Familie Woordenlijst - Nederlands/Frans
4 Questions
6 Views

Choose a study mode

Play Quiz
Study Flashcards
Spaced Repetition
Chat to lesson

Podcast

Play an AI-generated podcast conversation about this lesson

Questions and Answers

Wat is de Nederlandse vertaling van 'le père'?

  • de vader (correct)
  • de zoon
  • de opa
  • de broer
  • Welke van de volgende woorden betekent 'de moeder' in het Frans?

  • le frère
  • la sœur
  • la mère (correct)
  • l'enfant
  • Wat is de Franse vertaling van 'thuis'?

  • l'invitation
  • le grand-père
  • le fils
  • à la maison (correct)
  • Welk woord staat niet in de lijst voor familie in het Nederlands?

    <p>de tweeling</p> Signup and view all the answers

    Study Notes

    Familie woordenlijst - Nederlands/Frans

    • Familie: de familie, het gezin - la famille
    • Broer: de broer - le frère
    • Zus: de zus - la sœur
    • Ouders: de ouders - les parents
    • Kind: het kind - l'enfant
    • Vader: de vader - le père
    • Moeder: de moeder - la mère
    • Papa: papa - papa
    • Mama: mama - maman
    • Zoong/Dochter: de zoon/de dochter - le fils/la fille
    • Oom: de oom - l'oncle
    • Tante: de tante - la tante
    • Grootouders: de grootouders - les grands-parents
    • Grootvader: de opa - le grand-père
    • Grootmoeder: de oma- la grand-mère
    • Neef: de neef - le cousin
    • Niece: de nicht - la cousine
    • Man/Vrouw, getrouwd: getrouwd - marié(e)
    • Gescheiden: gescheiden - divorcé(e)
    • Ontmoeten: ontmoeten - rencontrer
    • Uitnodiging: de uitnodiging- l'invitation
    • Afspraak: de afspraak- le rendez-vous
    • **Organiseren:organiserenorganiser

    Woordenlijst - Geld, eigenschappen en situaties

    • Prijs: de prijs - le prix
    • Klein: klein - petit
    • Tweeling: de tweeling - les jumeaux
    • Werken: werken - travailler
    • Ander: ander - autre
    • Bij ons: bij ons (thuis) - chez nous
    • Grootmoeder, grootvader, opa, oma: de oma, de opa, de grootmoeder, de grootvader- la grand-mère, le grand-père, l’ontcle, la tante
    • Hond: de hond - le chien
    • Zwart: zwart - noir
    • Allebei: allebei - tous les deux
    • Volwassene: de volwassene - l'adulte
    • Zaterdag: zaterdag - samedi
    • Juni: juni - juin

    Studying That Suits You

    Use AI to generate personalized quizzes and flashcards to suit your learning preferences.

    Quiz Team

    Description

    Test je kennis van de basiswoorden rondom familie relaties in het Nederlands en Frans. Dit quiz helpt je de juiste termen te leren en te onthouden voor gezinsstructuren. Ideaal voor beginners die deze twee talen willen combineren.

    More Like This

    Vocabulary Related to Family Structures
    8 questions
    Vocabulary Check A: Family Terms
    8 questions
    Family Vocabulary in Spanish
    5 questions
    Family and Home Vocabulary Quiz
    10 questions
    Use Quizgecko on...
    Browser
    Browser