Frans: Kunnen, Weten en Zien
8 Questions
0 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to Lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is de Nederlandse vertaling van het Franse werkwoord 'vouloir'?

  • weten
  • moeten
  • kunnen
  • willen (correct)

Het werkwoord 'savoir' betekent 'weten' in het Nederland.

True (A)

Noem een voorbeeldzin van het werkwoord 'pouvoir'.

Je peux aller à la boum.

Ik moet ____ (moeten) helpen.

<p>devoir</p> Signup and view all the answers

Wat is de juiste vervoeging van 'voir' voor 'tu'?

<p>Tu vois (C)</p> Signup and view all the answers

Koppel de Franse werkwoorden aan hun Nederlandse vertalingen:

<p>pouvoir = zien vouloir = willen savoir = weten recevoir = ontvangen</p> Signup and view all the answers

'Il faut respecter le public' betekent 'Het is noodzakelijk om het publiek te respecteren.'

<p>True (A)</p> Signup and view all the answers

Wat betekent het Franse werkwoord 'devoir'?

<p>moeten</p> Signup and view all the answers

Flashcards

Frans werkwoord: Pouvoir

Het Franse werkwoord "pouvoir" betekent "kunnen" of "in staat zijn". In het Nederlands is de vertaling "kunnen" of "mogen".

Frans werkwoord: Vouloir

Het Franse werkwoord "vouloir" betekent "willen". In het Nederlands is de vertaling "willen".

Frans werkwoord: Savoir

Het Franse werkwoord "savoir" betekent "weten" of "kennen". In het Nederlands is de vertaling "weten", "kennen" of "kunnen".

Frans werkwoord: Recevoir

Het Franse werkwoord "recevoir" betekent "ontvangen". In het Nederlands is de vertaling "krijgen" of "ontvangen".

Signup and view all the flashcards

Frans werkwoord: Voir

Het Franse werkwoord "voir" betekent "zien". In het Nederlands is de vertaling "zien".

Signup and view all the flashcards

Frans werkwoord: Devoir

Het Franse werkwoord "devoir" betekent "moeten". In het Nederlands is de vertaling "moeten".

Signup and view all the flashcards

Frans werkwoord: Falloir

Het Franse werkwoord "falloir" betekent "noodzakelijk zijn" of "moeten". In het Nederlands is de vertaling "moeten".

Signup and view all the flashcards

Werkwoordsvervoeging

De werkwoordsvervoeging is het veranderen van de vorm van een werkwoord om aan te geven wie de handeling uitvoert (persoon), wanneer de handeling plaatsvindt (tijd) en hoeveel personen betrokken zijn (getal).

Signup and view all the flashcards

Study Notes

Pouvoir (kunnen/mogen)

  • Uitdrukking voor kunnen of mogen
  • Vraag: "Je peux aller à la boum?" (Mag ik naar de feest?)
  • Vraag: "Tu peux montrer le menu?" (Kun je het menu laten zien?)
  • "Il/Elle/On peut poser une question?" (Kan hij/zij/men een vraag stellen?)
  • "Nous pouvons avoir un dessert?" (Kunnen we een dessert hebben?)
  • "Vous pouvez rester." (U mag blijven.)
  • "Ils/Elles peuvent venir à la fête." (Zij/hij kunnen naar het feest komen.)

Savoir (weten/kennen/kunnen)

  • Uitdrukking voor weten, kennen of kunnen
  • "Je ne sais pas." (Ik weet het niet.)
  • "Tu sais tout." (Je weet alles.)
  • "Il/Elle/On sait où on va?" (Weet hij/zij/men waar we heen gaan?)
  • "Nous savons nager." (Wij kunnen zwemmen.)
  • "Vous savez qui est là?" (Weet je wie daar is?)
  • "Ils/Elles ne savent rien." (Zij/hij weten niks.)

Voir (zien)

  • Uitdrukking voor zien
  • "Je vois bien." (Ik zie goed.)
  • "Tu vois les garçons?" (Zie je de jongens?)
  • "Il/Elle/On voit tout?" (Zien zij/hij/men alles?)
  • "Nous voyons la police." (We zien de politie.)
  • "Vous voyez le professeur?" (Zie je de leraar?)
  • "Ils/Elles ne voient pas bien." (Zij/hij zien niet goed.)

Vouloir (willen)

  • Uitdrukking voor willen
  • "Je veux dormir." (Ik wil slapen.)
  • "Tu ne veux pas écouter." (Je wilt niet luisteren.)
  • "Il/Elle/On veut partir en vacances." (Hij/zij/men wil op vakantie.)
  • "Nous ne voulons pas travailler." (We willen niet werken.)
  • "Vous voulez sortir?" (Willen jullie naar buiten?)
  • "Ils/Elles veulent louer un appartement." (Zij/hij willen een appartement huren.)

Recevoir (krijgen/ontvangen)

  • Uitdrukking voor ontvangen
  • "Je reçois un cadeau." (Ik krijg een cadeau.)
  • "Tu reçois des bisous de papa." (Je krijgt kussen van papa.)
  • "Il/Elle/On reçoit un texto." (Hij/zij/men krijgt een sms.)
  • "Nous recevons un CD." (Wij krijgen een cd.)
  • "Vous recevez un scooter?" (Krijgen jullie een scooter?)
  • "Ils/Elles reçoivent un GSM." (Zij/hij krijgen een gsm.)

Devoir (moeten)

  • Uitdrukking voor moeten
  • "Je dois aider." (Ik moet helpen.)
  • "Tu dois partir!" (Je moet vertrekken!)
  • "Il/Elle/On doit chanter." (Hij/zij/men moet zingen.)
  • "Nous devons rentrer." (Wij moeten naar huis.)
  • "Vous devez acheter le CD." (Jullie moeten het cd kopen.)
  • "Ils/Elles doivent venir." (Zij/hij moeten komen.)

Falloir (moeten)

  • Uitdrukking voor moeten
  • "Il faut respecter le public." (Men moet het publiek respecteren.)

Studying That Suits You

Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

Quiz Team

Description

Test je kennis van de Franse werkwoorden pouvoir, savoir en voir. Ontdek de verschillende manieren om 'kunnen', 'weten' en 'zien' in het Frans uit te drukken. Deze quiz bevat voorbeelden en vragen om je begrip te versterken.

Use Quizgecko on...
Browser
Browser