Podcast
Questions and Answers
Welke zin is grammaticaal correct? (Kies er één)
Welke zin is grammaticaal correct? (Kies er één)
- Il est en train de faire ses devoirs.
- Il est en train de repasser les vêtements.
- Je pense que ranger est une tâche ennuyeuse. (correct)
- Elle est en train de manger un morceau de gâteau.
Wat is de correcte vertaling van 'de boeken'? (Kies er één)
Wat is de correcte vertaling van 'de boeken'? (Kies er één)
- le livre
- la livre
- les livres (correct)
- un livre
Welke zin is correct geschreven? (Kies er één)
Welke zin is correct geschreven? (Kies er één)
- Le lit est à côté de la plante.
- Alle bovenstaande zijn correct. (correct)
- Le lit est à droite du bureau.
- Son ordinateur se trouve au milieu des livres.
Welke frase betekent 'er is een hond in de tuin'? (Kies er één)
Welke frase betekent 'er is een hond in de tuin'? (Kies er één)
Welke zin is correct gestructureerd? (Kies er één)
Welke zin is correct gestructureerd? (Kies er één)
Welke zin is een ontkennende zin? (Kies er één)
Welke zin is een ontkennende zin? (Kies er één)
Welke zin is een vragende zin? (Kies er één)
Welke zin is een vragende zin? (Kies er één)
Welke zin betekent 'Hij eet een appel'? (Kies er één)
Welke zin betekent 'Hij eet een appel'? (Kies er één)
Flashcards
Indicatif présent
Indicatif présent
Een tijd die beschrijft wat nu gebeurt.
L'impératif
L'impératif
Een manier om bevelen of instructies te geven.
Passé composé
Passé composé
Verleden tijd die een afgeronde actie beschrijft.
Prépositions de lieu
Prépositions de lieu
Signup and view all the flashcards
Ontkennende zinnen
Ontkennende zinnen
Signup and view all the flashcards
Vragende zinnen
Vragende zinnen
Signup and view all the flashcards
Samengestelde lidwoorden
Samengestelde lidwoorden
Signup and view all the flashcards
Conjonctions (voegwoorden)
Conjonctions (voegwoorden)
Signup and view all the flashcards
Study Notes
Hulpwoorden en Conjuncties
- Il y a: Er is/zijn. Voorbeeld: Il y a un oiseau dans le living! (Er is een vogel in de woonkamer!)
- Et: En. Voorbeeld: Le frère et la soeur. (De broer en de zus)
- Mais: Maar. Voorbeeld: Elle est belle mais elle n'est pas gentille. (Ze is mooi maar ze is niet aardig.)
- Ou: Of. Voorbeeld: Du café ou du thé. (Koffie of thee.)
- Donc: Dus. Voorbeeld: Il gèle donc il fait froid. (Het vriest dus is het koud.)
- Car: Want. Voorbeeld: Tu dois aller faire des courses car il n'y a rien à manger. (Je moet boodschappen doen want er is niets te eten.)
- Parce que/Parce qu: Omdat, want. Voorbeeld: Elle n'aime pas l'hiver, parce qu'elle déteste le froid. (Ze houdt niet van de winter, want ze haat de kou.)
- Aussi: Ook. Voorbeeld: J'ai faim. Moi aussi. (Ik heb honger. Ik ook.)
- Alors: Dus, dan. Voorbeeld: Elle avait mis ses bottes alors elle n'a pas eu froid. (Ze had haar laarzen aangetrokken, dus had ze het niet koud.)
- Encore: Nog. Voorbeeld: Est-ce que tu as encore du chocolat? (Heb je nog chocolade?)
- Déjà : Al. Voorbeeld: Nous avons déjà pris notre petit déjeuner. (Wij hebben al ontbeten.)
- Par exemple: Bijvoorbeeld. Voorbeeld: On peut voir plein d'animaux là , par exemple: des giraffes et des éléphants! (We kunnen daar veel dieren zien, bijvoorbeeld: giraffen en olifanten!)
- Peut-être: Misschien. Voorbeeld: Je veux aller au concert peut-être, mais je ne suis pas sûre. (Ik wil misschien naar het concert gaan, maar ik ben niet zeker.)
Zinsbouw
- Mededelende zinnen: Basisconstructie.
- Ontkennende zinnen: Hulpwerkwoord + passé composé.
- Vragende zinnen: Vraagwoorden + intonatie + est-ce que.
- Na een vervoegd werkwoord komt een infinitief. Voorbeeld: J'aime dormir. (Ik hou van slapen.)
Prépositions de lieu (Plaatspretpositie)
- Sur: Op (tegenover sûr = zeker).
- À côté de: Naast.
- À droite de: Rechts van.
- À gauche de: Links van.
- Au milieu de: In het midden van.
Lidwoorden
- le, la, l': De, het. (enkelvoud mannelijk, enkelvoud vrouwelijk, mannelijk voornaamwoord voor 'het')
- les: De (meervoud).
- un, une: Een.
- des: Sommige, enkele (meervoud).
- Les articles contractés: Samengestelde lidwoorden (de + le = du, de + la = de la, de + les = des).
- Voorbeeld: Le lit est à côté de la plante (Het bed staat naast de plant).
Passe composé
- Let op foutieve ontkenningen!
Impératif
- Studie materiaal zoeken uit op p. G36.
Indicatif présent
- Informatie zoeken in studieboek of op Smartschool.
Zinsconstructie
- Vermijd ingewikkelde zinsconstructies die je nog niet kent. Simpel is beter bij het maken van zinnen.
'Que'
- Gebruik 'que' na 'penser' en 'trouver'. Voorbeeld: Je trouve QUE ranger est une tâche ennuyeuse. (Ik vind DAT opruimen een saaie taak is.)
Vertalingen van lidwoorden
- Zorg voor duidelijke vertalingen van de lidwoorden in de zinnen.
Studying That Suits You
Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.