Wetenschappen (PAV)

Een curriculum dat gericht is op het vergroten van wetenschappelijke geletterdheid bij leerlingen.

Het vermogen om wetenschappelijke concepten te begrijpen, toe te passen en kritisch te evalueren.

Het vermogen om problemen op te lossen, creatief te denken en kritisch te evalueren.

Het vermogen om wetenschappelijke fenomenen te verklaren, wetenschappelijk onderzoek te evalueren en data te interpreteren.

Atomen, moleculen en chemische reacties vormen de basis van materie.

Energie kan kinetisch (beweging) of potentieel (opgeslagen) zijn.

Levende organismen bestaan uit cellen die verantwoordelijk zijn voor essentiële processen.

De wetenschappelijke ET in het secundair onderwijs zijn gebaseerd op een progressieve verdieping van kennis.

Het doel van leren is niet enkel kennis overbrengen, maar ook leerlingen te leren hoe ze denken en handelen.

Een methode die leerlingen aanmoedigt om zelfstandig kennis te verwerven door te experimenteren en te onderzoeken. Het proces is verwant aan de wetenschappelijke methode.

Het startpunt van onderzoekend leren waar leerlingen een vraag formuleren die ze willen beantwoorden.

Een voorspelling over het resultaat van een onderzoek, die vervolgens getest wordt.

Een systematische aanpak om een hypothese te testen, met verschillende stappen/fasen.

Een reeks vaardigheden die helpen bij het ontwikkelen van wetenschappelijke kennis en denken.

Het bedenken van een plan om de onderzoeksvraag te beantwoorden, waarbij leerlingen nadenken over het beste onderzoeksdesign.

Het proces van het reflecteren op de resultaten van een onderzoek, inclusief het trekken van conclusies en het genereren van nieuwe vragen.

Een organisme dat twee verschillende versies van een gen heeft, één van elke ouder.

De fysieke eigenschappen van een organisme, zoals haar- of oogkleur, die zichtbaar zijn.

De genetische samenstelling van een organisme, de combinatie van genen.

Wanneer twee homozygote (rassenvaste) ouders met een verschillend kenmerk gekruist worden, zijn alle nakomelingen in de eerste generatie (F1) identiek.

Deze wet beschrijft hoe eigenschappen overerven van ouders naar kinderen.

Wanneer beide allelen van een gen tot uiting komen in het fenotype, resulterend in een mengvorm.

Een erfelijke ziekte die alleen tot expressie komt als een persoon twee defecte genen van beide ouders erft.

Een erfelijke ziekte die tot expressie komt als een persoon één defecte gen van één ouder erft.

De overtuiging dat het heelal en al het leven enkele duizenden jaren geleden door God zijn geschapen.

Een idee dat stelt dat de complexe ontwerpen in de natuur niet door natuurlijke processen kunnen worden verklaard, maar door een 'intelligente ontwerper'.

De wetenschap beschrijft de fysieke wereld, terwijl religie betekenis en navigatie in het leven biedt.

Het benadrukken van de unieke waarde van zowel wetenschappelijke als religieuze perspectieven.

Objectieve feiten presenteren, overtuigingen respecteren en open dialoog aanmoedigen.

Blijf objectief en presenteer wetenschappelijke kennis.

Geef leerlingen ruimte om vragen te stellen en hun twijfels te uiten.

Een theorie is pas waardevol als ze kan worden verworpen door middel van wetenschappelijk onderzoek.

Een leerstrategie die leerlingen helpt inzicht te krijgen in hun eigen leerprocessen.

Het is belangrijk dat onderzoekend leren aansluit bij de voorkennis en leerwereld van de leerlingen.

Leerlingen moeten de kans krijgen om actief deel te nemen aan het onderzoek en de geleerde concepten te herhalen.

De lesmethode moet aansluiten bij de mate waarin leerlingen zelfstandig kunnen leren.

Het kunnen toepassen van kennis in een nieuwe context.

Het evalueren van de diepere inzichten van leerlingen door middel van vragen in een nieuwe context.

De evolutie van dieren en planten in een stedelijke omgeving, waarbij ze zich aanpassen aan de specifieke omstandigheden van de stad.

Een verhoogde concentratie van zware metalen in de stad als gevolg van vervuiling.

Het proces waarbij organismen eigenschappen ontwikkelen die hen helpen overleven in een vervuilde omgeving.

Het fenomeen waarbij soorten die buiten de stad leven naar de stad verhuizen, vaak vanwege gunstiger omstandigheden.

De verandering in kleur bij stadsduiven, van wit naar donker, vanwege de beschermende eigenschappen van het melaninepigment.

Het vroegere broedseizoen van stadsmerels, veroorzaakt door de warmere temperaturen en de beschikbaarheid van voedsel in de stad.

Een populatie muggen die zich heeft aangepast aan het leven in Londense metro's, waarbij ze de mens als voedselbron gebruiken.

Een nucleaire ramp in Tsjernobyl in 1986 die leidde tot een toename in biodiversiteit in het gebied.