Hout en Glas Materialen Quiz

Hout is een natuurproduct dat afkomstig is van loof- en naaldbomen. Twee verwante materialen zijn palm en bamboe, die ook gebruikt worden in de bouw.

Naaldbomen zijn gymnospermen, wat betekent dat ze naalden of zaden dragen.

Loofbomen zijn angiospermen, wat betekent dat ze bladeren en vruchten (met zaden) dragen.

De stam van een boom is het belangrijkste deel voor de bouw. Het bestaat uit concentrische ringen die de leeftijd van de boom aangeven.

Houtskeletbouw is een prefab vorm van bouwen met hout als belangrijkste materiaal. Het is vooral populair in landen zoals Canada.

Vroeger gebruikte men in Noord- en Centraal Europa vooral houtvakwerkbouw. Deze techniek bestaat uit een frame van hout dat opgevuld wordt met andere materialen.

De levenscyclusanalyse (LCA) beoordeelt de milieu-impact van een product of proces van 'wieg tot graf'.

LCA wordt toegepast in de bouw om de milieu-impact van verschillende materialen en bouwprocessen in kaart te brengen.

Een type hout dat van buitenaf groeit met jaarringen en waarvan de stijgende vloeistoffen door de buitenzone (spint) stromen. Kenmerkend voor loofhout zijn hun bedekte zaden, afvallende bladeren, korte vezels, dikke wanden, aanwezigheid van houtvaten en mergstralen die variëren in hoogte, dikte en aantal.

Een type hout dat van buitenaf groeit net als loofhout, maar naaktzadig is met naalden of schubbladeren die meerdere jaren blijven. Naaldhout heeft lange tracheïden in plaats van houtvaten en smalle, lange mergstralen.

De wetenschappelijke naam van een plant, die bestaat uit de geslachtsnaam, soortnaam, variëteit en eventuele auteur.

Een indeling van hout gebaseerd op de gebruikssituaties: timmerhout voor constructies, schrijnwerkershout voor meubels en interieur, meubelhout voor fijnere meubels. De indeling is gebaseerd op de toenemende precisie bij het selecteren en verwerken van het hout.

De aanwezigheid van vocht in het hout beïnvloedt de sterkte-eigenschappen: droog hout is sterker dan vochtig hout.

De plaats van het hout in de stam beïnvloedt de sterkte-eigenschappen. Hout in het hart van een stam is sterker dan hout aan de rand.

De grootste spanning die een materiaal kan weerstaan voordat het breekt bij buiging.

De weerstand die een materiaal biedt tegen vervorming. Deze eigenschap wordt gedefinieerd als de spanning gedeeld door de vormverandering. De elasticiteitsmodulus is een maat voor de stijfheid.

Stukadoorgips is een wit poeder dat, na toevoeging van water, hard wordt en een volumetoename van ongeveer 0,25% ervaart.

Stukadoorgips mag NIET worden toegevoegd aan cementmortel, omdat de combinatie kan leiden tot de vorming van ongewenste Candlotzouten.

Doodgebrande gips is een type gips dat bij een hoge temperatuur gebakken is (400-500° C). Dit type gips reageert niet meer met water.

Estrichgips is een zeer hard, weervast gips dat wordt gebruikt voor het maken van ondervloeren. Het heeft een typische roze kleur.

Cement is een bindmiddel dat, na toevoeging van water, een watervaste substantie vormt. De reacties die tijdens het verhardingsproces plaatsvinden, zorgen voor een stevig en duurzaam product.

Bij het toevoegen van water aan cement, worden naaldkristallen van calcium-aluminiumhydraat en vezels van microkristallijn calcium-siliciumhydraat gevormd. Deze stoffen groeien en verstrengelen, waardoor het cement hard wordt.

Cementen materialen verharden het best in een vochtige omgeving bij een temperatuur van 18°C. Hogere temperaturen versnellen de verharding, terwijl lagere temperaturen deze vertragen.

Het verhardingsproces van cement duurt ongeveer 4 weken om te voltooien, maar kan nog jarenlang doorgaan. Deze verharding is optimaal wanneer het cement binnen 6 weken wordt verwerkt en droog wordt bewaard.

Vette kalk is een type bindmiddel dat zeer langzaam bindt door de inwerking van CO2 uit de lucht. Het vormt een oppervlaktekorst waardoor het niet geschikt is voor metselwerkwanden, maar wel voor pleisterlagen.

Hydraulische kalk (trasmortels) is een type bindmiddel dat sneller hardt dan vette kalk en geschikt is voor metselwerk vanwege de grotere dieptewerking.

Cementmortels verharden snel en zijn minder poreus dan kalkmortels. Ze hebben een hoge drukvastheid, afhankelijk van het cementgehalte.

Basterdmortels zijn een mengsel van kalk en cement. Ze hebben een lagere drukvastheid dan cementmortels, maar zijn gemakkelijker te verwerken.

Beton is een mengsel van bindmiddel, grote granulaten en water. Het is sterk in druk, maar zwak in trek. Staalstaven worden gebruikt om de treksterkte te verhogen.

Lichte betonsoorten hebben een volumieke massa van maximaal 1400 kg/m3 en worden gebruikt voor isolatie en constructie.

Halfzware betonsoorten hebben een volumieke massa van 1400 tot 1800 kg/m3 en zijn een mengvorm tussen lichte en zware betonsoorten.

Zware betonsoorten hebben een volumieke massa van 1800 kg/m3 of meer en worden gebruikt voor constructie.

Een materiaal gevormd door het mengen van cement, zand en water, vervolgens verhard onder hoge druk en stoom.

Het toevoegen van water aan kalk om een reactieve pasta te creëren.

Een proces waarbij beton in een afgesloten behuizing wordt verwarmd onder hoge druk en stoom.

Een belangrijke eigenschap van beton, die aangeeft hoeveel water het kan opnemen zonder te beschadigen.

De verandering in de afmetingen van beton als gevolg van temperatuurverschillen.

Het verdichten van beton om luchtbellen te verwijderen, wat de sterkte en duurzaamheid verhoogt.

Een mengsel van beton, zand, cement en water dat gebruikt wordt voor het metselen.

De methode om beton te maken op de bouwplaats, afhankelijk van de omvang van het project.

De hoeveelheid zichtbaar licht die door het glas heen dringt, vergeleken met de hoeveelheid licht die er op valt.

Het verschil tussen de hoeveelheid warmtestraling die binnenkomt en de hoeveelheid die naar buiten kan, zorgt voor een opwarmingseffect.

De eigenschap van glas om te breken wanneer het wordt blootgesteld aan een scherpe kracht.

De verhouding tussen de massa van een materiaal en het volume dat het beslaat. Voor glas ligt dit tussen 2,4 en 6,0 ton per kubieke meter.

Hoeveelheid warmte die door een materiaal kan worden geleid per meter per graad Celsius verschil.