de schouders: Naar achter geeft over het algemeen een fiere indruk. Naar voor geeft over het algemeen een ‘slappe’ indruk. In veel gevallen van klachten in het nek/schoudergebied blijkt de houding mede verantwoordelijk te zijn voor de klachten. Houdingscorrectie maakt dan ook een belangrijk onderdeel van de therapie uit. Inspectie van dorsaal: Scapula: even hoog? Steken ze opvallend naar dorsaal uit (zoals het geval bij verlamming van m. serratus anterior)? Inspectie pols/hand Hoe komt de patiënt binnen? Stand van de pols en de gewrichtjes van de hand. Zwelling? Van de hele hand of lokale zwelling? Atrofie? Kleurveranderingen? Veranderingen van huid: glimmen, pigmentatie, schilferen, vlekken? Korte palpatie Zowel vòòr het BO als na het TO uitvoeren, om te oordelen of de klachten (warmte en zwelling) zijn toegenomen door de uitgevoerde tests. Warmte, zwelling, roodheid? palperen met handrug Basisfunctieonderzoek Het onderzoek richt zich op het bewegend dysfunctioneren. Men richt zich vaak op de functionele stoornissen. (Niet altijd makkelijk om deze te objectiveren) Na de anamnese, algemene en lokale inspectie en de korte palpatie worden enkele functionele tests uitgevoerd (BO) tijdens deze tests worden de structuren belast dmv compressie, rek en contractie adhv een actief en passief functieonderzoek en een weerstandsonderzoek. Er wordt onderzocht naar de mogelijke oorsprong van de klachten: Niet-contractiele structuren Botstructuren Kraakbeen Intra-articulaire structuren Kapsel Ligamenten Contractiele structuren Spierpeesapparaat Aard van de functiestoornissen wordt nagegaan: Hypo-hypermobiliteit Krachtvermindering Incoördinatie Alle structuren die deelnemen aan het relevante segment dienen in het functieonderzoek betrokken te worden. A. Gewrichtsmobiliteit (p.73-76) Mobiliteit = Bewegingsuitslag in diverse richtingen (ROM = range of motion) normale mobiliteit = totale pijnvrije ROM met een normaal eindgevoel en geen abnormale weerstand tijdens passief bewegen. alle gewrichten dienen een goede mobiliteit te hebben om het lichaam in zijn geheel optimaal te laten funtioneren (als je langdurig verminderde beweegelijkheid hebt in de enkel kan dit een effect hebben op de knie, heup, bekken) Gewrichtsmobiliteit is structureel beperkt door 1 oof meerdere bewegingsbeperkende factoren: intra-articulaire factoren = vorm en toestand van gewrichtsvlakken, kapsel, disci, menisci…) extra-articulaire factoren = structuren buiten het gewrichtskapsel zoals spieren, pezen, ligamenten, zenuwen, bursa, huis, omliggend bot, bloedvaten…) om infra en extra te differentiëren kan men beroep doen op de uitgangspositie en lokalisatie van de kracht (zie praktijk) Lenigheid = zowel spierlenigheid als gewrichtslenigheid gewrichtslenigheid wordt getest door goniometrie. spierlenigheid wordt getest door lenigheidstesten of spierlengtetesten Range of motion (ROM) = de bewegingshoeveelheid die mogelijk is ter hoogte van een gewricht. = individueel verschillend + wordt beïnvloedt door verschillende factoren (leeftijd, geslacht…) Actieve range of motion (aROM) = mogelijke bewegingshoeveelheid gedurende een zelfstandige gewrichtsbeweging. (de bewegingshoeveelheid die mogelijk is bij een beweging die wordt geleverd door een actieve contractie van die spieren die dat gewricht overspannen.) Actief-geassisteerde ROM = type aROM waarbij hulp geboden wordt door een externe kracht om de beweging te vervolledigen. Passieve range of motion (pROM) = bewegingsmogelijkheid verkregen door een externe kracht externe kracht = zwaartekracht, mashine, individu of ander lichaamsdeel van de patiënt zelf Eindgevoel Passieve range of motion wordt bepaald door een unieke structuur van het gewricht. = zacht / stevig / hard Trajectweerstand Weerstand van de pROM tijdens een beweging reflectoire reactie op pijn (afweerspanning) Gewrichtsstanden Ruststand: de stand waarbij de weefsels van het gewricht zo ontspannen mogelijk zijn. Nulstand: de stand van waaruit de gewrichtsuitslagen worden gemeten (= anatomische stand). Eindstand: stand van de lichaamsdelen in een gewricht waarbij de grens van de beweging in éénrichting is bereikt (eindgevoel wordt hier waargenomen). Close-packed position: stand van de lichaamsdelen in een gewricht waarbij de congruentie van degewrichtsoppervlakken maximaal is en de capsuloligamentaire structuren onder maximale spanning staan, zodat een relatief stabiele situatie ontstaat. Loose-packed position: stand van de lichaamsdelen in een gewricht waarbij de congruentie van de contactoppervlakken optimaal is, zodat een goede beweeglijkheid mogelijk is. Factoren die de gewrichtsbewegelijkheid beperken Ligamenten en gewrichtskapsel Spierpeesapparaat Neuromusculaire beperkingen P. 73-81 in cursus B. Onderdelen basisfunctieonderzoek In dit onderzoek worden de contractiele en niet-contractiele structuren van de aangedane regio belast waarbij de patiënt ons meedeelt welke invloed die belasting op zijn symptomen uitoefent. (pijn of niet) actief functieonderzoek Actief functioneel onderzoek Actief lokaal-anatomisch (of actief analystisch) onderzoek Passief functieonderzoek Weerstandsonderzoek links en recht vergelijken (eerste niet-aangedane zijde, dan de aangedane zijde) Bij de aanvang = weten of er al klachten zijn in de uitgangshouding is dit het geval? Dan is de verandering in die klachten tijdens de tests belangrijk! Men moet vragen of de klachten die optreden de klachten zijn waarvoor de patiënt naar jou kwam. Beoordeling functietests = pijn, aROM, pROM, eindgevoel en kracht P. 83-86 eens doorlezen + ppt HC8 C. Basisfunctieonderzoek per regio Cursus + ander document (basiskine practicum) D. interpretatie van het basisfunctieonderzoek (Ptt HC8) Inculeer gegevens uit de anamnese, inspectie, kortepalpatie + interpreteren van de gegevens van het actief, passief en weerstandsonderzoek. Vanuit de positieve testen een hypothese formuleren ‘welke anatomische eigenschappen zouden er aan de oorzaak liggen van het probleem?’ Interpretatie stappenplan: vanuit positieve test(s) uit BFO Wat gebeurt er met welke structuren rekening houdend met de klacht/locatie? (contractiel/niet contractiel: provocatie – waar – hoe) (provocatie = prikkels = compressie, rek, contractie) Aan de hand van de kader hieronder: 2. Welke functiestoornis blijkt er uit de test? 3. (Wat is/zijn je onderzoeksdoelstelling(en) voor TO?) Onderzoeksdoelstellingen voor het toegevoegd onderzoek Op basis van de gegevens uit de anamnese en de onderzoeksresultaten van de inspectie, korte palpatie en het basisfunctieonderzoek worden onderzoeksdoelen voor het toegevoegd onderzoek geformuleerd. Het toegevoegd onderzoek heeft immers, net als het basisonderzoek, als doel om de kinesitherapeutische diagnose volgens de ICF te vervolledigen. Objectiveren van functiestoornis Hoe groot is de mobiliteitsbeperking? Goniometrie Hoe groot is het krachtverlies? MST Speficiëren naar anatomische structuren Wat ligt er aan de oorzaak van de functiestoornis? Contractiele/ niet-contractiele structuren die mobiliteitsbeperking veroorzaken? Welke specifieke spier ligt er aan de oorzaak van het krachtverlies? Toegevoegd onderzoek = ‘gericht onderzoek’ Volgt op het basisonderzoek Doel = voorlopig gestelde hypothese uit het BO bevestigen of eventueel ontkennen Stoornissen detecteren die niet in het BO herkent werden Bijkomende tests die kunnen voorkomen: Spier(kracht)tests Objectief weergegeven aan de hand van de schaal van Lovett Schaal 0-5 (0 = ontbreken van spierkracht, 5= aanwezigheid van spierkracht) Spierlengtetests Tonische spieren = bepaald pathofysiologisch reactiepatroon hebben de neiging om te verkorten worden hypertoon. Die verkortingen kunnen opgespoord worden via deze tests Neurologische tests Zowel perifeer als centraal zenuwstelsel kunnen op een specifieke manier getest worden Ligamentaire en kapsulaire tests Gaan de integriteit en gevoeligheid van een ligament/kapsel na Goniometrisch onderzoek Visueel waargenomen tekorten of laxiteit in het /a/ of /p/ onderzoek worden in objectieve waarden omgezet De lijst is niet limitatief geen melding van specifieke functietests want elke onderzoeksprocedure vereist specifieke competenties. Men voert hoofdzakelijk functietests uit men test de functie van de spieren, gewrichten, ligamenten… Naast functietests ook opzoek gaan naar de impact van een aandoening op het dagelijks functioneren. Men doet dit aan de hand van een vragenlijst Toegevoegd onderzoek: Goniometrie Praktijk: cursus P.244-258 Meting waardevol hangt af van de kwaliteit van de meting (betrouwbaarheid, validiteit en responsiviteit) Betrouwbaarheid Herhaalbaarheid van de meting onder identieke omstandigheden consistent Intra-tester betrouwbaarheid (hoe herhaalbaar door dezelfde tester) Inter-tester betrouwbaarheid (hoe betrouwbaar door andere testers) Validiteit Meet de test wat ze moet meter? Responsiviteit De mate waarin een meetinstrument veranderingen kan meten Klinisch relevant om verschillen te detecteren Een meting = nooit helemaal foutloos door onzorgvuldigheden Bij het gebruik van meetmateriaal Omgevingsfactoren Tijdstip van testafname Foutmarge dient klein te zijn, ander is het geen waardevolle meting Testafnemer moet hier kritisch over oordelen Goniometrie Gewrichtsbewegelijkheid = cijfermatig weergeven via goniometrie ROM (bewegingsuitslag/ range of motion) wordt in graden ° uitgedrukt Meetinstrumenten Goniometer Universeel 2 segmenten (bv benen) zijn verbonden met elkaar door middel van een scharnier Plastic-licht, goed hanteerbaar, relatief goedkoop Inclinometer Elektrogoniometer A. Doel huidige status / dysfunctie behandeling: evolutie in kaart brengen en R/ aanpassen prognose patiënt motiveren invaliditeit orthesen (soort brais dat een ledemaat maar tot een bepaalde hoek laat gaan) wetenschappelijk onderzoek … B. Procedure Bepaling: - gewrichtspositie (eindstand) - totale beschikbare ROM Aandachtspunten: correcte positionering en stabiliteit van het proximale segment: uitgangspositie en testpositie !! pluriarticulaire spieren / compensaties kennis eindgevoel / ROM vergelijk li en re + vergelijk het met de norm kennis van articulerende botstukken en gewrichtsopp. kunnen benoemen, aanduiden correct hanteren en aflezen goniometer meting uitvoeren tot 3 waarden bekomen worden die dicht genoeg tegen elkaar liggen en daarvan het gemiddelde nemen zowel /a/ als /p/ meten correct noteren van gegevens interpretatie via vergelijking met de gezonde zijde C. Registratiemethodes (Ppt hc goniometrie + praktijk goniometrie) Ingesloten hoek-methode Ingesloten hoek = werkelijke hoek (= hoek gevormd tussen de botsegmenten die het gewricht vormen) ‘stijns’-methode Vb. Re Elleboogflexie van 0° tot 50° ingesloten hoek methode: re elleboog: flex=130° Re Elleboogextensie tot 0° ingesloten hoek methode: re elleboog: extensie=180° AAOS methode (= American Association of Orthopaedic Surgeons) Afgelegde hoek vanuit de nulpositie (= complementaire hoek van de ingesloten hoek) Uitzonderingen: Rotaties: middenstand = tussen endo- en exo of tussen pro- en supinatie “hyper”extensie = + of tekort = - Vb. Re Elleboogflexie van 0° tot 50° AAOS: re elleboog: 50° flex Re Elleboogextensie tot 0° AAOS: re elleboog 0° ext Re Elleboogextensie tekort van 30° AAOS: re elleboog: -30° extensie Re Elleboogextensie van 20° voorbij de anatomische stand AAOS: re elleboog: 20° hyperextensie of re elleboog +20° extensie “SFTR methode” of “Neutral 0-positie methode” Afgelegde hoek vanuit de nulpositie (= complementaire hoek van de ingesloten hoek) Uitzonderingen: Rotaties: middenstand = tussen endo- en exo of tussen pro- en supinatie Bewegingen worden in vaste volgorde genoteerd Sagittale vlak (flexie / extensie) Frontale vlak (abd / add) Transversale vlak (horizontale flexie / extensie) Rotaties (endo / exo, pro / sup) Formule = X : a° - b° - c° X: vlak waarin men meet: S, F, T of R a°: de beweging gemeten van het mediaanvlak weg (van het lichaam weg) b°: de actuele uitgangshouding (bij normale bewegingsuitslagen is dit 0°) c°: de beweging naar het mediaanvlak (naar het lichaam) toe Bewegingen weg vh mediaanvlak (a) Bewegingen naar het mediaanvlak (c) S: extensie, hyperextensie, dorsiflexie S: flexie, palmaire en plantaire flexie F: abductie, elevatie F: adductie, depressie F: radiale deviatie F: ulnaire deviatie F: lateroflexie links F: lateroflexie rechts F: valgusstand F: varusstand T: horizontale extensie (abd) sch T: horizontale flexie (add) schouder R: exorotatie R: endorotatie R: supinatie R: pronatie R: rotatie naar links R: rotatie naar rechts Voorbeelden: Een ellebg bwg re die start op 20° hyperext en eindigt op 50° flexie SFTR: re elleboo g: S: 20°-0°-50° …die start op 0° en eindigt op 50° flexie SFTR: re elleboog: S: 0°-50° …die start vanuit 20° flexie en eindigt op 70° flexie SFTR: re elleboog: S: 20°-70° Een elleboogextensie re van 0° tot 20° zonder flexiemogelijkheden SFTR: re elleboog: S: 20°-0° Geen flexie? geen c Geen extensie? geen Begint niet op 0°? geen b D. Numerieke tabel en pictogrammen DOEL: visuele weergave beweging(sbeperking) Pictogrammen: ondubbelzinnig (li/re, palm/dors, plant/dors) geen woorden graden bij benadering realistisch as loopt door het gewricht heen-en-weergaande-pijl: voor de beweging, enkele pijl: statisch gearceerd waar geen beweging plaatsvindt en waar het normaalgezien wel zou moeten. Te kennen = normale ROM van de bewegingen en naam van de bewegingen Zie P. 235 voor voorbeeld van pircogram en numerieke tabel E. Interpretatie Betrouwbaarheid = herhaalbaarheid van de meting onder identieke omstandigheden dezelfde tester = intra-testerbetrouwbaarheid of verschillende testers = inter-testerbetrouwbaarheid Validiteit = meet de test wat ze bedoelt te meten? = gonio: werkelijke hoek gevormd tussen 2 botstukken Responsiviteit verwijst naar de mate waarin een meetinstrument werkelijke veranderingen kan meten (klinisch belangrijk). Meetfouten waardoor betrouwbaarheid/validiteit daalt Compensaties Meetmateriaal Nauwkeurig plaatsen van goniometer Nauwkeurig aflezen van hoek Omgevingsfactoren Tijdstip van testafname … Indien kleine foutenmarge = dan waardevolle meting Bewegingstekort? de gevonden waarden vergelijken met de waarde van de gezonde zijde Bewegingsuitslag (ROM) = individueel gebonden (kan per persoon verschillen; leeftijd, geslacht…) Greene en Heckman: Goniometrische meting is nauwkeuriger dan visuele schatting (pols, elleboog, vingers, knie, enkel) Als de beenderige referentiepunten niet duidelijk afgebakend kunnen worden (heup en schouderbeweging) visuele schatting nauwkeuriger (in sommige gevallen) RX-opnamens positief hoek werkelijk gemeten (validiteit) Lineaire meting Meetlat/ meetlint Simultaan bewegen verschillende gewrichten Afstandsmeting bruikbaarder dan hoekmeting Vb. flexie thoracolumbale wervelkolom Hypo- en hypermobiliteit (P. 238-243 cursus) Mobiliteit verschilt per persoon. De gezonde personen hebben een mobiliteit tussen de ‘normale’ grenzen. (Tabel met richtlijnen per leeftijd, geslacht en fysiek voorkomen) A. Hypomobiliteit = verminderde beweegelijkheid B. Hypermobiliteit = vermeerde beweglijkheid Toegevoegd onderzoek: Manuele Spiertesting Inleiding Neuromusculaire apparaat Actief Weerstand MST : evalueren en objectiveren van kracht Lengtetesting : evalueren van spierlengte MST = manuale spiertesting = onderdeel van klinisch kinesitherapeutisch onderzoek Wanneer en bij wie? Asymptomatische personen Diegenen met een zwakte of paralyse tgv stoornissen van de motorische eenheid Lagere motorische neuron letsels en spierletsels Bestaat uit motorisch neuron en alle spiervezels die het bezenuwt Verstoring met hogere neurale centra Interferentie door abnormale gevoeligheid Verstoorde tonus Verstoorde motorische controle Spierkrachtwaarde aangevuld met Selectiviteitsscore Spasticiteitsscore Andere procedure dan bij de zwakke Wat? Kracht van een spier(groep) wordt geëvalueerd Probleem beter analyseren Oefenschema opstellen  zwakke spier versterken Zowel aan begin van de behandelreeks (om een behandelplan op te stellen) Of in het midden of op het einde van behandelreeks (om het behandelplan te evalueren) Praktijkopzet Testprocedures = volledig manueel toegepast ROM (range of motion) wordt ter info gegeven, zodat de kine weet dat hij correct aan het testen is Praktijkorganisatie = gebaseerd op gewrichtsbewegingen ipv het testen van individuele spieren Waarom? Elke beweging in een gewricht is het resultaat van de werking van meerdere spieren. Hoewel meestal de primaire spieren geïdentificeerd worden, mogen de secundaire spieren niet verwaarloosd worden. De primaire spier is zelden de enige actieve spier en wordt dus ook zelden geïsoleerd gebruikt. Korte historiek 1912 : Wright & Lovett Opstellen MST Zwaartekracht betrokken Spieren worde getest volgens: Weerstand-­‐zwaartekrachtsysteem Schaal 0 tot 6 1927-­‐1940 : Lowmann Ander numerieke schaal Overkoepelde de effecten van zwaartekracht en de volledige ROM op alle gewrichten  Handig om extreme zwakte vast te stellen 1925 : Stewart Spiertesting zeer bondig beschreven Vernieuwend op vlak van anatomie en procedures Geen verschillen met het systeem dat vandaag gebruikt wordt 1936 & 1938 : Kendall (Henry & Florence) 1e die kinesiologische procedures en geluid gebruikte om MST te staven 1931 : Brunnstorm & Dennen Gemodifieerd systeem Lovett (met zwaartekracht en weerstand) eerder beweging gradeerde dan de individuele spieren te testen 1932 : Legg & Merrill 0 tot 5 gradatie + en – toevoegsel (behalve gr 1 en 0) 1946 : Daniels & Worthingham Voorloper van deze editie 1949 : Kendalls persentagesysteem van 0 tot 100 om spiergradatie uit te drukken, 1993  0 tot 10 ook de integratie van de spierfuncte tot houding en pijn leverden bijzondere bijdrages op voor klinische wetenschappen van kinesitherapie. Harmon, Gonella & Jacobs gebruikten MST als meetinstrument om na te gaan wat het effect van ?-globulines op de preventie van paralytische poliomyelitis was. Testen van « Salk vaccine » de vaardigheid van MST is een kritisch instrument = elke kine moet dit leren en beheren Het lovett-systeem Meest gebruikt systeem om spierkracht te objectiveren Numerieke score van 0 (geen spieractiviteit) tot 5 (normale respons) Gebaseerd op testen v/e beweging, niet v/e individuele spier Toegekende graad is voor alle spieren die meewerken Graad Spierfunctie 5 Normale activiteit 4 Goede activiteit 3 Voldoende activiteit 2 Onvoldoende activiteit 1 Geringe activiteit 0 Geen activiteit Criteria om spierkrachtgradaties toe te wijzen (zie p.267) Subjectieve factoren Weerstand die de therapeut zal moeten geven Weerstand die de patiënt zal kunnen verdragen Eisen klinisch oordeel dat enkel door ervaring verkregen kan worden Objectieve factoren Volledige ROM doorlopen Bepaalde houding kunne aannemen en deze houden (patiënt) Al dan niet tegen zwaartekracht kunnen bewegen Onmogelijk kunnen bewegen op basis van deze factoren wordt een score toegerekend. accurate gradering is belangrijk om een functionene diagnose op te kunnen stellen en om de patiënt zijn longitudinale progressie gedurende de genezing en de behandeling te kunnen vastleggen Graad 5 Er kan tegen de zwaartekracht in over een volledige ROM bewogen worden, de spier kan een maximale manuele weerstand weerstaan. Graad 4 Er kan tegen de zwaartekracht in over een volledige ROM bewogen worden, de spier kan een manuele weerstand weerstaan, die minder groot is dan de maximale manuele weerstand ; Graad 3 Er kan tegen de zwaartekracht in over een volledige ROM bewogen worden, de spier kan geen extra manuele weerstand weerstaan. Graad 2 Er kan in verminderde zwaartekrachtpositie (zwaartekracht uitschakelen door bv in horizontale vlak te testen) over een volledige ROM bewogen worden, de spier kan geen manuele weerstand weerstaan. Graad 1 Er is lichte spieractiviteit visueel of door palpatie waarneembaar, maar er is geen zichtbare beweging vh lidmaat. Graad 0 De spier is volledig bewegingloos bij palpatie en visuele inspectie Gradatiesysteem Begin met graad 3 Graad 3 lukt graad 4-5 testen Graad 3 lukt niet graad 2 testen graad 2 lukt ook niet graad 1-0 testen Testpositie, testbeweging en zwaartekrachtsinwerking Testpositie = positie waarin het te testen lichaamsdeel vd patiënt geplaatst wordt door de kinesitherapeut en die door de patiënt indien mogelijk, zo gehouden moet worden.  voor een aantal graden hetzelfde, voor aantal graden verschillend. (Gr 3 tegen zwaartekracht, 2-­‐ 1-­‐0 niet) (uitgangshouding = heel het lichaam, testpositie = lichaamsdeel) Uitgangshouding = vb. ruglig, zijlig, zit, stand… Testbeweging = beweging van te testen lichaamsdeel in een bepaalde richting, volgens een bepaald bewegingstraject  beweging die een spier(groep) uitvoert. Zwaartekracht  invloed op moeilijkheidsgraad. 3 soorten bewegingen Tegen de zwaartekracht in (naar boven in verticale vlak) Met de zwaartekracht mee (naar beneden in verticale vlak) Met verminderde/ geneutraliseerde zwaartekracht (horizontale vlak) F = m . g Niet belangrijk bij tests van : vinger-­‐ en teenspieren, pronatoren en supinatoren zwaartekracht onbelangrijk Niet altijd mogelijk om volledige ROM tegen zwaartekracht uit te voeren (gr 3) Soms kan een volledige ROM niet omdat er een beweegelijkheidsbeperking is, maar wel voldoende kracht om tegen de zwaartekracht in te bewegen krijgt men toch gr 3 Het toekennen van een graad (P269-273) Eerst gezonde zijde testen om zo de maximale kracht te bepalen en zodat de patiënt weet wat die kan verwachten aan de aangedane zijde. Spierkrachtgradaties geformuleerd naargelang Inwerking zwaartekracht Manuele weerstand De te doorlopen ROM Graad 3 Wel graad 3 volledige ROM, tegen zwaartekracht en 3 sec eindpositie houden (geen extra manuele weerstand) Geen graag 3 door tekort aan spierkracht (niet to boven geraken of geen 3 sec kunnen houden) Andere redenen probleem in gewricht zelf, pijn, verhindering van te korte spieren  functionele drempel voor elke geteste beweging, spieren kunnen minimale taak uitvoeren Graad 4-5 Wel graad 4-5 tegen zwaartekracht, volledige ROM en weerstand in eindpositie 3 sec + aandmoedigen en uiteindelijk doorbreken (loodrecht en distaal) Krachten vergelijken Li en Re (die kine uitvoerd) Li en Re gelijk = allebei 5 Li en Re niet gelijk = 4 aan aangedane kant, 5 aan gezonde kant Graad 4: einde doorbreken met submaximale kracht Graad 5: einde doorbreken met maximale kracht Hnadpositie: de arm waar je het meeste kracht in hebt gebruiken om weerstand te geven. Graad 2 Alleen aangedane zijde (want de gezonde zijde is al getest) Wel graad 2 volledige ROM en zwaartekracht neutraal Geen graad 2 geen volledige ROM, geen beweging of arm draaid bv naar supinatie om te compenseren Als de schouder verzwakt is kine moet arm ondersteunen zodat de test van de elleboog nog doorkan Graad 1-0 Wel graad 1-0 geen beweging met de handpalm naar onder gericht (dus zonder compensatie) Vinger op spier en voelen of die opspand/ contractie wel = graad 1 niet = graad 0 + en - = tussengraden Graad 3+ Wel graag 3+ volledige ROM tegen zwaartekracht met milde extra manuele weerstand te sterk voor graad 2, maar te zwak voor graad 4 Graad 2- Wel graad 2- onvolledige Rom met neutrale zwaartekracht De ‘break-test’ en de actieve weerstandstest De ‘Break-­‐test’ en de actieve weerstandtest (zie filmpjes) Weerstand = een kracht die tegengesteld werkt aan de contraherende spier. ‘Break-­‐test’ Weerstand op het einde van de beweging of op punt in de beweging waar die spier het meest word ‘aangesproke’ Patiënt moet lidmaat op punt houden, therapeut houding niet laten doorbreken terwijl de therapeut door weerstand te bieden gaat proberen de houding te doorbreken Soms zet therapeut de patient zelf in eindpositie of testpositie om correcte houding en stabilisatie van de test te verzekeren Actieve weerstandstest Weerstand doorheen de beweging van begin naar eindpositie Manuele weerstand tegen actieve contractie van een spier of spiergroep Gradueel weerstand verhogen tot max tot waar de patiënt het kan verdragen en de beweging ophoudt Voorwaarden om correct MST uit te voeren Lees p. 274 – 276 Het objectiveren van spierkracht Naast MST ook objectieve manier om te meten  Meettoestellen Handknijpkracht = maat voor spierkracht (zie filmpje voor uitvoering) Dynamometer (Jamar dynamometer, Martin vigorimeter, Microfet – hand held meter) Elke kant 3 keer meten spierkracht in je hand geeft een indicatie over de spierkracht in de lichaam Vaardigheden manuale spiertesting Cursus P. 279-325 Toegevoegd onderzoek: spierlengtetests Spieren kunnen ook verkort zijn. Tonische spieren spelen een belangrijke rol bij houdingsregulatie. Zij functioneren in steady state tegen de zwaartekracht. Oriënterende lengtetests: Spierlengte evalueren eerst patiënt zelf spier op rek brengen Criterium en ROM li/re vergelijken Nagaan of patiënt rekpijn aangeeft ter hoogte van de spier Zorg ervoor dat de spier zichtbaar is Specifieke lengtetest: De therapeut brengt passief de spier op maximale lengte Eindgrens (criterium) Trajectweerstand van de spier Eindgevoel (stevig) Waar rekpijn Li/Re vergelijken Aandachtspunten bij het uitvoeren van de spierlengtetests 1. Uitgangshouding en testpositie Uitgangshouding = de houding/positie van de patiënt Testpositie = houding van het te teste lidmaat, de houding om de spier effectief op rek te brengen om de origo en insertie zo ver mogelijk uit elkaar te brengen 2. rekpijn Vragen waar en hoe hard de patiënt de rek voelt. er kunnen ook andere structuren dan spieren verantwoordelijk zijn voor het niet verder kunnen bewegen of er treden soms compensaties op zodat het verkeerdelijk lijkt alsof de spier lang genoeg is. die moet je als kine kunnen herkennen/ vermijden en verbeteren 3. compensaties Zijn vaak onbewust. Een patiënt probeert soms door compensatie toch verder te geraken hierbij zal de paiënt (on)bewust zijn houding/beweging lichtjes aanpassen waardoor er minder rek komt op de spier en hij hierdoor verder geraakt. Als therapeut deze compensaties voorkomen door als tijdens de uitleg van de test hierop te wijzen. (soms kan je de patiënt ook laten doen en nadien bijsturen zodat die goed het verschil merkt) de te teste regio is altijd ontbloot!! Vaardigheden Cursus p. 331-346 Toegevoegd onderzoek: tractie- en translatie technieken Als er uit het BO een articulair probleem (kapsel, ligamenten, gewrichtskraakbeen…) blijkt te zijn dan wordt er bij TO een tractie- en translatietest uitgevoerd. Om de ROM te verbeteren Analyse/ kinesitherapeutische analyse Die gezondheid en preventie H3 + cursus BK p. 352-359

Use Quizgecko on...
Browser
Browser