Biopsychologie Samenvatting PDF
Document Details
Uploaded by UnfetteredDialogue1174
Tags
Summary
This document is a summary of biopsychology, covering topics on different kinds of biological explanations of behaviour, the nervous system, neurotransmitters, hormones and the different parts of the brain. The document includes an index.
Full Transcript
Inhoudsopgave {#inhoudsopgave.Kopvaninhoudsopgave} ============= [**Introductie:** 3](#introductie) [1. De student kent verschillende biologische verklaringen van gedrag 3](#de-student-kent-verschillende-biologische-verklaringen-van-gedrag) [**Hoofdstuk 1: Zenuwcellen en zenuwimpulsen 5**](#hoofd...
Inhoudsopgave {#inhoudsopgave.Kopvaninhoudsopgave} ============= [**Introductie:** 3](#introductie) [1. De student kent verschillende biologische verklaringen van gedrag 3](#de-student-kent-verschillende-biologische-verklaringen-van-gedrag) [**Hoofdstuk 1: Zenuwcellen en zenuwimpulsen 5**](#hoofdstuk-1-zenuwcellen-en-zenuwimpulsen) [2. De student kent de anatomische kenmerken van het neuron en glia 5](#de-student-kent-de-anatomische-kenmerken-van-het-neuron-en-glia) [3. De student kan samenvatten hoe de bloed-hersenbarrière zich verhoudt tot de bescherming en voeding van neuronen. 6](#de-student-kan-samenvatten-hoe-de-bloed-hersenbarri%C3%A8re-zich-verhoudt-tot-de-bescherming-en-voeding-van-neuronen.) [4. Leg uit hoe de natrium-kaliumpomp en de eigenschappen van het membraan leiden tot het rustpotentiaal van een neuron. 6](#leg-uit-hoe-de-natrium-kaliumpomp-en-de-eigenschappen-van-het-membraan-leiden-tot-het-rustpotentiaal-van-een-neuron.) [5. Geef de alles-of-niets-wet van het actiepotentiaal 7](#_TOC_250027) [**Hoofdstuk 2: Synapsen 8**](#hoofdstuk-2-synapsen) [6. De student weet het verschil tussen chemische en elektrische communicatie in en tussen neuronen. 8](#de-student-kan-beschrijven-hoe-charles-sherrington-gedragsobservaties-gebruikte-om-de-belangrijkste-eigenschappen-van-synapsen-af-te-leiden) [7. De student weet wat actiepotentiaal is en waar het voor dient 10](#de-student-weet-wat-actiepotentiaal-is-en-waar-het-voor-dient) [8. De student kent de functie en werking én de verschillen van hormonen, neurotransmitters en neuropeptides. 11](#section-7) [9. De student kent de functie en werking én de verschillen van hormonen, neurotransmitters en neuropeptides. 12](#de-student-kent-de-functie-en-werking-%C3%A9n-de-verschillen-van-hormonen-neurotransmitters-en-neuropeptides.-1) [10. De student kan beschrijven hoe Charles Sherrington gedragsobservaties gebruikte om de belangrijkste eigenschappen van synapsen af te leiden 15](#de-student-kan-beschrijven-hoe-charles-sherrington-gedragsobservaties-gebruikte-om-de-belangrijkste-eigenschappen-van-synapsen-af-te-leiden) [12. De student is in staat de volgorde van gebeurtenissen in een synaps op te sommen en uit te leggen, van de synthese van neurotransmitters, via stimulatie van receptoren, tot de dispositie van de zendermoleculen 16](#de-student-kan-beschrijven-hoe-charles-sherrington-gedragsobservaties-gebruikte-om-de-belangrijkste-eigenschappen-van-synapsen-af-te-leiden) [13. De student kan uitleggen hoe bepaalde medicijnen gedrag beïnvloeden door gebeurtenissen in synapsen te veranderen. 17](#de-student-kan-uitleggen-hoe-bepaalde-medicijnen-gedrag-be%C3%AFnvloeden-door-gebeurtenissen-in-synapsen-te-veranderen.) [**Hoofdstuk 3: Anatomie en onderzoeksmethoden 18**](#hoofdstuk-3-anatomie-en-onderzoeksmethoden) [14. De student kan de termen die worden gebruikt om de anatomie van de hersenen te beschrijven definiëren 18](#de-student-kan-de-termen-die-worden-gebruikt-om-de-anatomie-van-de-hersenen-te-beschrijven-defini%C3%ABren) [15. De student kan de belangrijkste functies van de hersengebieden beschrijven 20](#de-student-kan-de-belangrijkste-functies-van-de-hersengebieden-beschrijven) [16. De student kan de vier lobben van de hersenschors en hun belangrijkste functies opnoemen 24](#de-student-kan-de-vier-lobben-van-de-hersenschors-en-hun-belangrijkste-functies-opnoemen) [17. De student kan het bindingsprobleem beschrijven en uitleggen wat het theoretische belang ervan is 25](#de-student-kan-het-bindingsprobleem-beschrijven-en-uitleggen-wat-het-theoretische-belang-ervan-is) [18. De student weet hoe je met verschillende beeldvormingstechnieken de relatie tussen activiteit van het brein en gedrag kan bestuderen 25](#de-student-weet-hoe-je-met-verschillende-beeldvormingstechnieken-de-relatie-tussen-activiteit-van-het-brein-en-gedrag-kan-bestuderen) [19. De student kan voorbeelden opnoemen van verschillende methoden om de relatie tussen hersenactiviteit en gedrag te bestuderen 26](#de-student-kan-voorbeelden-opnoemen-van-verschillende-methoden-om-de-relatie-tussen-hersenactiviteit-en-gedrag-te-bestuderen) [20. De student kent de anatomie en functies van het centraal en perifeer zenuwstelsel 27](#_TOC_250015) [21. De student kan stress in relatie tot sympathisch en parasympatisch zenuwstelsel uitleggen 28](#de-student-kan-stress-in-relatie-tot-sympathisch-en-parasympatisch-zenuwstelsel-uitleggen) [**Hoofdstuk 4 29**](#hoofdstuk-4-genetica-ontwikkeling-en-plasticiteit) [22. De student kan beschrijven hoe de combinatie van genen, epigenetische- en omgevingsfactoren variaties in het brein en gedrag beïnvloeden 29](#de-student-kan-beschrijven-hoe-de-combinatie-van-genen-epigenetische--en-omgevingsfactoren-variaties-in-het-brein-en-gedrag-be%C3%AFnvloeden) [23. De student kent de evolutionaire verklaringen in de psychologie en kan voorbeelden geven 30](#de-student-kent-de-evolutionaire-verklaringen-in-de-psychologie-en-kan-voorbeelden-geven) [24. De student kan onderscheid maken tussen genetische en epigenetische invloeden op ontwikkeling 31](#de-student-kan-onderscheid-maken-tussen-genetische-en-epigenetische-invloeden-op-ontwikkeling) [25. De student kent de soorten bewijs die onderzoekers gebruiken om erfelijkheid af te leiden 32](#de-student-kent-de-soorten-bewijs-die-onderzoekers-gebruiken-om-erfelijkheid-af-te-leiden) [26. De student kan de vorming van nieuwe neuronen in een volwassen brein bespreken. 32](#de-student-kan-de-vorming-van-nieuwe-neuronen-in-een-volwassen-brein-bespreken.) [27. De student weet hoe bewijs aantoont dat axonen specifieke doelen in het lichaam zoeken. 33](#de-student-weet-hoe-bewijs-aantoont-dat-axonen-specifieke-doelen-in-het-lichaam-zoeken.) [28. De student kent de basisprincipes van ontwikkeling en differentiatie van het centraal zenuwstelsel 33](#de-student-kent-de-basisprincipes-van-ontwikkeling-en-differentiatie-van-het-centraal-zenuwstelsel) [29. De student kan apoptose definiëren en uitleggen hoe neurotrofinen dit proces voorkomen. 34](#de-student-kan-apoptose-defini%C3%ABren-en-uitleggen-hoe-neurotrofinen-dit-proces-voorkomen.) [30. De student kan voorbeelden noemen van hoe ervaringen meetbare veranderingen in hersenanatomie en -functie veroorzaken. 34](#de-student-kan-voorbeelden-noemen-van-hoe-ervaringen-meetbare-veranderingen-in-hersenanatomie-en--functie-veroorzaken.) [31. De student kan mogelijke verklaringen voor risicogedrag bij adolescenten beoordelen aan de hand van bestaand bewijs. 35](#section-36) [32. De student kan verschillende mogelijke mechanismen van herstel na hersenschade opsommen 360](#section-38) [33. De student kan uitleggen hoe hersenherstructurering in de hersenschors het fenomeen van een fantoomlid creëert 360](#de-student-kan-uitleggen-hoe-hersenherstructurering-in-de-hersenschors-het-fenomeen-van-een-fantoomlid-cre%C3%ABert) [34. De student kent en begrijpt wat plasticiteit van het brein inhoudt in uiteenlopende situaties 370](#de-student-kent-en-begrijpt-wat-plasticiteit-van-het-brein-inhoudt-in-uiteenlopende-situaties) 11\. De student is in staat de activiteiten in een synaps in verband te brengen met de waarschijnlijkheid van een actiepotentiaal. Introductie: ============ **1. De student kent verschillende biologische verklaringen van gedrag** ------------------------------------------------------------------------ **Soort verklaring** **Definitie** --------------------------- ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Fysiologische verklaring Het gedrag verklaren vanuit de activiteit van het brein, hormonen en andere organen en spieren. Ontogenetische verklaring Hoe de mens en zijn gedrag ontwikkelt vanuit interactie tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden. Gedrag ontstaat door de invloed van genen, voeding, ervaringen en interactie hiertussen. Evolutionaire verklaring Een bepaalde soort heeft bijna altijd (enkele tot vele) gelijkenissen met het gedrag van een andere soort, omdat ze afstammen van dezelfde voorouder. Hoeft niet altijd nut te hebben. Functionele verklaring Wat is de functie van het gedrag? Wat levert het (als voordeel) op? Heeft een nut. **Monism:** mentaal en brein is één substantie, namelijk die van alles in het universum \> wetenschappelijk. **Dualism:** mentaal en brein is apart. Hoofdstuk 1: Zenuwcellen en zenuwimpulsen ========================================= ![IGCSE Science/Section 2: Structures and functions in living organisms/Cell structure - Wikibooks, open books for an open world](media/image5.png) =================================================================================================================================================== **2. De student kent de anatomische kenmerken van het neuron en glia** ---------------------------------------------------------------------- **Neuronen**: Verzenden en verwerken informatie via elektrische impulsen en neurotransmitters. **Gliacellen**: Ondersteunen, beschermen en verzorgen de neuronen om een goed functionerend zenuwstelsel te waarborgen. **Centrale zenuwstelsel:** hersenen en ruggenmerg**.** **Perifere zenuwstelsel:** spieren en organen en zintuigen. **Somatisch zenuwstelsel:** Vrijwillige, bewuste controle over skeletspieren en sensorische informatie. **Autonoom zenuwstelsel:** Onvrijwillige, onbewuste controle over interne organen en functies, verdeeld in sympathische en parasympathische systemen. **Efferent:** UIT, verwijst naar zenuwbanen of signalen die van het centrale zenuwstelsel naar de periferie gaan. **Afferent:** IN, verwijst naar zenuwbanen of signalen die van de periferie naar het centrale zenuwstelsel gaan. Afbeelding met tekening, diagram Automatisch gegenereerde beschrijving +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | **Gliacelle | **Neuronen* | | | | | n** | * | | | | +=============+=============+=============+=============+=============+ | Verzorgen | Hoge | | | | | neuronen | caloriebeho | | | | | | efte | | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Worden | Worden | | | | | gezien als | gezien als | | | | | witte stof | grijze stof | | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Er zijn | Kunnen | | | | | meer | groeien, | | | | | gliacellen | maar | | | | | in het | **niet** | | | | | lichaam dan | regenereren | | | | | neuronen \> | | | | | | 10:1 | | | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Soorten | Functie | Soorten | Functie | | | gliacellen: | | neuronen | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Astrocyten | - Stervor | Motorneuron | | - Soma in | | | mig | en | | ruggenm | | | | of | | erg. | | | - Centraa | bewegingsze | | | | | l | nuwcellen\> | | - Excitat | | | zenuwst | krachtig | | ie | | | elsel | | | door | | | | | | dendrie | | | - Wikkele | | | ten | | | n | | | en | | | zich | | | stuurt | | | rond de | | | impuls | | | synapse | | | door | | | n | | | axon | | | van de | | | naar | | | doeltre | | | een | | | ffende | | | spier. | | | axonen. | | | | | | | | | - Zorgen | | | - Ze zijn | | | voor | | | belangr | | | bewegin | | | ijk | | | g. | | | voor | | | | | | het | | | - Efferen | | | generer | | | t \> | | | en | | | informa | | | van | | | tie | | | ritmes. | | | van | | | | | | centraa | | | - Verwijd | | | l | | | en | | | naar | | | de | | | perifee | | | bloedva | | | r. | | | ten | | | | | | om meer | | | - Het | | | voeding | | | heeft | | | sstoffen | | | een | | | naar de | | | multipo | | | herseng | | | laire | | | ebieden | | | structu | | | te | | | ur | | | brengen | | | (=meerd | | | die | | | ere | | | verhoog | | | ontvang | | | de | | | ers) | | | activit | | | | | | eit | | | | | | hebben. | | | | | | | | | | | | - Actieve | | | | | | partner | | | | | | s | | | | | | van | | | | | | neurone | | | | | | n. | | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | | - | Sensorische | | - Vangen | | | | neuronen of | | prikkel | | | | gevoelszenu | | s | | | | wcellen | | op via | | | | | | zintuig | | | | | | cellen. | | | | | | | | | | | | - Afferen | | | | | | t \> | | | | | | informa | | | | | | tie | | | | | | van | | | | | | perifee | | | | | | r | | | | | | naar | | | | | | centraa | | | | | | l. | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Microglia | - Verwijd | Interneuron | Zorgen voor | | | | eren | en | informatieo | | | | schadel | \> | verdracht | | | | ijk | Schakelneur | in de | | | | materia | onen | hersenen. | | | | al, | (hersencell | | | | | zoals | en) | Kleinst | | | | virusse | | door korte | | | | n | | afstand | | | | uit het | | binnen | | | | central | | lokaal | | | | e | | netwerk. | | | | zenuwst | | Niet nodig. | | | | elsel | | | | | | en zijn | | Middenman | | | | een | | | | | | belangr | | | | | | ijk | | | | | | onderde | | | | | | el | | | | | | van het | | | | | | immuuns | | | | | | ysteem. | | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Myelinesche | - | - Maken | Hebben vaak | | | de | | myeline | lange | | | \> | | aan om | axonen | | | Oligodendro | | de | | | | cyten | | verbind | - Axonen | | | | | ing | hebben | | | | | tussen | myeline | | | | | zenuwce | schede | | | | | llen | (vettig | | | | | te | substan | | | | | bescher | tie) | | | | | men. | | | | | | | - Tussen | | | | | - Zorgt | de | | | | | voor | myeline | | | | | voeding | schede | | | | | voor de | heb je | | | | | axonen | de | | | | | | knoop | | | | | - Alleen | van | | | | | aanwezi | Ranvier | | | | | g | | | | | | in het | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Myelinesche | - | - Maken | Zorgen voor | | | de | | myeline | impulsoverd | | | \> | - | aan om | racht | | | Schwanncell | | de | \> | | | en | | verbind | myelinesche | | | | | ing | de | | | | | tussen | en knoop | | | | | zenuwce | van Ranvier | | | | | llen | zorgt voor | | | | | te | sprongsgewi | | | | | bescher | js | | | | | men | impulsoverd | | | | | | racht, | | | | | - Alleen | zodat ze | | | | | aanwezi | maximaal | | | | | g | kunnen | | | | | in het | versnellen | | | | | perifer | | | | | | e | | | | | | zenuwst | | | | | | elsel | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | Radiale | | - Belangr | Neuron | | | gliacellen | | ijk | bestaat | | | | | voor de | uit: | | | | | ontwikk | | | | | | eling | - Celmemb | | | | | van de | raan | | | | | hersene | | | | | | n | - Celkern | | | | | als | | | | | | embryo | - Mitocho | | | | | \> | ndria | | | | | Deze | | | | | | cellen | - Ribosom | | | | | vormen | en | | | | | namelij | | | | | | k | - Endopla | | | | | een web | smatisch | | | | | in de | reticul | | | | | nog | um | | | | | niet | | | | | | gevormd | | | | | | e | | | | | | hersene | | | | | | n, | | | | | | waarlan | | | | | | gs | | | | | | de | | | | | | neurone | | | | | | n | | | | | | kunnen | | | | | | migrere | | | | | | n | | | | | | om hun | | | | | | plek in | | | | | | het | | | | | | telence | | | | | | phalon | | | | | | (bovens | | | | | | te | | | | | | gedeelt | | | | | | e | | | | | | van de | | | | | | hersene | | | | | | n) | | | | | | te | | | | | | bereike | | | | | | n. | | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ | | | | Neuronen | | | | | | hebben: | | | | | | | | | | | | - Dendrie | | | | | | ten | | | | | | | | | | | | - Soma | | | | | | | | | | | | - Axon | | | | | | | | | | | | - Axon-ei | | | | | | nde | | | | | | | | | | | | - Myeline | | | | | | schede | | | | | | | | | | | | - Knoop | | | | | | van | | | | | | Ranvier | | +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+ **3. De student kan samenvatten hoe de bloed-hersenbarrière zich verhoudt tot de bescherming en voeding van neuronen.** ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- De bloed-hersenbarrière is een speciale beschermingsvorm van de hersenen. Het heeft meerdere functies: De **bloed-hersenbarrière** is een beschermend systeem dat de hersenen scheidt van de rest van het bloedcirculatiesysteem. Het voorkomt dat schadelijke stoffen en pathogenen uit het bloed de hersenen binnendringen, terwijl het toch essentiële stoffen zoals zuurstof en voedingsstoffen naar de hersenen laat. Het werkt als volgt: - **Cellen**: Speciale cellen in de bloedvaten van de hersenen zijn stevig aan elkaar vastgemaakt. Dit vormt een bijna ondoordringbare laag. - **Transport**: Enkel specifieke stoffen kunnen door deze barrière heen, via gecontroleerde transportmechanismen. **Actief transport** in de bloed-hersenbarrière verplaatst stoffen door de barrière tegen hun concentratiegradiënt in, met behulp van energie (ATP). Dit gebeurt via specifieke *eiwitten* in de cellen van de barrière en zorgt ervoor dat belangrijke stoffen zoals *glucose (thiamine) en aminozuren* de hersenen kunnen bereiken, ondanks dat de barrière veel andere stoffen tegenhoudt. - **Bescherming**: Het helpt de hersenen beschermen tegen schadelijke stoffen en pathogenen die in het bloed aanwezig kunnen zijn. Kortom, de bloed-hersenbarrière houdt de hersenen veilig door alleen bepaalde stoffen door te laten en anderen buiten te houden. **4. Leg uit hoe de natrium-kaliumpomp en de eigenschappen van het membraan leiden tot het rustpotentiaal van een neuron.** --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Natrium-kaliumpomp \> verantwoordelijk voor het handhaven van de concentratieverschillen tussen natrium en kalium binnen en buiten de cel (**polarisatie**). - Balanceert de verhouding \> negatief binnen, positief buiten. - **Natrium-kaliumpomp:** 2 kaliumionen naar binnen en 3 natrium ionen naar buiten \> 10x meer natrium buiten cel (positieve lading) dan binnen en meer kalium binnen. - Actief voor **rustpotentiaal** - **-70MV** - **Selectief permeabel** \> laat sommige chemicaliën door en sommigen niet. Werkt doordat het natrium buiten houdt (kanalen dicht) en meeste kalium binnenhoudt. Kalium komt binnen door de elektrische gradiënt en naar buiten door concentratie gradiënt. Dit voorkomt depolarisatie. - De **concentratiegradiënt (hoeveelheid)** zorgt ervoor dat ionen van een plek met hoge concentratie naar een plek met lage concentratie willen bewegen. Voor het rustpotentiaal betekent dit dat natrium de cel in wil en kalium de cel uit wil. - De **elektrische gradiënt** **(lading)** zorgt ervoor dat positieve ionen naar de negatief geladen binnenkant van de cel willen bewegen, omdat tegengestelde ladingen elkaar aantrekken. Dit helpt om K⁺ in de cel te houden, zelfs als de concentratiegradiënt het naar buiten wil duwen. Natrium wil erin maar kanalen zijn dicht. - Gebruikt **ATP** \> batterij van de cel. - Twee vormen van transport: - Passief \> kanaaltjes - Actief \> NK-pomp[]{#_TOC_250027.anchor} **5. Geef de alles-of-niets-wet van het actiepotentiaal** --------------------------------------------------------- De alles-of-niets-wet van het actiepotentiaal betekent dat een zenuwcel alleen een actiepotentiaal (elektrische impuls) afvuurt als de drempelwaarde bereikt wordt. Als de prikkel sterk genoeg is via de **Axonheuvel** om die drempel te halen, vuurt de cel volledig. Is de prikkel te zwak, gebeurt er niets. Dus: of de cel vuurt maximaal, of helemaal niet --- geen tussenweg. **-55MV.** **6. De student weet wat actiepotentiaal is en waar het voor dient** -------------------------------------------------------------------- **Doel: het actiepotentiaal zorgt ervoor dat een zenuwcel elektrische signalen kan doorgeven. Dit is essentieel voor communicatie binnen het zenuwstelsel, zodat informatie snel van de ene cel naar de andere kan reizen, zonder dat het signaal verzwakt. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld spieren samentrekken, of kunnen we zintuigen zoals pijn en aanraking waarnemen.** **Voortplanting/geleiding \> verplaatsing van het actiepotentiaal langs het axon van de zenuwcel via knopen \> de actiepotentialen \"springen\" van knoop naar knoop in myeliniserende axonen (knopen van Ranvier) \> tussen de knopen is het membraan geïsoleerd, wat de snelheid van de geleiding verhoogt.** **Communicatie \> overdracht van informatie naar andere neuronen, spieren of klieren via synapsen \> neurotransmissie.** +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Het | | | | actiepotentiaal** | | | | | | | | ![Afbeelding met | | | | tekst, schermopname, | | | | diagram, lijn | | | | Automatisch | | | | gegenereerde | | | | beschrijving](media/i | | | | mage7.png) | | | +=======================+=======================+=======================+ | **Fase** | **Beschrijving** | **Betrokken | | | | processen** | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Rustpotentiaal | Elektrisch | Ionentransport actief | | | potentiaalverschil | en passief. | | -70MV | over het celmembraan | | | | in rust | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Drempelwaarde | Kritieke | Input \> intern of | | | stimuluswaarde die | extern. | | | nodig is om een | | | | actiepotentiaal te | | | | initiëren. -55MV | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Absolute | Periode waarin geen | Natriumkanalen dicht. | | refractaire periode** | nieuw actiepotentiaal | | | | kan worden | | | -55MV tot -55MV | gegenereerd, ongeacht | | | | de stimulus. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Depolarisatie | De spanning in de cel | De stroom van | | | verandert doordat de | natriumionen door | | Alles tussen -55MV en | binnenkant minder | opening kanalen. Is | | +30MV. | negatief wordt. Dit | betrokken bij het | | | gebeurt wanneer | creëren van | | | natriumkanalen | elektrische signalen | | | opengaan en Na⁺-ionen | en actiepotentialen | | | snel de cel | in cellen. | | | instromen. Hierdoor | | | | wordt de binnenkant | | | | van de cel tijdelijk | | | | positief ten opzichte | | | | van de buitenkant. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Actiepotentiaal** | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Repolarisatie | K⁺-ionen stromen de | Natriumkanalen | | | cel uit. Hierdoor | sluiten en de | | +30MV tot -55MV. | wordt de binnenkant | kaliumkanalen openen. | | | van de cel weer | Heeft niet met de | | | negatief, want er | pomp temaken. | | | blijft nog altijd | | | | meer kalium in de cel | | | | dan de ingestroomde | | | | natrium. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Relatieve | Periode waarin een | Sommige | | refractaire periode** | nieuw actiepotentiaal | natriumkanalen | | | mogelijk is, maar met | hersteld, maar andere | | -55MV tot -70MV. | een sterkere | blijven inactief, | | | stimulus. | terwijl de | | | | kaliumkanalen nog | | | | open zijn, waardoor | | | | de cel minder | | | | gevoelig is. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Hyperpolarisatie | Tijdelijke verlaging | Dit gebeurt doordat | | | van het | de kaliumkanalen | | Lager dan -80MV | membraanpotentiaal | langer open blijven, | | | onder de | waardoor er een | | | rusttoestand. | grotere uitstroom van | | | | K⁺-ionen is. Dit | | | | maakt de cel | | | | tijdelijk minder | | | | ontvankelijk voor een | | | | nieuwe prikkel. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Rustpotentiaal | Elektrisch | Ionentransport actief | | | potentiaalverschil | en passief. | | -70MV | over het celmembraan | | | | in rust | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ Hoofdstuk 2: Synapsen ===================== **10. De student kan beschrijven hoe Charles Sherrington gedragsobservaties gebruikte om de belangrijkste eigenschappen van synapsen af te leiden** --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Sherrington ging te werk met reflexen. Hij maakte gebruik van het kniepeesreflex in honden. - Hypothese: Als neuronen van elkaar gescheiden zijn, dan moet voor een reflex communicatie tussen neuronen nodig zijn. - Verwachting: Metingen van reflexen zou een duidelijk beeld kunnen geven van communicatie tussen neuronen bij een reflex. - Resultaten: 1. Doordat er chemische processen komen kijken duurt een reflex langer dan geleiding langs een axon. 2. meerdere zwakke stimuli samen, veroorzaken een sterkere reflex dan één stimulus. 3. Wanneer een stel spieren in beweging komt, ontspant een ander stel spieren zich \> antagonisten **De student is in staat de volgorde van gebeurtenissen in een synaps op te sommen en uit te leggen, van de synthese van neurotransmitters, via stimulatie van receptoren, tot de dispositie van de zendermoleculen** --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1. In het c 1. In het cellichaam en axon van het presynaptische cel worden verschillende neurotransmitters geproduceerd. De gevormde neurotransmitters worden overgebracht naar de synaps aan het uiteinde van het axon. 2. Een actiepotentiaal dat de synaps bereikt zorgt ervoor dat calcium de pre-synaptische cel binnengaat. Door het calcium worden de neurotransmitters vrijgelaten in **de synaptische spleet**, wat **exocytosis** genoemd wordt. 3. De neurotransmitters in de synaptische spleet binden zich aan receptoren van het post- synaptische cel, waardoor de lading van deze cel verandert. 4. De neurotransmitters laten los van de post-synaptische receptoren en raken inactief. 5. Wat overblijft van de neurotransmitters lost op in de vloeistof van de hersenen, of wordt gebruikt, als een soort recycle-materiaal, **reuptake.** 6. De post-synaptische cel stuurt een stofje terug naar het pre-synaptische cel. Hierdoor stopt de presynaptische cel met het vrijlaten van de neurotransmitters (negatieve terugkoppeling). **7. De student weet het verschil tussen chemische en elektrische communicatie in en tussen neuronen.** ------------------------------------------------------------------------------------------------------- **Actiepotentialen werken binnen een neuron** zonder synapsen. **Overdracht tussen neuronen** vereist synapsen. **Neurotransmitter is als een telefoonsignaal** Er zijn twee processen betrokken bij communicatieoverdracht. De elektrische is immediate group text. Chemische is controlled, slower and more personal texts: +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Chemische en elektrische | | | processen: synapsen en neuronen | | | van de een naar de ander.** | | | | | | **Synapsen converteren | | | actiepotentiaal naar chemische | | | processen.** | | +===================================+===================================+ | **Elektrische synapsen**: | | | Directe, snelle overdracht van | | | signalen via gap junctions. | | | | | | Een **gap junction** is een | | | speciale verbinding tussen cellen | | | die directe communicatie mogelijk | | | maakt. Het bestaat uit | | | eiwitstructuren die kanalen | | | vormen, waardoor ionen en kleine | | | moleculen snel van de ene cel | | | naar de andere kunnen stromen. | | | | | | **Functie van gap junctions:** | | | | | | - **Snelle elektrische | | | communicatie**: Ze helpen bij | | | de verspreiding van | | | elektrische signalen, zoals | | | actiepotentialen, vooral in | | | hart- en zenuwcellen. | | | | | | Kortom, gap junctions zorgen | | | ervoor dat cellen snel en | | | efficiënt met elkaar kunnen | | | communiceren, zowel elektrisch | | | als chemisch. Gebruiken geen | | | neurotransmitters. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Chemische synapsen**: | | | Signaaloverdracht via | | | neurotransmitters, waarbij | | | informatie op een langzamere, | | | maar flexibele manier wordt | | | doorgegeven. | | | | | | **Kleine functie van gap | | | junctions:** | | | | | | - **Chemische communicatie**: | | | Ze laten ook de doorgang van | | | kleine chemische signalen, | | | wat coördinatie tussen cellen | | | bevordert. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Presynaptische neuron:** de | | | zenuwcel die het signaal stuurt | | | en neurotransmitters vrijgeeft in | | | de synaps. | | | | | | **Postsynaptische neuron:** de | | | zenuwcel die het signaal ontvangt | | | via de neurotransmitters en | | | hierop reageert. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Temporal summation** en | | | **spatial summation** zijn | | | manieren waarop zenuwcellen | | | signalen kunnen optellen om een | | | actiepotentiaal te veroorzaken. | | | | | | - Temporal summation: meerdere | | | signalen van *één synaps* | | | komen snel na elkaar binnen. | | | Als deze signalen snel genoeg | | | volgen, worden ze opgeteld om | | | een actiepotentiaal te | | | triggeren. | | | | | | - Spatial summation: signalen | | | van *meerdere synapsen* op | | | verschillende plekken van de | | | cel komen tegelijk binnen. | | | Als genoeg signalen | | | samenkomen, veroorzaken ze | | | een actiepotentiaal. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **EPSP (Excitatory Postsynaptic | | | Potential)**: een kleine | | | depolarisatie van de | | | postsynaptische cel die de kans | | | vergroot dat een actiepotentiaal | | | ontstaat. Het maakt de cel | | | actiever. | | | | | | **IPSP (Inhibitory Postsynaptic | | | Potential)**: een kleine | | | hyperpolarisatie van de | | | postsynaptische cel die de kans | | | op een actiepotentiaal verkleint. | | | Het maakt de cel minder actief. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | EPSP (exciterende post-synaptisch | | | potentiaal) en IPSP (inhiberende | | | post-synaptisch potentiaal) | | | balanceren elkaar, zodat er | | | voldoende actiepotentialen | | | ontstaan. De **spontaneous firing | | | rate** is de snelheid waarmee een | | | neuron actiepotentialen | | | (elektrische impulsen) afgeeft | | | zonder dat het externe signalen | | | of prikkels ontvangt. Met andere | | | woorden, sommige neuronen vuren | | | actiepotentialen op regelmatige | | | basis uit, ook als er geen | | | specifieke input van andere | | | cellen is. Dit is hun | | | \"rust\"-activiteit en kan worden | | | verhoogd of verlaagd door | | | prikkels zoals EPSP\'s of | | | IPSP\'s. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | EPSP | | | | | | Exitatie \> GO \> iets gebeurt | | | **meer \> stimuleert cel \> | | | sodium** | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | IPSP | | | | | | Inhibitie \> HO \> iets gebeurt | | | **minder \> remt cel \> | | | chloride** | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | De neurotransmitters hebben | | | verschillende werkingen | | | afhankelijk van de soort | | | receptoren | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Vesicles** slaan informatie op | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Ionotropisch synaps: | **Metabotrope synaps: | | neurotransmitter** | neuropeptide, neurotransmitter, | | | hormoon. Neuromodulators.** | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | - Opent kanalen voor bepaalde | - Het kan een langzamer maar | | ionen | langer effect produceren dan | | | ionotropische bindingen | | - Heeft effecten die op één | | | punt op het membraan zijn | - Kan de activiteit in een | | gelokaliseerd | groot deel of de hele cel | | | over een langere tijd | | - Gehoor en zicht | beïnvloeden via de **G- | | | proteïne (2nd messenger)** | | - Snelle actuele | | | informatieverwerking | - Smaak geur en pijn, | | | opwinding, aandacht, plezier | | - Transmitter- of | en emotie | | ligandgevoelige kanalen. | | | | - Geen timing vereist | | De kanalen die worden gestuurd | | | door een neurotransmitter. Een | | | ligand is een chemische stof die | | | aan een andere chemische stof | | | bindt. GABA (inhiberend) en | | | Glutamaat (exciterend) worden het | | | meest gebruikt. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Reuptake:** 1. recyclen zodat | Nadat de receptor is geactiveerd, | | de presynaptische neuron | en na de vrijlating van GABA of | | transmitters beschikbaar heeft | glutamaat, verplaatsen speciale | | voor vrijlating. | transport proteines de molecules | | | snel terug in de presynaptische | | 2\. Het effect tegenhouden op de | cel. | | postsynaptische neuron. Timing | | | is namelijk belangrijk. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Autoreceptors:** receptoren die | | | snel reageren op de vrijgelaten | | | neurotransmitter en inhibiteren | | | verdere vrijlating en synthese. | | +-----------------------------------+-----------------------------------+ Of een neurotransmitter via een ionotrope of metabotrope receptor werkt, hangt af van het type receptor op de postsynaptische cel, en niet van het type synaps (elektrisch of chemisch). Elektrische synapsen gebruiken geen neurotransmitters; chemische synapsen doen dat wel, en binnen chemische synapsen kunnen neurotransmitters zowel ionotrope als metabotrope receptoren activeren. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- **[Hormonen:]** --------------------------- Werken als radiogolven. Ze geven een signaal aan elke ontvanger die daarop ingesteld is. ---------------------------------------------------------------------------------------- **Endocrine glands:** hormoon producerende klieren. --------------------------------------------------- **Pituitary gland:** de hypofyse zit vast aan hypothalamus. Heeft 2 delen: -------------------------------------------------------------------------- 1. Anterieure hypofyse. -------------------- 2. Posterieure hypofyse \> extension van hypothalamus van neurale tissue. ---------------------------------------------------------------------- **Releasing hormones**: hypothalamus scheidt releasing hormones af, die de vrijlating van hormonen door de hypofyse controleert. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- **11. De student is in staat de activiteiten in een synaps in verband te brengen met de waarschijnlijkheid van een actiepotentiaal.** ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Een individuele EPSP (exciterende postsynaptische potentiaal) heeft een zeer klein effect op de postsynaptische membraanpotentiaal, is het niet voldoende om het drempelniveau te bereiken, waardoor het produceren van een actiepotentiaal onmogelijk is. Om de drempelwaarde te bereiken, moeten daarom meerdere EPSP\'s herhaaldelijk achter elkaar of meerdere EPSP\'s tegelijkertijd voorkomen. De meeste neuronen hebben een spontane vuursnelheid zelfs zonder synaptische input. EPSP verhoogd de frequentie van actiepotentialen boven het spontane tempo, terwijl IPSP dit laat verlagen. - Spontane vuursnelheid \> een periodieke productie van actiepotentialen, zelfs zonder synaptische input - IPSP \> inhiberende post-synaptische potentiaal \> veroorzaakt hyperpolarisatie van het post- synaptisch membraan - EPSP \> exciterende post-synaptische potentiaal \> veroorzaakt depolarisatie van het post- synaptisch membraan Kortom, EPSP en IPSP balanceren elkaar, zodat er voldoende actiepotentialen ontstaan. **8. De student kent de functie en werking én de verschillen van hormonen, neurotransmitters en neuropeptides.** ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Sommige stoffen kunnen fungeren als hormonen en/of neuropeptides en/of neurotransmitters. Afhankelijk van waar en hoe ze worden uitgescheiden en welke doelcellen ze beïnvloeden. +-----------------+-----------------+-----------------+-----------------+ | | **Neurotransmit | **Hormonen** | **Neuropeptides | | | ters** | | ** | +=================+=================+=================+=================+ | **Functie** | Chemische | Chemische | Type | | | stoffen | boodschappers | neurotransmitte | | | vrijgegeven | afgegeven door | rs | | | door neuronen. | endocriene | of | | | Geven signalen | klieren. | neuromodulator | | | door aan andere | Regulatie van | dat bestaat uit | | | neuronen, | systemische | lange ketens | | | spiercellen of | effecten. Twee | van aminozuren. | | | klieren in het | soorten | Ze reguleren | | | zenuwstelsel | hormonen: | complexe | | | | eiwithormonen | processen in | | | | en | het | | | | peptidehormonen | zenuwstelsel, | | | | | waaronder | | | | | pijnperceptie, | | | | | emoties, | | | | | eetlust en | | | | | meer. | +-----------------+-----------------+-----------------+-----------------+ | **Locatie van | Synapsen | Bloedbaan | Synapsen, maar | | afgifte** | | | kan ook worden | | | | | verspreid over | | | | | het hele | | | | | zenuwstelsel | +-----------------+-----------------+-----------------+-----------------+ | **Doelorganen** | Meestal lokale | Verre en | Lokale en | | | effecten, | wijdverbreide | systematische | | | beïnvloeden de | effecten op het | effecten, | | | activiteit van | hele lichaam. | afhankelijk van | | | aangrenzende | | hun specifieke | | | neuronen, | Ze reguleren | rol. | | | spiercellen of | processen zoals | | | | klieren | metabolisme, | | | | | groei en | | | | | reproductie | | +-----------------+-----------------+-----------------+-----------------+ | **Snelheid van | Snelle werking, | Langzwmer en | De werking kan | | actie** | omdat ze | langduriger dan | variëren, maar | | | betrokken zijn | neurotransmitte | ze worden vaak | | | bij neuronale | rs. | geassocieerd | | | transmissie | Het optreden | met langzamere | | | | van | en langduriger | | | | hormooneffecten | effecten dan | | | | duurt wat | klassieke | | | | langer. | neurotransmitte | | | | | rs. | +-----------------+-----------------+-----------------+-----------------+ **9. De student kent de functie en werking én de verschillen van hormonen, neurotransmitters en neuropeptides.** ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- **Neurotransmitters** **Functie** **Werking** **Inhiberend of exciterend** -------------------------- ------------------------------------------------------------------------------------------- ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ ------------------------------------------------------------- Serotonine Regulatie van o.a. stemming, honger en slaap. Sluiten aan op de receptor van neuronen. Afhankelijk van de type receptor kan dit stemming, honger of slaap reguleren. Inhibirend GABA Remming van neurale activiteit , vermindering van neurale opwinding (actiepotentiaal) Remt neuronen en vermindert opwinding Inhiberend Norepinefrine/adrenaline Regulering van alertheid, aandacht, stemming, stressrespons Stimuleert neuronen en verhoogt alertheid Exciterend Dopamine Beloningsmechanismen, motivatie, bewegingscontrole, emotieregulatie Overdracht van belonings- en motivatiesignalen Beide (afhankelijk van context) Glutamaat Betrokken bij leren, geheugen en algemene hersenactiviteit. Stimuleert neuronen en verhoogt hersenactiviteit Exciterend Acetylcholine Diverse functies, incl. spiercontractie, aandacht en geheugen. Overdracht van signalen tussen zenuwcellen Beide, afhankelijk van receptorlocatie (meestal exciterend) Glycine Regulering van neurale opwinding (actiepotentiaal), onderdrukking van neurale activiteit. Bindt aan glycinereceptoren, verhoogt doorlaatbaarheid van chloride-ionen, onderdrukt neurale activiteit. Inhiberend **Hormonen** **Functie** **Werking** ------------------------- ------------------------------------------------------------------------------------- ------------------------------------------------------------------------------- ------------ Insuline Regulering van glucosemetabolisme en bloedsuikerspiegel Stimuleert opname van glucose door cellen, verlaagt bloedsuikerspiegel Inhiberend Adrenaline (epinefrine) Stimuleren van de "vecht-of-vlucht"-reactie in reactie op stress Verhoogt hartslag, verhoogt alertheid en energieniveaus Exciterend Aldosteron Regulering van elektrolytenbalans, met name natrium en kalium Verhoogt natriumopname en kaliumuitscheiding in de nieren Exciterend Cortisol Regulering van de stressrespons, metabolisme en immuunsysteem Stimuleert gluconeogenese, onderdrukt ontstekingsreacties. Beide Testosteron Mannelijke geslachtshormoon, betrokken bij reproductie en mannelijke kenmerken Stimuleert ontwikkeling van mannelijke geslachtkenmerken Exciterend Oestrogeen Vrouwelijke geslachtshormoon, betrokken bij reproductie en vrouwelijke kenmerken Stimuleert ontwikkeling van vrouwelijke geslachtkenmerken Exciterend Progesteron Belangrijk voor de menstruatiecyclus en zwangerschap Bereidt de baarmoeder voor op zwangerschap en ondersteunt de zwangerschap Inhiberend Prolactine Stimulatie van melkproductie bij vrouwen na de bevalling Bevordert melkproductie in de borstklieren Inhiberend TSH Regulering van de schildklierfunctie Stimuleert de schildklier om schildklierhormonen te maken Exciterend LH Regulering van de voortplanting, betrokken bij de eisprong Stimuleert de eisprong bij vrouwen en de productie van testosteron bij mannen Exciterend FSH Regulering van de voorplanting, betrokken bij de groei van eicellen en spermacellen Stimuleert de groei van follikels bij vrouwen en spermatogenese bij mannen Exciterend **Neuropeptide** **Functie** **Werking** ------------------ --------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------------- ------------ Endorfines Pijnverlichting, beloningsgevoel, stressrespons. Binden aan opioïderecptoren, verminderen pijn en bevorderen plezier. Inhiberend Substantie P Regulering van pijnperceptie, ontsteking, stemming Overdracht van signalen tussen zenuwcellen en immuuncellen Exciterend Oxytocine Sociale binding, moeder-kindbinding, bevalling, melkproductie Regulering van sociaal gedrag en voortplanting Exciterend Neuropeptide Y Regulering van eetlust, stressrespons, energiebalans Modulatie van de activiteit van neuronen in de hersenen Inhiberend **De student kan uitleggen hoe bepaalde medicijnen gedrag beïnvloeden door gebeurtenissen in synapsen te veranderen.** ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Medicijnen die lijken op neurotransmitters, kunnen binden aan de receptoren van de desbetreffende neurotransmitter. **Drugs** **Effecten** ---------------------------------- --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- ------------ Amfetamine Blokkeert de heropname van dopamine en verschillende andere zenders Exciterend Cocaïne Blokkeert de heropname van dopamine en verschillende andere zenders Exciterend Methylfenidaat (Ritalin) Blokkeert de heropname van dopamine en andere, maar geleidelijk Exciterend MDMA ("Ecstasy") Geeft dopamine en serotonine vrij Exciterend Nicotine Stimuleert de nicotinerge acetylcholinereceptor, die (onder andere effecten) verhoogt de afgifte van dopamine in de nucleus accumbens Exciterend Opiaten (bijv. heroïne, morfine) Stimuleert endorfinereceptoren Inhiberend Cannabinoïden (marihuana) Wekt receptoren met negatieve feedback op presynaptische cellen op; die receptoren reageren normaal gesproken op anandamide en 2AG Inhiberend Hallucinogenen (bijv. LSD) Stimuleert serotonine type 2A-receptoren (5-HT2A) Beide Hoofdstuk 3: Anatomie en onderzoeksmethoden =========================================== ![Afbeelding met tekst, grafische vormgeving, schermopname, tekenfilm Automatisch gegenereerde beschrijving](media/image9.png) ============================================================================================================================== **Centrale zenuwstelsel:** hersenen en ruggenmerg**.** **Perifere zenuwstelsel:** spieren en organen en zintuigen. **Somatisch zenuwstelsel:** heeft vrijwillige en bewuste controle over *skeletspieren* en stuurt *sensorische informatie* naar het centrale zenuwstelsel. **Autonoom zenuwstelsel:** reguleert onbewuste, automatische functies van *organen en klieren* zoals hartslag, ademhaling, en spijsvertering, verdeeld in sympathische en parasympathische systemen. 1. Sympatisch: bereidt het lichaam voor op snelle en intense lichamelijke inspanning bij stress, gevaar of noodsituaties. Fight or flight. 2. Parasympatisch: helpt het lichaam te herstellen, energie op te bouwen en de normale functies van rust en herstel te bevorderen. 13. []{#_TOC_250015.anchor}**De student kent de anatomie en functies van het centraal en perifeer zenuwstelsel** +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Het autonome | | | | zenuwstelsel** | | | +=======================+=======================+=======================+ | | **Orthosympathisch | **Parasympatisch | | | zenuwstelsel** | zenuwstelsel** | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Functie | - Bereid het | - Het lichaam in | | | lichaam voor op | een rusttoestand | | | actie tijdens | brengen en | | | stressvolle | energie besparen | | | situaties (FFF) | tijdens momenten | | | | van ontspanning | | | - Stimuleert | | | | processen die | - Ondersteunt | | | nodig zijn om | processen zoals | | | adequaat te | vertraging van de | | | reageren op | hartslag, | | | stress en/of | verlaging van de | | | gevaar | bloeddruk, | | | | bevordering van | | | | de spijsvertering | | | | en ontspanning | | | | van spieren | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Effecten | - Heeft excitatoire | - Heeft inhibitoire | | | effecten | effecten | | | | | | | - Het verhoogt | - Het vertraagt de | | | alertheid, | hartslag, | | | versneld de | verlaagt de | | | hartslag, | bloeddruk, | | | verhoogt de | bevordert de | | | bloeddruk en | spijsvertering en | | | bevordert de | ontspant spieren | | | mobilisatie van | | | | energiereserves | | | | in het lichaam | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Ganglia | - Er bevinden zich | - Heeft meestal | | | paravertebrale | korte ganglia en | | | ganglia dichtbij | bevindt zich | | | de ruggengraat | dichtbij of zelfs | | | | in de doelorganen | | | - Hier vinden | | | | synapsen plaats | - Zorgt voor meer | | | tussen de | gerichte en | | | pre-ganglionische | specifieke | | | neuronen die | regulatie van de | | | vanuit het | lichaamsfunctie | | | ruggenmerg komen | | | | en | - Spelen een | | | post-ganglionisch | belangrijke rol | | | e | bij het | | | neuronen die naar | overdragen van | | | de doelorganen | signalen tussen | | | gaan. | pre- | | | | ganglionische en | | | - Neurotransmitters | post-ganglionisch | | | \>norepinephrine | e | | | en epinephrine | neuronen | | | (adrenaline) | | | | | - Neurotransmitters | | | | \> | | | | acetylcholine | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ **De student kan de termen die worden gebruikt om de anatomie van de hersenen te beschrijven definiëren** --------------------------------------------------------------------------------------------------------- +-----------------------------------+-----------------------------------+ | **Anatomische termen die | | | verwijzen naar richtingen:** | | | | | | **De persoon kijkt naar links.** | | | | | | Afbeelding met diagram, kaart, | | | tekst Automatisch gegenereerde | | | beschrijving | | +===================================+===================================+ | **Begrip** | **Definitie** | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Dorsaal | Naar achteren, weg van de | | | ventrale (maag)zijde. De | | | bovenkant van het menselijk brein | | | wordt als dorsaal beschouwd, | | | omdat het die positie heeft bij | | | vierpotige dieren | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Ventraal | Naar de maag, weg van de dorsale | | | (achter)zijde | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Anterieur | Naar de voorkant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Posterior | Naar de achterkant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Superieur | Boven een ander deel | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Inferieur | Onder een ander deel | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Lateraal | Naar de zijkant, weg van de | | | middellijn (links en rechts) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Mediaal | Naar de middellijn, weg van de | | | zijkant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Proximaal | Dichtbij (bij benadering) gelegen | | | bij het punt van oorsprong of | | | aanhechting | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Distaal | Verder gelegen van het punt van | | | oorsprong of aanhechting | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Ipsilateraal | Aan dezelfde kant van het lichaam | | | (bijv. twee delen aan de | | | linkerkant of twee aan de | | | rechterkant) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Contralateraal | Aan de andere kant van het | | | lichaam (één aan de linkerkant en | | | één aan de rechterkant) | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Coronaal vlak of | Een vlak dat hersenstructuren | | | toont zoals gezien vanaf de | | frontaal vlak | voorkant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Sagittaal vlak | Een vlak dat hersenstructuren | | | toont zoals gezien vanaf de | | | zijkant | +-----------------------------------+-----------------------------------+ | Horizontaal vlak of transversaal | Een vlak dat hersenstructuren | | vlak | toont, gezien van bovenaf | +-----------------------------------+-----------------------------------+ **Begrippen die verwijzen naar delen van het zenuwstelsel** ------------------------------------------------------------- -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- **Begrip** **Definitie** Lamina Een rij of laag cellichamen gescheiden van andere cellichamen door een laag axonen en dendrieten Kolom Een reeks cellen loodrecht op het oppervlak van de cortex, met soortgelijke touwtjes Tract Een reeks axonen binnen het centrale zenuwstelsel, ook bekend als een projectie. Als axonen zich uitstrekken van cellichamen in structuur A naar synapsen op B, zeggen we dat de vezels van A naar B 'projecteren' Zenuw Een reeks axonen in de periferie van het CZS naar een spier/klier of vanuit een zintuigelijk orgaan naar CZS Kern Een cluster van neuroncellichamen binnen het CZS Ganglion Een cluster van neuroncellichamen, meestal buiten het CZS (zoals in het sympathische zenuwstelsel) Gyrus (mv: gyri) Een uitsteeksel op het oppervlak van de hersenen Sulcus (mv: sulci) Een vrouw of groef die de ene gyrus van de andere scheidt Fissuur Een lange, diepe sulcus **De student kan de belangrijkste functies van de hersengebieden beschrijven** ------------------------------------------------------------------------------ **Ruggenmerg:** stuurt sensorische informatie naar (dorsaal) en ontvangt motorische informatie van (ventraal) het brein. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Hindbrain/Achterher | | | | senen/Hersenstam/rept | | | | ielenbrein/HERSENSTAM | | | | ** | | | | | | | | **Basisfuncties, | | | | overleven, primitief | | | | en instinctief** | | | | | | | | ![Afbeelding met | | | | schets, tekening, | | | | clipart, illustratie | | | | Automatisch | | | | gegenereerde | | | | beschrijving](media/i | | | | mage11.jpeg) | | | +=======================+=======================+=======================+ | **Onderdeel** | **Locatie** | **Functie** | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Medulla | Verlengd deel van het | Reguleert *vitale | | | ruggenmerg | reflexen* zoals | | | | ademen en hartslag | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Pons | Gelegen voor een | Dient als een *brug* | | | ventraal t.o.v. de | voor zenuwvezels van | | | medulla \> brug | de ene hersenhelft | | | tussen de medulla en | naar de andere | | | de middenhersenen | | | | | - Van de medulla | | | | naar de | | | | middenhersenen | | | | toe. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Cerebellum | Grote structuur met | Controle van | | | veel diepe plooien | *beweging, balans, | | | | aandacht*, timing en | | | | bepaalde leer- en | | | | conditioneringstaken. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Cranial nerves \> | Een van de twaalf | Aan medulla en pons | | hersenzenuwen | zenuwen die direct | vast | | | vanuit de hersenen | | | | ontstaan in plaats | | | | van uit het | | | | ruggenmerg. Deze | | | | zenuwen sturen | | | | signalen tussen de | | | | hersenen en delen van | | | | het hoofd, de nek, en | | | | in sommige gevallen | | | | ook naar organen in | | | | de borst en buik. | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Domein van | | | | overleving en | | | | voortplanting** | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Veiligheid is nummer | | | | één prioriteit | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Bij gevaar: vecht- en | | | | vluchtmodus | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Wil pijn vermijden | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Wil plezierige | | | | gevoelens ervaren | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Reageert razendsnel | | | | en instinctief | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Stuurt vitale | | | | lichaamsfuncties aan | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Houdt vaste patronen | | | | in stand | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Heeft | | | | voortplantingsdrang | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Middenhersenen/Zoog | | | | dierenbrein** | | | | | | | | Afbeelding met | | | | schets, tekening, | | | | clipart, | | | | Lijnillustraties | | | | Automatisch | | | | gegenereerde | | | | beschrijving | | | +=======================+=======================+=======================+ | **Onderdeel** | **Locatie** | **Functie** | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Tectum | Bovenste gedeelte van | Betrokken bij | | | de middenhersenen | sensorische | | | | verwerkingen | | | | | | | | - Superior | | | | colliculus \> | | | | visuele | | | | verwerking | | | | | | | | - Inferior | | | | colliculus \> | | | | auditieve | | | | verwerking | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Tegmentum | Onder het tectum, het | Heeft vele functies: | | | tussenliggende niveau | | | | van de middenhersenen | - Motorische | | | | controle, | | | | sensorische | | | | verwerking, | | | | aandacht, | | | | pijnmodulatie, | | | | slaap-waakregulat | | | | ie | | | | en regulatie van | | | | autonome functies | | | | | | | | - Belangrijke rol | | | | in het | | | | functioneren van | | | | de hersenstam en | | | | het coördineren | | | | van verschillende | | | | aspecten van de | | | | neurologische | | | | activiteit | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Substantia Nigra | Ligt in één van de | Productie van | | | kernen van de | dopamine die | | | tegmentum | betrokken is bij | | | | bewegingscontrole. | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Domein van emoties | | | | en sociaal gedrag** | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Geeft ervaringen een | | | | emotionele waarde | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Angstcentrum | | | | (amygdala) | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Kortetermijndenken | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Interpreteert het | | | | lichaamstaal | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Motiveert ons | | | | handelen | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Reguleert en beloont | | | | sociaal gedrag | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Stuurt | | | | hormoonhuishouding | | | | aan | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Emotioneel geheugen | | | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | **Voorhersenen/mensen | | | | brein** | | | | | | | | ![Afbeelding met | | | | tekening, schets, | | | | clipart, | | | | Lijnillustraties | | | | Automatisch | | | | gegenereerde | | | | beschrijving](media/i | | | | mage13.jpeg) | | | +=======================+=======================+=======================+ | **Onderdeel** | **Locatie** | **Functie** | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Twee hersenhelften | Links en rechts in | - Ontvangt | | | het voorbrein | sensorische | | | | informatie, | | | | voornamelijk van | | | | het tegengestelde | | | | kant van het | | | | lichaam | | | | | | | | - Controleert | | | | spieren, | | | | voornamelijk aan | | | | de | | | | tegenovergestelde | | | | kant, via axonen | | | | naar het | | | | ruggenmerg en de | | | | kernen van de | | | | hersenzenuwen | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Hersenschors (cortex) | Buitenste gedeelte | Betrokken bij | | | | complexe cognitieve | | | | functies | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Thalamus | In het midden van het | - Fungeert als een | | | voorbrein, verdeeld | schakelcentrum | | | over links als rechts | voor sensorische | | | | informatie | | | | | | | | - Het reguleren van | | | | bewustzijn, | | | | aandacht en | | | | slaap- waakcycli | +-----------------------+-----------------------+-----------------------+ | Basal ganglia | | - Regulatie van | | | | motorische | | | | functies en | | | | bewegingscontrole | | | | | | | | - Initiëren en | | | | coördineren van | | | | bewegingen, het | | | | aanpassen van de | | | | spiertonus en het | | | | onderdrukken van | | | | ongewenste | | | | bewegingen | | | | | | |