Spaans Taalkennis Quiz
23 Questions
0 Views

Spaans Taalkennis Quiz

Created by
@HarmoniousAlpenhorn

Podcast Beta

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is de vertaling van 'de ober' in het Spaans?

  • el mesero
  • el cozinero
  • el jefe
  • el camarero/camarera (correct)
  • Welke term verwijst niet naar een maaltijd of voedingsmiddel?

  • la carne
  • el helado
  • la ensalada
  • la pregunta (correct)
  • Wat betekent 'zout' in het Spaans?

  • picante
  • dulce
  • sano/-a
  • salado/-a (correct)
  • Welke van de volgende woorden betekent 'proberen' in het Spaans?

    <p>probar</p> Signup and view all the answers

    Wat is de juiste vertaling van 'de rekening'?

    <p>la cuenta</p> Signup and view all the answers

    Wat is de juiste vertaling van 'the summer'?

    <p>el verano</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende woorden betekent 'to camp'?

    <p>ir de camping</p> Signup and view all the answers

    Wat is de vertaling van 'the village'?

    <p>el pueblo</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende termen betekent 'to teach'?

    <p>enseñar</p> Signup and view all the answers

    Wat is de correcte vertaling van 'impressive'?

    <p>impresionante</p> Signup and view all the answers

    Welk woord betekent 'the church'?

    <p>la iglesia</p> Signup and view all the answers

    Wat is de vertaling van 'to go out'?

    <p>salir</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'ganar dinero'?

    <p>geld verdienen</p> Signup and view all the answers

    Wat is de correcte vertaling van 'de schaar'?

    <p>las tijeras</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende woorden betekent 'de rugzak'?

    <p>la mochila</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'fantastisch' in het Spaans?

    <p>genial</p> Signup and view all the answers

    Welke term wordt gebruikt voor 'de rekenmachine'?

    <p>la calculadora</p> Signup and view all the answers

    Wat is de betekenis van 'de zon' in het Spaans?

    <p>el sol</p> Signup and view all the answers

    Wat is de Spaanse vertaling van 'de vakantie'?

    <p>las vacaciones</p> Signup and view all the answers

    Welke van de volgende woorden betekent 'indrukwekkend'?

    <p>impresionante</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'toetsen' in het Spaans?

    <p>escribir</p> Signup and view all the answers

    Wat betekent 'land' in het Spaans?

    <p>el país</p> Signup and view all the answers

    Wat is de vertaling van 'de les'?

    <p>la clase</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Vocabulaire P1 Spaans Leerjaar 2

    • Vakantie gerelateerde woorden:

      • Las vacaciones (de vakantie): Een periode waarin men vrij is van werk of school om te reizen of te ontspannen.
      • El verano (de zomer): De warmste periode van het jaar, gekenmerkt door langere dagen en warm weer.
      • Ir de camping (kamperen): Overnachten in een tent of caravan op een camping.
      • Hacer surf (surfen): Een watersport waarbij je op een surfplank over golven glijdt.
      • La fiesta (het feest): Een bijeenkomst om te vieren of te ontspannen.
      • La playa (het strand): Een gebied langs de kust waar zand ligt.
      • El pueblo (het dorp): Een kleine gemeenschap, kleiner dan een stad.
      • El mar (de zee): Een grote hoeveelheid zout water die de continenten omringt.
    • Woorden voor beschrijvingen:

      • Impresionante (indrukwekkend): Iets dat je sterk beïnvloedt en een sterke indruk achterlaat.
      • Deportivo/a (sportief): Iemand die van sport houdt en in goede conditie is.
      • Aburrido/a (saai): Iets dat niet interessant is en je niet boeiende vindt.
      • Fenomenal (geweldig): Iets dat erg goed is of indrukwekkend is.
      • Genial (fantastisch): Iets dat erg leuk of fantastisch is.
      • Precioso/a (prachtig): Iets dat erg mooi is en je aanspreekt.
      • Moderno/a (modern): Iets dat van recente datum is en in de huidige stijl is.
    • Woorden voor reizen:

      • La tienda (de tent): Een tijdelijke, draagbare constructie die dient als onderdak.
      • El hostel (het hotel): Een goedkope accommodatie voor reizigers, meestal met gedeelde slaapkamers.
      • El casco antiguo (het oude stadscentrum): Het historische deel van een stad met oude, pittoreske gebouwen.
      • Quedarse (blijven): Op een bepaalde plek verblijven.
      • Enseñar (laten zien): Iemand iets laten zien.
      • Visitar (bezoeken): Iemand of een plek bezoeken.
    • Basis woorden:

      • El apellido (de achternaam): De familienaam.
      • La ciudad (de stad): Een grote, dichtbevolkte gemeenschap.
      • El jardín (de tuin): Een stuk grond rond een huis dat voor planten en bloemen wordt gebruikt.
      • La pared (de muur): Een verticale constructie die een ruimte afscheidt.
      • La iglesia (de kerk): Een gebouw waar religieuze diensten worden gehouden.
      • La revista (het tijdschrift): Een periodieke publicatie met nieuws, artikelen of verhalen.
      • La estrella (de ster): Een van de vele hemellichamen die licht uitstralen en 's nachts zichtbaar zijn.
      • El lujo (de luxe): Gemak en comfort dat extra geld of privileges vereist.
    • Woorden voor dagelijkse handelingen:

      • Bienvenido/-a (welkom): Een begroeting die gebruikt wordt wanneer iemand aankomt.
      • Verdadero/a (echt): Iets dat echt is en geen imitatie.
      • Incómodo/-a (oncomfortabel): Iets dat ongemakkelijk is en ongemak veroorzaakt.
      • Nuevo/a (nieuw): Iets dat recent is gemaakt of gekocht.
      • Abrir (openen): Een deur, raam of andere opening openen.
      • Dormir (slapen): In rust zijn en je ogen sluiten.
      • Pasar (doorbrengen): Tijd doorbrengen op een bepaalde manier.
      • Conocer (leren kennen): Iemand of iets leren kennen.
      • Comer (eten): Voedsel innemen om te overleven.
      • Escribir (schrijven): Tekens op papier of een scherm zetten om woorden te vormen.
      • Romper (breken): Iets in stukken breken of kapot maken.
      • Encantar (geweldig vinden): Iets heel erg leuk vinden.
      • Ver (zien): Met je ogen waarnemen.
      • Jugar (spelen): Een spel doen of deelnemen aan een activiteit voor plezier.
      • Enseñar (laten zien): Iemand iets laten zien.
      • Salir (weggaan/uitgaan): Een plek verlaten.
      • Dar igual (niet uitmaken): Niet belangrijk zijn.
      • Gustar (houden van, leuk vinden): Iets leuk of aantrekkelijk vinden.
      • Poner (zetten, plaatsen): Iets op een bepaalde plek zetten.
      • Costar (kosten): Een bepaalde prijs hebben.
      • Ganar dinero (geld verdienen): Geld verdienen door te werken.
    • Woorden voor school:

      • La rebaja (de uitverkoop): Een periode waarin producten tegen een lagere prijs worden verkocht.
      • La oferta (de aanbieding): Een product dat tegen een lagere prijs wordt verkocht.
      • La papelería (de kantoorboekhandel): Een winkel waar schoolmaterialen en kantoorartikelen worden verkocht.
      • La planta (de verdieping): Een niveau in een gebouw.
      • El material escolar (de schoolspullen): Alle spullen die je nodig hebt voor school.
      • El bolígrafo (de pen): Een hulpmiddel om te schrijven met een vloeibare inkt.
      • El lápiz de color (het kleurpotlood): Een potlood met een gekleurde kern.
      • La mochila (de rugzak): Een tas die je op je rug draagt.
      • Las tijeras (de schaar): Een hulpmiddel om papier of andere materialen te knippen.
      • La goma (de gum): Een hulpmiddel om potloodstrepen te verwijderen.
      • La regla (de liniaal): Een meetinstrument in de vorm van een rechte lat.
      • El sacapuntas (de puntenslijper): Een apparaat om potloodpunten te slijpen.
      • El estuche (het etui): Een doosje om schrijfwaren in te bewaren.
      • La calculadora (de rekenmachine): Een apparaat om wiskundige berekeningen uit te voeren.
      • El cuaderno (het schrift): Een boek met blanco pagina's om in te schrijven.
      • La clase (de les): Een periode van onderwijs in een school.
      • El sol (de zon): De ster die ons zonnestelsel domineert en warmte en licht geeft.
      • El pasatiempo (de hobby): Een activiteit die je in je vrije tijd doet voor plezier.
      • El baloncesto (basketbal): Een sport waarbij je een bal met je handen probeert te gooien in een basket.
      • El profesor/la profesora (de leraar/de lerares): Iemand die onderwijs geeft op een school.
      • El violín (de viool): Een besnaard muziekinstrument.
      • El piano (de piano): Een muziekinstrument met toetsen.
      • El saxófono (de saxofoon): Een blaasinstrument.
      • La batería (de drums): Een set met slaginstrumenten.
      • La guitarra (de gitaar): Een besnaard muziekinstrument.
      • La flauta (de fluit): Een blaasinstrument.
      • El bajo (de (contra)bas): Een besnaard muziekinstrument.
    • Woorden voor talen:

      • Italiano (italiaans): De taal die in Italië wordt gesproken.
      • Frances (frans): De taal die in Frankrijk wordt gesproken.
      • Holandés (nederlands): De taal die in Nederland wordt gesproken.
      • Español (spaans): De taal die in Spanje wordt gesproken.
      • Americano (amerikaans): De taal die in de Verenigde Staten wordt gesproken.
    • Woorden uit de keuken:

      • La mesa (de tafel): Een meubelstuk met een plat oppervlak om aan te eten.
      • La carta (de kaart, het menu): Een lijst met gerechten die in een restaurant worden geserveerd.
      • El camarero/la camarera (de ober): Iemand die klanten bedient in een restaurant.
      • La cuenta (de rekening): Een overzicht van de kosten van een maaltijd in een restaurant.
      • El plato (het gerecht): Een portie voedsel.
      • La carne (het vlees): Spierweefsel van dieren dat voor voedsel wordt gebruikt.
      • El pescado (de vis): Dieren die in het water leven en voor voedsel worden gebruikt.
      • El jamón (de ham): Gezouten en gedroogd varkensvlees.
      • El helado (het ijs): Een bevroren dessert.
      • La fruta (het fruit): Zoete, eetbare vruchten van planten.
      • El huevo (het ei): Een ronde, eetbare structuur gelegd door een vogel.
      • La sal (het zout): Een mineraal in de vorm van kristallen dat voor smaak aan voedsel wordt toegevoegd.
      • La ensalada (de salade): Een gerecht gemaakt van groenten.
      • El queso (de kaas): Een product gemaakt van gefermenteerde koemelk.
      • La lechuga (de sla): Een groene bladgroente.
      • El ajo (de knoflook): Een groente met een sterke smaak.
      • La bebida (het drankje): Een vloeistof die je drinkt.
      • El refresco (de frisdrank): Een zoete, koolzuurhoudende drank.
      • El café (de koffie): Een warme drank gemaakt van gebrande koffiebonen.
      • La copa (het glas): Een vat van glas om te drinken.
      • El agua sin gas (het mineraalwater): Water dat geen bubbels heeft.
      • Tener sed (dorst hebben): Een verlangen hebben om te drinken.
      • Tener hambre (honger hebben): Een verlangen hebben om te eten.
    • Woorden met een extra betekenis:

      • Rico/-a (lekker): Iets dat lekker smaakt.
      • Probar (proeven, proberen): Iets proberen om te proeven of te ervaren.
      • Picante (pittig): Iets dat een scherpe smaak heeft vanwege peper.
      • Dulce (zoet): Iets dat een zoete smaak heeft.
      • Sano/-a (gezond): Iets dat goed is voor je gezondheid, of iemand die in goede gezondheid is.
      • Vegetariano/-a (vegetarisch/vegetariër): Iemand die geen vlees eet.
      • Cocinar (koken): Eten bereiden.
      • Salado/-a (zout): Iets dat een zoute smaak heeft.
      • Redondo/-a (rond): Een vorm die een cirkel heeft.
      • Plano/-a (plat): Een vorm die geen hoogte heeft.
      • Delicioso/-a (heerlijk): Iets dat erg lekker smaakt.
      • Famoso/-a (beroemd): Bekend bij veel mensen.
      • La pregunta (de vraag): Een vraag die je aan iemand stelt.
      • La respuesta (het antwoord): Een antwoord op een vraag.
      • El problema (het probleem): Een moeilijke situatie.
      • La palabra (het woord): Een woord dat wordt gesproken of geschreven.
      • Pedir (vragen, bestellen): Iets vragen of bestellen bij iemand.
      • Elegir (kiezen): Een keuze maken uit meerdere opties.
      • Significar (betekenen): Een bepaalde betekenis hebben.
      • Olvidar (vergeten): Iets niet meer herinneren.
      • Entrar (naar binnen gaan): Een ruimte binnengaan.
      • Preparar (bereiden, klaarmaken): Eten klaarmaken of voorbereiden voor gebruik.
      • Saber (weten): Kennis hebben over iets.

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Related Documents

    Description

    Test je kennis van de Spaanse taal met deze korte quiz. Beantwoord vragen over vertalingen en betekenis van veelvoorkomende woorden. Ideaal voor studenten die hun taalkennis willen verbeteren.

    More Like This

    Spanish Travel Vocabulary Quiz
    18 questions
    Spanish Subject Pronouns Flashcards
    10 questions
    Spanisch Vokabeln Quiz
    6 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser