Biologie SV Trimester 1 - 3NWA PDF

Summary

This document covers the topic of homeostasis in biological systems and explores how organisms maintain a stable internal environment. It includes examples of how the body responds to temperature changes. It also discusses the relationship between organisms, showing how ecosystems maintain stability.

Full Transcript

1. Regelsystemen zorgen voor homeostase homeostase bij organismen → tabel kunnen lezen en kunnen begrijpen Op welke manier verliest je lichaam water? → zweten, via urine (PIPI), door ademhaling, via spijsvertering (eten) Hoe weet je wanneer je watergehalte in je lichaam...

1. Regelsystemen zorgen voor homeostase homeostase bij organismen → tabel kunnen lezen en kunnen begrijpen Op welke manier verliest je lichaam water? → zweten, via urine (PIPI), door ademhaling, via spijsvertering (eten) Hoe weet je wanneer je watergehalte in je lichaam te laag is? → als je dorst hebt Waaraan merk je dat je dorst hebt? → je krijgt een droge mond/keel → je krijgt hoofdpijn Welk dynamisch evenwicht ken je? Jagers = vossen Prooien = konijnen → VOEDSELRELATIE Als het aantal prooien toeneemt (=stijgt), neemt het aantal jagers ook toe. Doordat het aantal jagers toeneemt, gaat het aantal prooien dalen. Doordat het aantal prooien daalt, gaan het aantal jagers ook dalen (jagers hebben geen voedsel meer). Het ecologisch/biologisch evenwicht is de slingerbeweging waarbij het aantal organismen zichzelf in evenwicht houdt. Het dynamisch evenwicht is de relatie tussen prooi en jager. → is het gevolg van een jager-prooi relatie. De relatie tussen jagers en prooien is een systeem en houdt hun aantallen binnen hun grenzen, wat praktisch is, want het zorgt ervoor dat het ecosysteem in evenwicht blijft. Ook bij één organisme is het belangrijk dat het organisme steeds goed functioneert. Homeostase Hoe wordt de temperatuur in een wagen geregeld? Technisch Regelsysteem = Zodra gewenste temp → stopt het toestel met werken Verschillende reacties van het lichaam op koude- en warmte prikkels REACTIE FUNCTIE kippenvel krijgen De haartjes gaan rechtop staan. Het luchtlaagje tussen de haartjes zorgt voor isolatie. bibberen De beweging van de spieren wekt warmte op. zweten De verdampende watermoleculen in je zweet neemt warmte mee. bloedvaatjes het verlies aan warmte wordt beperkt. vernauwen bloedvaatjes er wordt meer warmte afgegeven via de huid verwijden Als je lichaamstemperatuur stijgt, dan begin je te zweten. Als gevolg daarvan zal je lichaam terug afkoelen. Als je lichaamstemperatuur daalt, dan begin je te bibberen. Als gevolg daarvan zal je lichaam terug opwarmen. Vervolg: Warme omgeving prikkel koude omgeving warmte receptor in huid koude receptor in huid receptor zenuwen conductor zenuwen - zweetklier effector - haarspiertjes - spieren in bloedvaatjes - spieren in bloedvaatjes - zweetklier produceert reactie - kippenvel zweet - vernauwen van bloedvaten - verwijden van bloedvaten Het regelsysteem van dieren kan het lichaam helpen om een inwendig evenwicht te bereiken Koud = haartjes gaan rechtop staan, vernauwen van bloedvaten en begin je te bibberen → Je verliest minder warmte, door spierwerking en bibberen genereer je warmte Warm = zweet je, bloedvaten verwijden (om meer warmte kwijt te raken) → Lichaamstemperatuur wordt weer naar optimale waarde van 37°C gebracht. → Homeostase = Je lichaam probeert om het dynamisch evenwicht zo goed mogelijk te bewaren Technisch systeem Verandering Temperatuur verhoogt ontvanger thermostaat verwerker controlecentrum uitvoerder airco reactie afkoelen Biologisch systeem prikkel lichaamstemperatuur verhoogt receptor warmtereceptoren conductor zenuwstelsel effector zweetklier + spieren in de bloedvaten reactie zweten + verwijden van de bloedvaten Technisch en biologisch systeem wordt geactiveerd door een temperatuurverandering. Temp wordt waargenomen door receptor. De conductor leidt de informatie naar de effector (uitvoerder). De uitvoerder voert de reactie uit zodat de gewenste temperatuur terug bereikt wordt. Een organisme reageert op veranderingen. bv:Als het warm of te koud is, past je lichaam zich aan om de juiste temp te houden. → Homeostase. Het zenuwstelsel en de hormonen helpen je daarbij. Warme omgeving: 1. Prikkel: Stijging van de lichaamstemperatuur door een warme omgeving. 2. Receptor: Warmtereceptoren in de huid waarnemen de hogere temperatuur. 3. Conductor: Zenuwen sturen signalen naar de hersenen (hypothalamus). 4. Effector: Zweetklieren worden geactiveerd en de spieren in de bloedvaten worden ontspannen. 5. Reactie: De zweetklieren produceren zweet om af te koelen en de bloedvaten in de huid verwijden om meer warmte af te geven. Koude omgeving: 1. Prikkel: Daling van de lichaamstemperatuur door een koude omgeving. 2. Receptor: Koudereceptoren in de huid voelen de lagere temperatuur. 3. Conductor: Zenuwen sturen signalen naar de hersenen. 4. Effector: Haartjespieren trekken samen (kippenvel) en de bloedvaten in de huid trekken samen. 5. Reactie: Kippenvel zorgt voor een isolatielaag lucht om het lichaam en bloedvaten te verkleinen om warmte vast te houden. Het lichaam gebruikt in beide gevallen een feedbackmechanisme om de temperatuur terug naar het ideale niveau (ongeveer 37°C) te brengen. - Drempelwaarde= de minimum sterkte waarbij een prikkel waarneembaar is - gewenning= na een tijdje dezelfde prikkel niet kunnen waarnemen bv geur - prikkelfilter= prikkelfilterstation dat bepaalt of en hoe sterk prikkels naar de hersenen worden doorgestuurd → prikkel= een waarneembare verandering in je omgeving Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen? 1ste manier → uitwendige prikkels bv: geur van koffie, iets valt op je hand, zonlicht waar zonnebloemen zich naar richten, hitte die je doet zweten → inwendige prikkels bv: hongergevoel, watertekort in een plant, drang om naar toilet te gaan 2de manier → chemisch: smaak en geur, bv: geur van koffie, stukje chocolade die op je toch smelt, citroensap op je tong…, → fysisch: druk, geluid, licht bv: een stukje papier dat op je hand valt, het horen van een liedje, drang om naar toilet te gaan…, dieren vangen uitwendige prikkels op via receptorcellen= gespecialiseerde cellen die een bepaalde prikkel kunnen openen Soorten receptoren 4.1 Mechanoreceptoren → waarnemen van druk, aanraking, spanning in je spieren (in de huid) 4.2 Chemoreceptoren → smaakreceptoren en de geurreceptoren 4.3 Thermoreceptoren → afkoeling en opwarming (in de huid) 4.4 Pijnreceptoren → pijn ( in de huid) 4.5 Fotoreceptoren → licht waarnemen (het oog) 4.6 Fonoreceptoren → geluid in oren Paar begrippen die waarschijnlijk op de test komen?? - prikkel= verandering in de omgeving - effector= voert reactie uit - receptor= herkent en vangt prikkel op - reactie= uitgevoerd door effector - conductor = geleidt informatie - zenuwstelsel= soort conductor dat zorgt voor een snelle reactie - hormoonstelsel= soort conductor die stoffen verspreid via het bloed - klier= soort van effector die een stof aanmaakt -homeostase= lichaam probeert evenwicht te hebben warm/koud Thema 2: Hoe worden prikkels waargenomen bij dieren 2. Hoe is het oog opgebouwd? 2.1 Welke structuren liggen rond het oog? Delen Functie Oogleden - houden licht tegen - zorgen ervoor dat het oog niet uitdroogt - gaan dicht bij gevaar oogkas - beschermt oog tegen stoten - Gevuld met vetweefsel om schokken op te vangen wenkbrauwen - houden water tegen (zweet,regen,..) traanklieren - productie van traanvocht traanvocht: - oog vochtig houden - ontsmetten van het oog wimpers - houden stof tegen 12 oogspieren: zorgen ervoor dat je ogen kan laten bewegen (boven/onder/links/rechts) indien de oogspieren onvoldoende sterk zijn of te lang → scheel kijken 2.2 Welke structuren liggen in het oog? oogvliezen in oogbolwand: 1. harde oogvlies: hard, wit en dik, zorgt voor bescherming → vooraan is dit vlies het hoornvlies = transparant/doorzichtig 2. Vaatvlies: bevat veel bloedvaten, zorgt voor aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof gassen, en afvoer van afvalstoffen → vooraan is dit de iris: bepaalt de hoeveelheid lichtinval 3. netvlies: bevat de fotoreceptoren: lichtprikkels omzetten in impulsen → Gele vlek: veel fotoreceptoren → Blinde vlek: Geen/weinig fotoreceptoren: hier start de oogzenuw die impulsen vervoert Onderdelen van het oog Delen Beschrijving ooglens Zorgt voor de vorming van een scherp beeld pupil opening waarlangs het licht in het oog binnendringt voorste oogkamer Gevuld met kamervocht: voedende functie voor de delen vooraan. (iris, hoornvlies en de lens). achterste oogkamer Gevuld met kamervocht: voedende functie voor de delen vooraan. (iris, hoornvlies en de lens). blinde vlek de plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt. Deze plaats bevat geen fotoreceptoren oogzenuwen vervoert informatie vanuit het oog naar hersenen gele vlek Bevat veel fotoreceptoren hoornvlies is het doorzichtige deel van het oogvlies dat het oog vooraan bedekt iris Bepaalt de hoeveelheid lichtinval, door de pupil groter en kleiner te maken lensbanden accommodatiespier kan kromming van de ooglens aanpassen glasachtig lichaam zorgt voor de juiste druk in het oog netvlies deel dat de fotoreceptoren bevat vaatvlies een laag onder het hard oogvlies die sterk doorbloed is. harde oogvlies in het deel van het oogvlies dat het oog aan de buitenkant omringt. Kamerwater voorziet het hoornvlies van voedingsstoffen Inwendige delen van het oog 3. Hoe werkt het oog 3.1 Hoe regelt het oog de hoeveelheid licht? Spieren: irisstraalspieren + iriskringspieren Pupilreflex: Iriskringspieren: Laten de pupil kleiner worden bij fel licht. Irisstraalspieren: Laten de pupil groter worden bij weinig licht. Lidslagreflex: Is een automatische reactie waarbij de ogen snel knipperen om het oog te beschermen tegen fel licht, wind, stof en tegen een plotselinge beweging dicht bij het gezicht. 3.2 Op welke beeld wordt het beeld in het oog gevormd? afgelegde weg van lichtstralen: hoornvlies → voorste oogkamer → pupil → ooglens → glasachtig lichaam → gele vlek Beeld: → de lichtstralen gaan door de lens en gaan zo convergeren naar de gele vlek (=brandpunt) →het beeld dat vormt op het netvlies is omgekeerd + verkleind 3.3 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? accommoderen (=scherpstelling) = de lens gaat zich aanpassen afhankelijk of we kijken naar een voorwerp dichtbij of veraf zodat we scherp kunnen zien. plaats voorwerp acc. spier lens banden lens VER ontspannen gespannen plat DICHTBIJ gespannen ontspannen bol nabijheidspunt= meeste nabije punt dat je nog scherp kan zien, de lens heeft hier dan de maximale kromming bereikt. 3.4 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? BUITENKANT: 1) pigmentlaag: eigenschap: zwart functie: absorbeert al het licht 2) fotoreceptoren: functie: licthprikkels omzetten in impulsen kegeltjes staafjes drie soorten: rode,blauwe, groene vormen waarnemen hoge prikkeldrempel voor licht: veel lage prikkeldrempel: heel gevoelig licht nodig voor ze actief worden vooral in het centrum van het aan de rand van het netvlies netvlies 3) twee lagen zenuwcellen (ganglioncellen en bipolaire cellen) eigenschap: transparant zijn (=licht doorlaten) Functie: impulsen doorsturen naar de hersenen) BINNENKANT: (ligt tegen glasachtig lichaam) Werking kegeltjes en staafjes: In de fotoreceptoren zit een chemische stof, deze wordt afgebroken door licht en zo stuurt de fotoreceptor een impuls door naar de zenuwen. Daarna wordt de chemische stof opnieuw aangemaakt, dit kan nog even duren. kleurenblindheid: 1 of meerdere soorten kegeltjes werken niet. Er worden wel kleuren waargenomen, maar je kan ze minder goed onderscheiden van elkaar. nachtblindheid: Staafjes hebben een hogere prikkeldrempel, waardoor je licht nodig hebt om te vormen te onderscheiden. In het donker/schemerlicht zie je dus weinig bij nachtlicht

Use Quizgecko on...
Browser
Browser