Fysica: Licht en Beeld

Licht en Beeld

• Licht beweegt in een rechte lijn van de bron af met een snelheid van 300 000 km/s.
• Kleur: hersenen associëren verschillende soorten licht met verschillende kleuren.
• Stralengang is omkeerbaar: een lichtstraal die van A naar B gaat, kan ook van B naar A gaan.
• Lichtwaarneming vergt een lichtbron en een ontvanger, geen tussenstof.
• Licht dat op een oppervlak valt, kan worden geabsorbeerd (omgezet in warmte), doorgelaten, of gereflecteerd (diffuus of spiegelend).
• Diffuus reflecteren betekent dat licht alle kanten op weerkaatst, zoals op papier.
• Spiegelend reflecteren betekent dat licht één kant op weerkaatst, zoals op spiegels.
• De hoek van inval is gelijk aan de hoek van terugkaatsing.
• Primair licht komt van een lichtbron (bijv. zon, lamp).
• Secundair licht komt van een voorwerp dat licht reflecteert (bijv. maan, reflector).

Breking

• Breking: lichtstralen buigen wanneer ze een transparante stof binnengaan of verlaten.
• De mate van breking hangt af van de invalshoek en de soorten stoffen.
• Violet licht buigt meer af dan rood licht.
• Lenzen gebruiken breking om beelden te vormen.

Lenzen

• Optische as: lijn door midden van de lens.
• Brandpunt (F): punt waar lichtstralen die parallel aan de optische as lopen, samenkomen na breking (bolle lens) of lijken samen te komen (holle lens).
• Bolvormige lens: positieve lens (convergent) focussen beeld naar punt / Holle lens: negatieve lens (divergent) verspreidt beeld weg van punt.
• Vergrotingsfactor: mate waarin een beeld groter of kleiner is dan het origineel.

Oog

• Ooglens: positieve lens in het oog, past zich aan voor verschillende afstanden.
• Accommodatie: aanpassen van de ooglens voor verschillende afstanden.
• Vertepunt: verste punt dat scherp te zien is zonder aanpassing.
• Nabijheidspunt: dichtstbijzijnde punt dat scherp te zien is.
• Bijziendheid: vertepunt te dichtbij.
• Verziendheid: nabijheidspunt te ver weg.

Zonnestelsel

• Het zonnestelsel bestaat uit de zon en de planeten, die om de zon draaien in een baan.
• De planeten draaien in ongeveer hetzelfde vlak.
• Planeten hebben verschillende grootte en afstand tot de zon.
• Er zijn aardse planeten en gasreuzen.
• De planetoïdengordel en Kuipergordel zijn verzamelingen van stof en rotselementen.
• Kometen bestaan uit gas, ijskristallen en gesteente.
• Meteoren zijn stukken gesteente die in de atmosfeer verbranden.
• De tijd die nodig is voor een planeet om één keer rond de zon te draaien heet de omlooptijd.
• De snelheid waarmee een planeet beweegt heet de baansnelheid.

Getijden

• De aantrekkingskracht van de maan en de zon op de aarde veroorzaken de getijden.
• De maan beïnvloedt sterker de getijden dan de zon.
• De getijden leiden tot hoogwater en laagwater.
• Springtij: hoogwater en laagwater zijn extremer wanneer de zon, maan en aarde op één lijn staan.
• Doodtij: hoogwater en laagwater hebben een kleiner verschil wanneer de maan en zon loodrecht op de aarde staan.

Satellieten

• Satellieten zijn objecten die in een baan rond de aarde bewegen.
• Kunstmatige satellieten worden gebruikt voor verschillende doeleinden.
• Het Internationale Ruimtestation (ISS) is een bemand satelliet.
• Ruimteschroot bestaat uit afvalstoffen van satellieten en raketten.

Test je kennis over licht en beeld met deze quiz! Leer over de werking van licht, kleurperceptie, en de principes van reflectie en breking. Deze quiz is perfect voor studenten die meer willen weten over de fysische eigenschappen van licht.