La Négation avec Geen en Néerlandais
55 Questions
1 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Associez les pronoms avec les formes correspondantes de 'hebben' (avoir) en néerlandais:

Ik = heb Jij = hebt Ze = heeft We = hebben

Associez les pronoms avec les formes correspondantes de 'zijn' (être) en néerlandais:

Ik = ben Hij = is Jullie = zijn Je = bent

Associez ces phrases avec les formes correctes de 'zijn' (être) en néerlandais:

Katrien ... een meisje. = is Hij ... nogal groot. = is Je ... zeer vriendelijk. = bent Ik ... een jongen. = ben

Associez ces phrases avec les formes correctes de 'hebben' (avoir) en néerlandais:

<p>Hij ... twee broers. = heeft Mijn moeder ... een nieuwe job. = heeft We ... veel huiswerk. = hebben Je ... een mooi huis. = hebt</p> Signup and view all the answers

Associez les pronoms suivants avec leur forme correcte du verbe 'zijn' ou 'hebben' en néerlandais:

<p>Ik = ben Ze = heeft We = zijn Je = hebt</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>streng = stricte stoer = fort aardig = gentil nerveus = nerveux</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>kalm = calme dynamisch = dynamique vrolijk = joyeux bedroefd = triste</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>grappig = marrant ernstig = sérieux lastig = ennuyeux vriendelijk - lief = amical - sympa</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>lui = paresseux goedgezind = de bonne humeur slechtgeluimd = de mauvaise humeur slim = intelligent</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>verstandig = raisonnable dom = bête tevreden = content kwaad = faché</p> Signup and view all the answers

Associez le trait de caractère avec sa traduction en français :

<p>knap = malin steng = stricte jalous = jalouse joyeux = joyeux</p> Signup and view all the answers

Associez les mots néerlandais avec leur traduction française :

<p>De familie/het gezin = la famille De grootvader/de opa = le grand-père/le papy De man&gt;&lt; de vrouw = le mari&gt;&lt; la femme Gestorven = décédé</p> Signup and view all the answers

Associez les mots néerlandais avec leur traduction française :

<p>De stamboom = l'arbre généalogique De ouders = les parents De zoon&gt;&lt; de dochter = le fils&gt;&lt; la fille De grootouders = les grands-parents</p> Signup and view all the answers

Associez les mots néerlandais avec leur traduction française :

<p>De vader&gt;&lt;de moeder = le père&gt;&lt; la mère De kinderen/de kleinkinderen = les enfants/les petits-enfants De grootmoeder/de oma = la grand-mère/la mamy Het kind/het kleinkind = l'enfant/le petit-enfant</p> Signup and view all the answers

Associez les mots néerlandais avec leur traduction française :

<p>De schoonvader = le beau-père (père du conjoint) De schoondochter = la belle-fille De schoonmoeder = la belle-mère De schoonzoon = le beau-fils</p> Signup and view all the answers

Associez les mots néerlandais avec leur traduction française :

<p>De vader&gt;&lt;de moeder = le père&gt;&lt; la mère De tweelingbroer = le frère jumeau De tweelingzus = la sœur jumelle De neef = le neveu, le cousin</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de journalist/de journaliste = journaliste de tandarts = dentiste de redacteur = rédacteur de tuinman = jardinier</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de zanger/de zangeres = chanteur/chanteuse de taxichauffeur = chauffeur de taxi de kelner = serveur de kapper/de kapster = coiffeur/coiffeuse</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de boer = fermier de scheidsrechter = arbitre de apotheker = pharmacien de mecanicien = mécanicien</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de dokter/de arts = docteur/médecin de verpleger/de verpleegster = infirmier/infirmière de ingenieur = ingénieur de schilder = peintre</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de acteur/de actrice = acteur/actrice de schrijver = écrivain de leraar/de lerares = professeur de politiagent = policier</p> Signup and view all the answers

Associez les métiers avec leur traduction correcte :

<p>de goochelaar = magicien de architect = architecte de telefoniste = téléphoniste de fotograaf = photographe</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases avec leurs formes négatives utilisant 'geen' :

<p>Hij is dokter = Hij is geen dokter Ik heb een jas = Ik heb geen jas Els heeft twee boeken = Els heeft geen twee boeken Het is halfvier = Het is geen halfvier</p> Signup and view all the answers

Associez le type de négation avec les exemples corrects :

<p>Devant un nom seul = Hij is geen dokter Devant un adjectif qualificatif + nom = Ik heb geen nieuwe boeken Devant un nombre = Els heeft geen twee boeken Devant l'heure = Het is geen halfvier</p> Signup and view all the answers

Identifiez les phrases d'exercice et leur forme négative correcte :

<p>Het is een auto = Het is geen auto Meneer Janssens is leraar = Meneer Janssens is geen leraar Ik heb mooie boeken = Ik heb geen mooie boeken Ann heeft een agenda = Ann heeft geen agenda</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases avec leur opposé négatif utilisant 'geen' :

<p>Het is een stoel = Het is geen stoel Benny en Marieke zijn goede leerlingen = Benny en Marieke zijn geen goede leerlingen Het is een wekker = Het is geen wekker Het is drie uur = Het is geen drie uur</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases suivantes avec leur négation appropriée :

<p>Er is suiker op de tafel = Er is geen suiker op de tafel Ik heb tien schriften = Ik heb geen tien schriften Het is een auto = Het is geen auto Het is een wekker = Het is geen wekker</p> Signup and view all the answers

Associez les types de phrases et leur exemple négatif correct :

<p>Devant un nom seul = Hij is geen dokter Devant un adjectif qualificatif + nom = Ik heb geen mooie boeken Devant un nombre = Ik heb geen tien schriften Devant l'heure = Het is geen drie uur</p> Signup and view all the answers

Associez les images suivantes avec la description correspondante :

<p>Image 1 = Ze zien er vriendelijk uit. Image 2 = Deze hond ziet er serieus uit. Image 3 = Ze zien er dynamisch uit. Image 4 = Ze ziet er kalm uit.</p> Signup and view all the answers

Associez les images suivantes avec la description correspondante :

<p>Image 1 = Ze zien er vriendelijk uit. Image 5 = Ze ziet er dom uit. Image 4 = Ze ziet er kalm uit. Image 6 = Ze ziet er streng uit.</p> Signup and view all the answers

Associez les images suivantes avec la description correspondante :

<p>Image 3 = Ze zien er dynamisch uit. Image 5 = Ze ziet er dom uit. Image 2 = Deze hond ziet er serieus uit. Image 6 = Ze ziet er streng uit.</p> Signup and view all the answers

Associez les images suivantes avec la description correspondante :

<p>Image 1 = Ze zien er vriendelijk uit. Image 4 = Ze ziet er kalm uit. Image 2 = Deze hond ziet er serieus uit. Image 3 = Ze zien er dynamisch uit.</p> Signup and view all the answers

Associez les images suivantes avec la description correspondante :

<p>Image 4 = Ze ziet er kalm uit. Image 3 = Ze zien er dynamisch uit. Image 6 = Ze ziet er streng uit. Image 5 = Ze ziet er dom uit.</p> Signup and view all the answers

Associez les couleurs des cheveux aux termes en néerlandais correspondants:

<p>zwart = noir gris = grijs blanc = wit castanjebruin = brun</p> Signup and view all the answers

Associez les descriptions des yeux aux termes français correspondants:

<p>Grijs = gris Bleu = blauw Petits yeux = petit yeux Brun = marron</p> Signup and view all the answers

Associez les descriptions des yeux aux termes néerlandais correspondants:

<p>gris = Grijs vert = Groen foncé = Donker gros yeux = Grote ogen</p> Signup and view all the answers

Associez les descriptions de l'apparence aux termes français correspondants:

<p>Grand = groot Petit = klein Gros = dik Jeune = jong</p> Signup and view all the answers

Associez les questions en néerlandais aux phrases françaises correspondantes:

<p>Hoe ziet hij/ze eruit? = De quoi a-t-il l'air? Is hij/ze groot of klein? = Est-il grand ou petit? Wat voor haar heeft hij/ze? = Comment sont ses cheveux? Draagt ze een bril? = Porte-t-elle des lunettes?</p> Signup and view all the answers

Associe le type d'adjectif (attribut ou épithète) avec les phrases suivantes :

<p>Nicolas is vriendelijk = Attribut Alice draagt een rode trui = Épithète Het haar van Manon is bruin = Attribut We hebben grijze ogen = Épithète</p> Signup and view all the answers

Associe les adjectifs aux phrases néerlandaises correctes :

<p>leuke = An heeft een leuke fiets kleine = Sam heeft een kleine zus modern = Mijn huis is modern grote = Haar hond is groot</p> Signup and view all the answers

Associe les éléments suivants avec leur catégorie grammaticale correcte en néerlandais :

<p>Ik heb blond haar = Adjectif épithète non varié Zijn ogen zijn blauw = Adjectif attribut Alice draagt een rode trui = Adjectif épithète varié Mijn huis is modern = Adjectif attribut</p> Signup and view all the answers

Associe l'adjectif correct au nom suivant :

<p>fiets = nieuwe kamer = mooie huis = modern ogen = blauwe</p> Signup and view all the answers

Associe les phrases suivantes à la nécessité d'accorder l'adjectif ou non :

<p>Léo heeft een modern boot = Accord nécessaire Ilse heeft geen blauw ogen = Accord nécessaire Mijn huis is niet groot = Pas d'accord nécessaire De keuken aan boord is klein = Pas d'accord nécessaire</p> Signup and view all the answers

Associe la phrase suivante avec son type d'adjectif :

<p>Ons nieuw huis is naast de winkel = Adjectif épithète non varié Mijn leuk vriendinnen zijn Marieke en Laura = Adjectif épithète varié Er is een ruime slaapkamer = Adjectif épithète varié Mijn vriendin heeft een mooie trui = Adjectif épithète varié</p> Signup and view all the answers

Associez les pronoms avec les formes correspondantes des déterminants possessifs:

<p>Ik = mijn Je = jouw, je Hij/Zij, Haar/Zijn = zijn, haar Wij, We = ons, onze</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases avec les déterminants possessifs appropriés:

<p>Ik heb je boeken in mijn tas. = je/jouw Piet heeft een mooi huis. = zijn Onze nieuwe lerares. = Onze Jullie hebben aardige ouders. = Jullie</p> Signup and view all the answers

Associez les formes des déterminants possessifs avec les exemples appropriés:

<p>Mijn = Katrien is mijn zus Uw = Meneer, ik heb uw boek Hun = Hun huis is oud Haar = Haar auto is rood</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases suivantes avec les pronoms appropriés:

<p>Haar ogen zijn lichtgroen en haar haar is ros. = Katrien Wat is je vader vriendelijk! = Je Waar is jullie auto? = Jullie Nu ruimt hij zijn kamer op. = John</p> Signup and view all the answers

Associez les déterminants possessifs avec les phrases correspondantes:

<p>Hun = Ze wonen in een oud huis. Hun huis is oud. Ons = Vandaag is onze vader erg moe. Zijn = Piet heeft een mooi huis. Zijn huis is ook heel groot. Uw = Meneer, ik heb uw boek.</p> Signup and view all the answers

Associez les phrases avec le pronom sujet approprié:

<p>Vandaag is onze vader erg moe. = We Nu ruimt hij zijn kamer op. = John Onze nieuwe lerares is aardig. = Wij/We Wat is je vader vriendelijk! = Je</p> Signup and view all the answers

Associez les parties du visage en néerlandais avec les parties correspondantes en français :

<p>Het oog/de ogen = les yeux De neus = le nez De mond = la bouche Het haar = les cheveux</p> Signup and view all the answers

Associez les caractéristiques en néerlandais avec les caractéristiques correspondantes en français :

<p>De baard = la barbe De snor = la moustache De beugel = l'appareil dentaire De bril/de zonnebril = lunette/lunette de soleil</p> Signup and view all the answers

Associez les termes décrivant les types de cheveux en néerlandais avec les types de cheveux correspondants en français :

<p>Lang = long Kort = court Steil = raide/lisse Krulhaar = bouclé</p> Signup and view all the answers

Associez les termes des parties du visage en néerlandais avec les parties du visage correspondantes en français :

<p>Het oor/de oren = les oreilles De kin = le menton De hals/de nek = le cou/la nuque De wenkbrauw = les sourcils</p> Signup and view all the answers

Associez les termes néerlandais décrivant des caractéristiques physiques spécifiques avec les termes correspondants en français :

<p>Kaal = chauve De tatoeage = le tatouage De piercing = le piercing Het sikje = le bouc</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Negation with 'geen'

The use of 'geen' to negate nouns, adjectives, numbers, and more.

Usage before a single noun

'Geen' is used directly in front of a single noun, e.g., 'hij is geen dokter'.

Usage before an adjective + noun

'Geen' is used before an adjective and a noun, e.g., 'ik heb geen nieuwe boeken'.

Usage before a number

'Geen' is used in front of numbers, e.g., 'Els heeft geen twee boeken'.

Signup and view all the flashcards

Usage with time

'Geen' can negate time expressions, e.g., 'het is geen halfvier'.

Signup and view all the flashcards

Replaces 'een'

'Geen' can be used instead of 'een', e.g., 'ik heb geen jas'.

Signup and view all the flashcards

De journalist

The Dutch term for 'journalist'.

Signup and view all the flashcards

De tandarts

The Dutch word for 'dentist'.

Signup and view all the flashcards

De kapper/de kapster

The terms for 'hairdresser' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De verpleger/de verpleegster

Words for 'nurse' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De architect

The Dutch word for 'architect'.

Signup and view all the flashcards

De minister

The Dutch term for 'minister'.

Signup and view all the flashcards

De zanger/de zangeres

Words for 'singer' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De leraar/de lerares

Terms for 'teacher' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De kok/de kokkin

Words for 'cook' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De dokter/de arts

The Dutch terms for 'doctor'.

Signup and view all the flashcards

De acteur/de actrice

Terms for 'actor' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De dierenarts

The Dutch term for 'veterinarian'.

Signup and view all the flashcards

De schrijver

The word for 'writer' in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De verkoper/de verkoopster

Words for 'seller' (male/female) in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De brandweerman

The term for 'firefighter' in Dutch.

Signup and view all the flashcards

De politieagent

The Dutch word for 'police officer'.

Signup and view all the flashcards

De bakker

The Dutch term for 'baker'.

Signup and view all the flashcards

De slager

The word for 'butcher' in Dutch.

Signup and view all the flashcards

La famille

The French word for 'family'.

Signup and view all the flashcards

De grootvader

The Dutch term for 'grandfather'.

Signup and view all the flashcards

De grootmoeder

The Dutch word for 'grandmother'.

Signup and view all the flashcards

De stamboom

The Dutch term for 'family tree'.

Signup and view all the flashcards

Gestorven

The Dutch word for 'deceased'.

Signup and view all the flashcards

Geboren zijn

The phrase for 'to be born' in Dutch.

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Here are the study notes for the text:

La Négation avec "geen"

  • La négation avec "geen" peut être utilisée de différentes manières :
    • Devant un nom seul (par exemple, "hij is geen dokter")
    • Devant un adjectif qualificatif + nom (par exemple, "ik heb geen nieuwe boeken")
    • Devant un nombre (par exemple, "Els heeft geen twee boeken")
    • Devant l'heure (par exemple, "het is geen halfvier")
    • À la place de "een" (par exemple, "ik heb geen jas")

Les professions

  • Voici quelques professions et leurs équivalents en français :
    • De journalist/de journaliste: journaliste
    • De tandarts: dentiste
    • De kapper/de kapster: coiffeur/coiffeuse
    • De verpleger/de verpleegster: infirmier/infirmière
    • De architect: architecte
    • De minister: ministre
    • De zanger/de zangeres: chanteur/chanteuse
    • De leraar/de lerares: professeur/professeure
    • De kok/de kokkin: cuisinier/cuisinière
    • De dokter/de arts: docteur-médecin
    • De acteur/de actrice: acteur/actrice
    • De dierenarts: vétérinaire
    • De schrijver: écrivain
    • De verkoper/de verkoopster: vendeur/vendeuse
    • De redacteur: rédacteur
    • De metselaar: maçon
    • De tuinman: jardinier
    • De taxichauffeur: chauffeur de taxi
    • De postbode: facteur
    • De bakker: boulanger
    • De slager: boucher
    • De telefoniste: téléphoniste
    • De politieagent: policier
    • De secretaris/de secretaresse: secrétaire
    • De bediende: employé
    • De scheidsrechter: arbitre
    • De fotograaf: photographe
    • De brandweerman: pompier
    • De goochelaar: magicien
    • De naaister: couturière
    • De boer: fermier
    • De schoenmaker: cordonnier
    • De timmerman: charpentier
    • De tekenaar: dessinateur
    • De apotheker: pharmacien
    • De badmeester: maître-nageur
    • De kelner: serveur
    • De ingenieur: ingénieur
    • De informaticus: informaticien
    • De schilder: peintre
    • De poetsvrouw: femme de ménage
    • De mecanicien: mécanicien

La famille

  • Voici quelques mots liés à la famille et leurs équivalents en français :
    • De familie/het gezin: la famille
    • De stamboom: l'arbre généalogique
    • Geboren zijn: être né
    • De grootvader/de opa: le grand-père
    • De grootmoeder/de oma: la grand-mère
    • De grootouders: les grands-parents
    • De achtergrootouders: les arrière-grands-parents
    • Gestorven: décédé
    • De man/

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Description

Apprenez à utiliser le mot 'geen' pour former des phrases négatives en néerlandais. Exemples et exercices pour vous aider à maîtriser la négation avec 'geen'.

More Like This

Dutch Language Quiz
5 questions

Dutch Language Quiz

ManeuverableNarrative avatar
ManeuverableNarrative
Dutch Language Overview
6 questions

Dutch Language Overview

SpiritedCharacterization avatar
SpiritedCharacterization
Overview of Dutch Language
8 questions

Overview of Dutch Language

ComfyAlexandrite2344 avatar
ComfyAlexandrite2344
Use Quizgecko on...
Browser
Browser