Anatomie Spieren Bovenarm en Onderarm

De m.trapezius is een grote, driehoekige spier die vanachter over de nek en bovenrug loopt. De spier bestaat uit drie delen: pars descendens, pars transversa en pars ascendens.

De pars descendens is het bovenste deel van de m.trapezius. Dit deel loopt van het achterste gedeelte van de schedel naar de schouder.

De pars transversa is het middelste deel van de m.trapezius en loopt horizontaal van de nek tot de middenrug

De pars ascendens is het onderste deel van de m.trapezius en loopt van de middenrug naar het schouderblad.

De m.trapezius heeft verschillende functies, waaronder: - Het omhoog trekken van de schouderbladen. - Het naar achteren trekken van de schouderbladen. - Het draaien van de schouderbladen.

De m.trapezius heeft een belangrijke functie bij het stabiliseren van de schoudergordel en het bewegen van de armen.

De m.latissimus dorsi is een grote, brede spier die zich uitstrekt van de rug naar de bovenarm.

De m.latissimus dorsi heeft verschillende functies: - Het naar achteren trekken van de arm. - Het draaien van de arm naar binnen. - Het ondersteunen van de arm bij het tillen.

De voorste zaagspier, die uit drie delen bestaat: pars superior, pars media en pars inferior.

Het bovenste deel van de serratus anterior spier, die aan de eerste en tweede rib vastzit.

Het middelste deel van de serratus anterior spier, die aan de tweede en derde rib vastzit.

Het onderste deel van de serratus anterior spier, die aan de ribben 4 tot en met 9 vastzit.

De aanhechtingsplaats van de pars superior van de serratus anterior spier.

De aanhechtingsplaats van de pars media van de serratus anterior spier.

De aanhechtingsplaats van de pars inferior van de serratus anterior spier.

De serratus anterior spier zorgt ervoor dat het schouderblad naar voren beweegt.

De serratus anterior spier zorgt ervoor dat het schouderblad naar buiten draait.

De deltaspier, die uit drie delen bestaat: pars clavicularis, pars acromialis en pars spinalis.

Het voorste deel van de deltoideus spier, die aan het sleutelbeen vastzit.

Het middelste deel van de deltoideus spier, die aan het schouderblad vastzit.

Het achterste deel van de deltoideus spier, die aan het schouderblad vastzit.

De deltoideus spier zorgt ervoor dat de arm omhoog beweegt.

De spier die de elleboog strekt.

Het tuberculum infraglenoïdale van de schouder en de humerus.

De achterkant van de humerus en de mediale en laterale septum intermusculare.

De m. triceps brachii strekt de elleboog,

De caput longum werkt ook bij adductie en retroflexie van de bovenarm.

De n. radialis innerveert de m. triceps brachii.

De m. pronator teres roteert de onderarm naar binnen.

Epicondylus medialis humeri en het septum intermusculare mediale.

De processus coronoïdeus van de ulna.

De tuberositas pronatoria van de radius.

De zenuw die de m. pronator teres innerveert is de n. medianus.

De m. flexor radialis carpi buigt de handpalm naar het lichaam.

De epicondylus medialis humeri.

De basi's van het os metacarpale II en III van de hand.

De n. medianus innerveert de m. flexor radialis carpi.

De pars ascendens van de m.trapezius hecht aan de processus spinosi van de thoracale wervels Th2-Th12 en het ligamentum supraspinale.

De pars descendens van de m.trapezius hecht aan het achterste deel van de clavicula.

De pars transversa van de m.trapezius hecht aan het acromion en het laterale deel van de spina scapulae.

De m.trapezius fixeert het schouderblad en controleert de positie en de bewegingen ervan tijdens armbewegingen.

Bij bilaterale contractie (beide kanten) zorgt de pars descendens van de m.trapezius voor extensie van de nek en het hoofd.

Bij unilaterale contractie (een kant) zorgt de pars descendens van de m.trapezius voor extensie, lateroversie (zijwaarts buigen) en rotatie van het hoofd en de nek.

De pars transversa van de m.trapezius zorgt voor retractie (naar achter trekken) van het schouderblad.

De pars ascendens van de m.trapezius zorgt voor depressie (naar beneden trekken) van het schouderblad.

De pars descendens en pars ascendens van de m.trapezius zorgen samen voor exorotatie (naar buiten draaien) van het schouderblad.

De m.latissimus dorsi is een brede spier die zich uitstrekt over de lumbale regio en het ruggedeelte van de thorax en eindigt met convergerende vezels op een vierkante pees.

De m.latissimus dorsi hecht aan de processus spinosi van de thoracale wervels Th7-Th12, de fascia thoracolumbalis, het sacrum, de crista iliaca, de onderste ribben en soms de angulus inferior van het schouderblad.

De m.latissimus dorsi zorgt voor adductie (naar de romp brengen), retroflexie (naar achter brengen) en endorotatie (naar binnen draaien) van de arm.

De mm.rhomboïdeus major en minor zijn beide ruitvormige spieren die het schouderblad naar de rug trekken en endorotatie veroorzaken.

De m.levator scapulae hecht aan de processus transversi van de cervicale wervels C1-C4 en aan de margo medialis scapulae.

De m.levator scapulae heeft dezelfde functie als de mm.rhomboïdeï, namelijk het schouderblad naar de rug trekken.

De m.extensor carpi ulnaris is een spier in de onderarm die aan de buitenkant van de elleboog zit. Hij zorgt ervoor dat de hand naar achteren beweegt en dat de hand naar de pinkzijde buigt.

De m.extensor digiti minimi is een kleine spier die aan de buitenkant van de elleboog zit en zorgt ervoor dat je pink gestrekt kan worden.

De m.extensor digitorum is een spier in de onderarm die ervoor zorgt dat je vingers gestrekt kunnen worden. Hij zit aan de buitenkant van de elleboog.

De m.extensor indicis is een kleine spier in de onderarm die zorgt voor het strekken van de wijsvinger.

De m.extensor pollicis brevis is een kleine spier die aan de buitenkant van de elleboog zit en zorgt ervoor dat de duim gestrekt kan worden.

De m.extensor pollicis longus is een spier in de onderarm die ervoor zorgt dat de duim gestrekt kan worden.

De m.abductor pollicis longus is een spier in de onderarm die ervoor zorgt dat de duim naar buiten kan worden bewogen.

De m.supinator is een spier in de onderarm die ervoor zorgt dat je hand naar boven kan worden gedraaid.

De m.anconeus is een kleine spier in de elleboog die ervoor zorgt dat de elleboog gestrekt kan worden.

De 'anatomische snuifdoos' is een ruimte in de pols die wordt begrensd door verschillende pezen. Deze pezen zorgen voor het bewegen van de duim.

De 'thenar' is de duimmuis, de spieren op de duimzijde van de handpalm.

De 'hypothenar' is de pinkmuis, de spieren op de pinkzijde van de handpalm.

De spieren van de middenhand bevinden zich in het midden van de handpalm en zorgen voor verschillende bewegingen van de vingers.

De m. flexor digitorum profundus is een spier die de diepe flexie van de vingers realiseert.

De diepe pezen van de m. flexor digitorum profundus kruisen de canalis carpi, de tunnel in de pols, samen met pezen van de m. flexor digitorum superficialis.

De m. flexor digitorum profundus hecht aan de basis van de distale phalanges van de vier vingers (duim uitgezonderd).

De m. flexor digitorum profundus wordt bezenuwd door de n. ulnaris en de n. medianus.

De m. flexor pollicis longus is een spier verantwoordelijk voor de flexie van de duim.

De m. flexor pollicis longus hecht aan de basis van de distale phalanx van de duim.

De m. flexor pollicis longus wordt bezenuwd door de n. medianus.

De m. pronator quadratus is een spier die ervoor zorgt dat de onderarm naar binnen draait (pronatie).

De m. pronator quadratus hecht aan de distale delen van de ulna en radius.

De m. pronator quadratus wordt bezenuwd door de n. medianus.

De m. brachioradialis is een spier die flexie van de elleboog mogelijk maakt.

De m. brachioradialis hecht aan de radius.

De m. brachioradialis wordt bezenuwd door de n. radialis.

De m. extensor carpi radialis longus en m. extensor carpi radialis brevis zijn spieren die de pols strekken en naar de duimzijde bewegen (radiale deviatie).

De m. extensor carpi radialis longus en m. extensor carpi radialis brevis hechten aan de basis van de metacarpalen.

De m. extensor carpi radialis longus en m. extensor carpi radialis brevis worden bezenuwd door de n. radialis.

De "abductor pollicis brevis" is een platte, driehoekige spier die onder de huid van de duim ligt.

De 'abductor pollicis brevis' ontspringt aan het retinaculum flexorum, het os scaphoïdeum en de pees van de 'abductor pollicis longus'.

De 'abductor pollicis brevis' hecht zich aan de basis van de proximale phalanx van de duim, aan de kant van de radius.

De 'abductor pollicis brevis' zorgt ervoor dat de duim van de hand af beweegt (abductie) en helpt bij het opponeren.

De 'abductor pollicis brevis' wordt aangestuurd door de nervus medianus, die signalen van het ruggenmerg krijgt via de zenuwsegmenten C8 en Th1.

De 'opponens pollicis' is een spier die zich onder de huid bevindt, in de handpalm.

De 'opponens pollicis' ontspringt aan het tuberculum ossis trapezii, een knobbeltje op het trapezium bot, en het retinaculum flexorum.

De 'opponens pollicis' hecht aan de radiale zijde van het eerste middenhandsbeentje (os metacarpale I).

De 'opponens pollicis' zorgt ervoor dat de duim tegenover de andere vingers kan staan (oppositie) en de duim naar de handpalm kan bewegen (adductie).

De 'opponens pollicis' wordt aangestuurd door de nervus medianus, die signalen van het ruggenmerg krijgt via de zenuwsegmenten C6 en C7.

De 'flexor pollicis brevis' is een spier die uit twee delen bestaat - een oppervlakkig deel en een diep deel.

Het oppervlakkige deel van de 'flexor pollicis brevis ' ontspringt aan het tuberculum ossis trapezii en het retinaculum flexorum. Het diepe deel van de 'flexor pollicis brevis' ontspringt aan het trapezoïdeum bot, het capitatum bot, en het ligament tussen de polsbeenderen.

De twee delen van de 'flexor pollicis brevis' komen samen in een pees die aan de basis van de proximale phalanx van de duim hecht, aan de kant van de radius.

De 'flexor pollicis brevis' buigt de duim in het gewricht tussen het eerste middenhandsbeentje en de eerste knokkel (metacarpophalangeaal gewricht). Het helpt ook bij het opponeren en het naar binnen draaien van de duim (adductie).

Het oppervlakkig deel van de 'flexor pollicis brevis' wordt aangestuurd door de nervus medianus, terwijl het diepe deel van de 'flexor pollicis brevis' wordt aangestuurd door de nervus ulnaris.

De 'adductor pollicis' is een dubbele spier met een schuine en een dwarse kop die zich in de handpalm bevindt.

De schuine kop van de 'adductor pollicis' ontspringt aan het os capitatum, de basis van de tweede en derde middenhandsbeentjes en het ligament tussen de polsbeenderen. De dwarse kop ontspringt aan het derde middenhandsbeentje, aan de zijde van de handpalm.

De 'adductor pollicis' hecht zich aan de basis van de proximale phalanx van de duim, aan de kant van de elleboog.

De 'adductor pollicis' zorgt ervoor dat de duim naar het midden van de hand beweegt (adductie) en helpt bij het tegenover elkaar plaatsen van de duim en de pink (oppositie).

De 'adductor pollicis' wordt aangestuurd door de nervus ulnaris, die signalen van het ruggenmerg krijgt via de zenuwsegmenten C8 en Th1.