Bedrijfshulpverlener PDF - First Aid Guide

Summary

This document is a comprehensive guide to business first aid, covering various topics including anatomy, accident response procedures, and specific injuries and illnesses. The guide is targeted towards professionals trained to respond to workplace emergencies.

Full Transcript

Bedrijfshulpverlener Copyright © september 2017 Campus Vesta Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever is het overnemen, kopiëren, ge- bruiken of realiseren van deze uitgave of gedeelten ervan verboden. Voor bemerkingen en aanvra- gen in ver...

Bedrijfshulpverlener Copyright © september 2017 Campus Vesta Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever is het overnemen, kopiëren, ge- bruiken of realiseren van deze uitgave of gedeelten ervan verboden. Voor bemerkingen en aanvra- gen in verband met het overnemen en/of gebruik en/of realisatie van gedeelten uit deze publicatie, moet u zich wenden tot Campus Vesta. Disclaimer Hoewel de auteurs en de uitgever deze publicatie met de uiterste zorg hebben samengesteld, kun- nen zij geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor een eventuele onvolledigheid of onjuistheid en/of voor de gevolgen daarvan. Iedereen die deze uitgave gebruikt, moet zich baseren op een eigen onafhankelijke oordeelsvorming of op het advies van een competent persoon bij de uitoefening van voldoende zorg en bekwaamheid in alle mogelijke omstandigheden. De inhoud van deze uitgave ontslaat de gebruiker in geen geval van de algemeen geldende wetgeving of reglementeringen. Lay-out Karl Meysmans (deBoekmakerij.be) Druk- en bindwerk Drukkerij Albe De Coker nv Uitgever Campus Vesta Provinciaal opleidingscentrum voor brandweer, dringende geneeskundige hulpverlening en politie Oostmalsesteenweg 75 2520 Ranst Tel. 03 205 19 50 [email protected] Redactie Ronald Ackermans Mathijs Aerts Pascale Buytaert Bavo Cauwenberghs Guy Henderickx Carlo Strouven Erwin Vanden Eynden Inhoud Integrale veiligheid Inleiding 7 1. Anatomie van het menselijk lichaam 9 1.1 Zenuwstelsel 9 1.1.1 Opbouw 9 1.1.2 Werking 10 1.2 Ademhalingsstelsel 10 1.2.1 Opbouw 10 1.2.2 Werking 12 1.3 Hart en bloedvaten 12 1.3.1 Opbouw 12 1.4 Bewegingsstelsel 15 1.5 Spijsverteringsstelsel en uitscheidingsstelsel 21 1.5.1 Weg die ons voedsel aflegt 21 1.6 Zintuigen 22 1.6.1 Ogen 22 1.6.2 Oren 23 1.6.3 Neus 23 1.6.4 Mond 23 1.6.5 Huid 24 2. Benadering van een noodsituatie 27 2.1 Eigen veiligheid eerst! 27 2.2 Vitale functies 28 2.2.1 Bewustzijn 28 2.2.2 Ademhaling 29 2.3 Hulpdiensten verwittigen 30 2.4 Onderzoek niet-vitale functies van het slachtoffer 31 2.5 Morele steun 31 3. Reanimatie 33 3.1 Reanimatietechnieken van de volwassene 33 3.1.1 Inleiding 33 3.1.2 Controle bewustzijn 33 3.1.3 Controle ademhaling 33 3.1.4 Toedienen van borstcompressies 33 3.1.5 Beademing van slachtoffer 34 3.1.6 Samenvatting 35 3.2 Reanimatie van kinderen 36 3.3 AED 37 3.3.1 Inleiding 37 3.3.2 Handelen 38 4. Traumatologie 41 4.1 Soorten bloedingen en shock 41 4 Bedrijfshulpverlener 4.1.1 Uitwendige bloedingen 41 4.1.2 Inwendige bloedingen 42 4.1.3 Veruitwendigde bloeding 42 4.1.4 Stelpen van bloedingen 43 4.1.5 Hypovolemische shock 44 4.2 Wonden en wondzorg 45 4.2.1 Wondverzorging 45 Algemene principes van wondzorg 45 Wat te doen indien patiënt naar ziekenhuis vervoerd wordt? 46 Wat te doen indien we de patiënt zelf verzorgen? 46 4.2.2 Verschillende soorten wonden 46 Schaafwonden 46 Splinter 47 Snijwonden 47 Steekwonden 47 Bijtwonden 48 Amputaties 48 4.3 Brandwonden en elektrocutie 49 4.3.1 Wat 49 4.3.2 Cijfergegevens 49 4.3.3 Onze huid 49 4.3.4 Ernst van brandwonden 49 Indeling van brandwonden volgens diepte 50 Localisatie van brandwonden 52 Leeftijd van slachtoffer 52 Geassocieerde letsels 52 Voorgeschiedenis 53 4.3.5 Oorzaken van brandwonden 53 Vlamverbrandingen 53 Contactverbrandingen 53 Scald-verbrandingen 53 Pek-of bitumenbrandwonden 54 Chemische brandwonden 54 Elektrocutie 54 Brandwonden door UV-licht 55 Friction burns 55 4.3.6 Handelen 55 Algemeen 55 Eerste hulp bij chemische brandwonden 56 Producten bij verzorging van brandwonden 56 4.4 Letsels aan bewegingsstelsel 58 4.4.1 Kneuzingen 58 4.4.2 Verstuiking 59 4.4.3 Ontwrichting 59 4.4.4 Breuken 60 Breuken aan ledematen 60 Wervelletsels en schedelbreuken 61 4.5 Oogletsels 62 4.6 Oorletsels 62  Inhoud 5 4.7 Neusletsels 62 5. Inwendige ziektenleer 63 5.1 Flauwte of syncope 63 5.2 Hersenschudding 64 5.3 Beroerte 64 5.4 Epilepsie 65 5.4.1 Grand mal 65 5.4.2 Petit mal 65 5.4.3 Gelokaliseerde aanval 65 5.4.4 Status epilepticus 65 5.5 Hitteslag en zonneslag 66 5.6 Astma 66 5.7 Hyperventilatie 67 5.8 Suikerziekte of diabetes 68 5.9 Angina pectoris en hartinfarct 69 5.9.1 Angina pectoris 69 5.9.2 Hartinfarct 70 5.10 Vergiftigingen 71 5.10.1 Voorkomen 71 5.10.2 Algemene principes van benadering bij intoxicaties 71 5.10.3 Maag leegmaken of niet? 72 5.10.4 Wat met bijtende producten? 72 5.11 CO-intoxicatie 73 5.12 Infectieziekten 73 5.12.1 Meningitis 73 5.12.2 Aids 74 Herkomst van aids 74 Wat is aids 75 5.12.3 Hepatitis 75 5.12.4 Beschermende maatregelen 76 6 Technieken 77 6.1 Evacuatietechnieken 77 6.1.1 Steun (slachtoffer dat zelf kan stappen) 77 6.1.2 Rautekgreep (liggend slachtoffer) 78 6.1.3 Stoeltje (wieg-draaghouding) 78 6.2 Blokrol 79 6.3 De laterale veiligheidshouding 80 6.4 Verwijderen van vreemd voorwerp bij volwassene 81 6.4.1 Buikstoot 81 6.4.2 Borstkasstoot 82 6.5 Verbandleer 82 6.5.1 Wat is verbandleer 82 6.5.2 Functies van een verband 82 6.5.3 Soorten verbanden 83 Bedekkend verband 83 Drukverband/noodverband 83 Steunverband 84 Doekverband 84  6 Bedrijfshulpverlener 6.5.4 Verbandtechnieken 85 Aandachtspunten bij aanleggen van een verband 85 Kruisverband 85 Spiraalverband 86 Scharnierverband 86 Drukverband 87 Rechte draagdoek 87 Vingerverband 88 7 Goed om weten 91 7.1 Organisatie van medische hulpverlening in België 91 7.2 Wettelijke bepalingen 94 7.2.1 Artikel 52.3.1 van het verkeersreglement 94 7.2.2 Medisch beroepsgeheim 94 Wat is het medisch beroepsgeheim? 94 Wie heeft recht op geheimhouding? 94 Artikel 458 van het strafwetboek 95 Openbaarmaking van het geheim 95 Bibliografie 96  Inleiding Tijdens onze drukke dagelijkse bezigheden worden we wel eens geconfronteerd met kleine onge- lukjes. Een snijwonde in de keuken, een verstuikte voet tijdens het sporten of een verbrande vinger tijdens een zomerse barbecue. Daarnaast zijn er momenten waarop de kans op ernstiger letsels groter is. Vooral de industrialise- ring van onze maatschappij draagt hiertoe bij, ondanks de grote inspanningen voor de veiligheid op de werkplek, voor verkeersveiligheid en de preventieve maatregelen. Denk maar aan ongevallen met chemische producten, machines, verkeersongevallen enzovoort. U bent als interventiedienst vaak als eerste op de plaats van het onheil. Het is de taak van de hulp- verlener om de schade te beperken, zowel bij de mens als bij de omgeving en bij het product. We kunnen niet genoeg benadrukken dat een snelle en efficiënte interventie door getrainde hulp- verleners van levensbelang is voor een slachtoffer. 1. Anatomie van het menselijk lichaam Om te begrijpen wat er in een lichaam gebeurt tijdens bijvoorbeeld een hartinfarct, is het belangrijk om de normale werking ervan te kennen. De studie die zich bezighoudt met de opbouw en werking van het menselijk lichaam noemen we de anatomie. 1.1 Het zenuwstelsel 1.1.1 De opbouw van het zenuwstelsel Denken, voelen, ademen, slikken, bewegen en zoveel andere dingen kunnen we doen dankzij ons zenuwstelsel. Het zenuwstelsel staat in voor de coördinatie van alle functies in ons lichaam. Het is te vergelijken met een computer en zijn netwerk. De centrale computer zijn onze hersenen. Het ruggenmerg en de zenuwen zijn het netwerk. Het zenuwstelsel bestaat uit drie grote delen: ~ de hersenen ~ het ruggenmerg ~ de zenuwen De hersenen en het ruggenmerg samen noemen we het centrale zenuwstelsel. De zenuwen die verspreid liggen in ons lichaam noemen we het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel is het gedeelte dat omgeven is door bot. Het is onderverdeeld in: ~ De grote hersenen = 2 grote hersenkwabben (links en rechts) Zij vormen het centrum van het bewustzijn, het denken, het gevoel en de beweging. ~ De kleine hersenen De kleine hersenen liggen onder de grote hersenen en staan in voor de coördinatie en fijnheid van onze bewegingen en ons evenwicht. ~ De hersenstam Onze hersenstam is een belangrijk deel binnen de hersenen omdat hij instaat voor levensbelangrijke functies zoals het ademen, de hartslag, de lichaamstemperatuur, slikken en braken. ~ Het ruggenmerg Het ruggenmerg hangt als een staart aan de hersenen en zorgt voor de informatieoverdracht van de hersenen naar de zenuwen en omgekeerd. Het perifere zenuwstelsel omvat alle zenuwbanen die zich over ons lichaam verspreiden en vormt de verbindingen tussen de organen en het centrale zenuwstelsel. Het volledige centrale zenuwstelsel wordt omgeven door drie hersenvliezen: het harde hersenvlies, het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies. Dit zijn de vliezen die aangetast worden bij menin- gitis of hersenvliesontsteking. 10 Bedrijfshulpverlener Hersenen met hersenstam Hersenen met kwabben 1.1.2 De werking van ons zenuwstelsel De hoofdactiviteit van ons zenuwstelsel is signalen ontvangen, deze signalen omzetten (denken en begrijpen) en een signaal terug verzenden. Als voorbeeld beschrijven we de situatie waarin we ons verbranden aan een kaars. Wanneer we onze vinger te kort bij het vuur brengen, zal er via onze zenuwen een prikkel verstuurd worden naar onze hersenen. Die prikkel wordt in de hersenen omgezet naar een gevoel van warmte en pijn. Meteen daaropvolgend sturen onze hersenen een prikkel terug naar de zenuwen, die instaan voor het bewegen van onze arm, waardoor we onze hand wegtrekken van het vuur. In realiteit hebben we slechts een fractie van een seconde nodig om dit hele proces te doorlopen. Dit bevestigt hoe complex, maar tegelijkertijd hoe uniek en ingenieus ons zenuwstelsel werkt. Zoals eerder vermeld bestaan onze hersenen uit een linker en rechterhelft, ook wel hemisfeer ge- noemd. Bij een rechtshandig persoon is de linker hemisfeer steeds dominant. Deze twee helften kunnen we ook onderverdelen in verschillende kwabben met elk een specifieke functie. Om het lichaam degelijk te laten functioneren, hebben we eigenlijk twee zenuwstelsels, het wille- keurige en het onwillekeurige. Het willekeurige zenuwstelsel staat in voor de handelingen die we bewust doen (vb. lopen, onze schoenen vastmaken,…). Het onwillekeurige zenuwstelsel regelt alle zaken waar we eigenlijk geen vat op hebben, zoals de darmen die samenknijpen. 1.2 Het ademhalingsstelsel Zonder zuurstof (O₂) kunnen wij niet leven. Onze cellen hebben zuurstof nodig om suikers te ver- branden en zo energie te leveren. Bij deze verbranding komt dan CO2 vrij, die we dankzij het adem- halingsstelsel naar buiten kunnen transporteren. We hebben ons ademhalingsstelsel nodig om zuurstof uit de omgevingslucht naar onze cellen te brengen en om CO2 uit het lichaam te verwijderen. 1.2.1 De opbouw van het ademhalingsstelsel Het ademhalingsstelsel bestaat uit drie grote delen: ~ de luchtwegen ~ de longen ~ de ademhalingsspieren  Anatomie van het menselijk lichaam 11 De luchtwegen brengen de lucht van de mond en de neus tot in de longen. De luchtweg bevat de neusholte, de keelholte, het strottenhoofd en de luchtpijp. ~ We zuigen de lucht naar binnen via onze neus en mond. In de neus zitten haartjes en slijmvliezen die stofdeeltjes tegenhouden en de lucht opwarmen. ~ In de keelholte is er een splitsing tussen het spijsverteringsgedeelte en de luchtweg. Het strot- tenklepje, dat sluit bij het slikken, zorgt ervoor dat er geen voedsel in de luchtpijp terechtkomt. ~ Achterhet strottenhoofd begint de luchtpijp. Dit is een buis van een twaalftal centimeter lang, die voorzien is van kraakbeenringen om te verhinderen dat de luchtpijp zou dichtvallen. Onderaan splitst de luchtpijp zich in een linker- en een rechterluchtpijptak, één voor elke long. De longen bevinden zich achter onze ribben. De mens heeft twee longen, een linker- en een rech- terlong. Dit zijn vrij grote organen, omgeven door twee longvliezen. Het binnenste vlies dat tegen de long zit, noemen we het longvlies. Het buitenste noemen we het borstvlies. Tussen de tweevliezen bevindt zich vocht zodat beide vliezen ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. De ruimte met het vocht noemen we de pleuraholte. De longvliezen zijn broos en zijn gevoelig voor letsels. In de longen splitsen de luchtpijptakken zich steeds verder tot ze uitmonden in de longblaasjes, waar de gasuitwisseling gebeurt. Deze gasuitwisseling kan plaatsvinden dankzij drie systemen, de ventilatie, de perfusie en de diffusie. De ventilatie is de aanvoer van zuurstof (O₂) en de afvoer van de gebruikte lucht (CO₂). Perfusie is de zeer rijke bloedvoorziening in de wand van de longblaasjes door veel kleine bloedvaatjes die zorgen voor het transport. Tot slot is er de diffusie. Tijdens dit pro- ces zal de zuurstof door de wand van de longblaasjes naar de bloedvaten dringen en de gebruikte lucht vanuit de bloedvaten naar de longblaasjes terug afgeven. Uitwisseling van gassen ter hoogte van een longblaasje  12 Bedrijfshulpverlener 1.2.2 De werking van ons ademhalingsstelsel We hebben zonet in het kort de weg uitgelegd die de zuurstof volgt, maar hoe wordt dat nu allemaal geregeld? Ademen doen we zonder erover na te denken. Het wordt automatisch geregeld door het ademha- lingscentrum. We kunnen dat automatisme wel onderdrukken en bewust sneller of trager ade- men. Het ademhalingscentrum wordt sterk beïnvloed door het CO2-gehalte en het O2-gehalte van ons bloed. Stijgt het CO2-gehalte, dan zullen we automatisch sneller gaan ademen. Bij een normale ademhalingsbeweging gaan we ongeveer 500 ml lucht inademen. Tijdens inspanningen zal dit vo- lume aanzienlijk toenemen. Een ademhalingsbeweging kunnen we onderverdelen in een actief en een passief gedeelte. Als we inademen (actieve fase), trekken onze ademhalingsspieren en middenrif samen en wordt de borstkas (ribben) groter. Het longvlies dat aan de borstkaswand is bevestigd, zal deze uitzetten- de beweging mee volgen, waardoor ook de longen mee zullen uitzetten. Zo wordt er een negatieve druk ontwikkeld en wordt er lucht naar binnen gezogen. Als we uitademen, zullen het middenrif en de longen weer hun normale plaats en grootte innemen, waardoor de lucht naar buiten wordt geduwd. Dit is de passieve fase. 1.3 Hart en bloedvaten 1.3.1 De opbouw van het hart en bloedvatenstelsel Ons hart en bloedvatenstelsel hebben als doel om zuurstof, afvalstoffen, voedingsstoffen, hormo- nen en zoveel meer te transporteren doorheen ons lichaam. Daarnaast is ook het regelen van onze lichaamstemperatuur een belangrijke functie. Het bloedvatenstelsel is een gesloten systeem van buizen waarin het bloed wordt rondgepompt. Het hart en bloedvatenstelsel bestaan uit: ~ de bloedvaten ~ het hart ~ het bloed Het hart en de bloedvaten zijn het transportmiddel; het bloed dat erin stroomt, is het transportmedium. De bloedvaten worden ingedeeld in slagaders, aders en haarvaten. De bloedvaten die van het hart weglopen, noemen we de slagaders. Zij brengen het O₂rijke bloed van het hart naar de organen en weefsels. De slagaders zijn zeer elastisch en het bloed dat erin stroomt, staat steeds onder een bepaalde druk (bloeddruk). De grootste slagader is de aorta, die vertrekt vanuit het hart. De slagaders zullen steeds verder ver- takken tot zeer fijne bloedvaatjes, die we haarvaten noemen.  Anatomie van het menselijk lichaam 13 Ter hoogte van de haarvaten is er uitwisseling van stoffen. Door middel van kleine venstertjes zal de zuurstof uit het bloed aan de cellen gegeven worden en zal de CO₂ uit de cellen in de bloedbaan gebracht worden. Na de haarvaten worden de bloedvaten opnieuw groter naarmate ze dichter bij het hart komen. Deze bloedvaten noemen we aders. De aders brengen het O₂-arme bloed terug naar het hart. Ze zijn minder elastisch en de druk is er opmerkelijk lager dan in de slagaders. Het hart Het hart, een holle spier gelegen tussen het borstbeen en de wervelkolom, ligt links georiënteerd. De hartspier is verdeeld in twee helften: een linker- en een rechterhelft. Iedere helft is nog eens verdeeld in een voorkamer (atrium) en een kamer (ventrikel). De twee voorkamers en twee kamers zijn van elkaar gescheiden door kleppen. Net als elke spier kan het hart samentrekken. Dit gebeurt door elektrische impulsen. De voorkamers krijgen eerst de prikkel om samen te trekken en zo het bloed in de ka- mers te pompen. Nadien krijgen de kamers het bevel om samen te trekken en zo te zorgen voor de bloedcirculatie naar het lichaam. Tijdens het samentrekken van de ventrikels zijn de kleppen tussen de kamers en de voorkamers gesloten zodat er geen bloed kan terugvloeien. Speciale slagaders Het hart zelf wordt van bloed voorzien door de kransslag- aders. Wanneer deze om één of andere reden verstopt geraken, zal het daarachter liggende weefsel afsterven en ontstaat er een hartinfarct. Er zijn twee grote circulaties of bloedsomlopen aanwezig: de longcirculatie en de lichaamscirculatie. ~ De lichaamscirculatie of de grote bloedsomloop brengt het bloed vanuit de linkervoorkamer naar de linkerka- mer en zal het bloed naar het lichaam brengen. Na de afgifte van zuurstof aan de weefsels en het verzamelen van CO₂ uit de weefsels komt het bloed terug naar de rechtervoorkamer en rechterkamer. ~ De kleine bloedsomloop of longcirculatie is de verbinding tussen het hart en de longen en zorgt voor de uitwisseling van ademhalingsgassen. De kleine bloedsomloop start in de rechtervoorka- mer en gaat via de rechterkamer naar de longen waar er zuurstof in het bloed wordt opgenomen. Vanuit de longen komt het bloed dan in de linkervoorkamer.  14 Bedrijfshulpverlener Het bloed Een volwassene heeft ongeveer 5 à 6 liter bloed. Dat bestaat uit een vloeibaar gedeelte, of plasma, en bloedlichaampjes. ~ Het plasma is de geelachtige vloeistof die zorgt voor het transport van cellen. In deze vloeistof zijn verschillende stof- fen opgelost, zoals suikers, vetstoffen, cholesterol, ionen en eiwitten. Van deze eiwitten is onder meer het fibrinogeen zeer belangrijk voor de bloedstolling. ~ De rode bloedcellen (erytrocyten) zijn cirkelvormige cellen die bijna volledig zijn opgevuld met hemoglobine, dat van enorm belang is voor het zuurstoftransport. De rode bloed- cellen worden in het rode beenmerg aangemaakt. We hebben er ongeveer 5 miljoen per kubieke mm. Deze cellen leven in volwassen toestand 120 dagen en worden daarna afgebroken in de milt en lever. ~ De witte bloedcellen of leukocyten worden eveneens aan- gemaakt in het beenmerg. In normale toestand hebben we er 6000 tot 8000 per kubieke mm. Er bestaan verschillende vormen van leukocyten. Ze staan allemaal in voor de bescher- ming van het lichaam tegen infecties. Vanaf het ogenblik dat er een infectie optreedt, zal het aantal witte bloedcellen gaan toenemen om de indringers te vernietigen. ~ De bloedplaatjes (thrombocyten) zijn kleine kleurloze li- chaampjes waarvan we er 150.000 tot 300.000 per kubieke mm hebben. Hun taak bestaat erin stoffen vrij te geven die een rol spelen in de stolling van het bloed. Bloedgroep en rhesusfactor Welke bloedgroep iemand heeft, wordt bepaald door het antigeen dat in de wand van de rode bloed- cellen zit. In de wand van een persoon met bloedgroep A zit het antigeen A. Bij bloedgroep B heb je te maken met het antigeen B. Mensen met bloedgroep AB hebben beide antigenen. Mensen met bloedgroep O hebben geen van beide antigenen. Naast de bloedgroep moeten we ook rekening houden met de rhesusfactor. Iemand kan rhesusfac- tor positief of negatief zijn. Als er rhesusnegatief bloed wordt toegediend aan een positief persoon, heeft dit geen gevolgen. Omgekeerd kan dit echter zware gevolgen hebben. In de praktijk geven we steeds O negatief bloed wanneer de bloedgroep en de rhesusfactor van een slachtoffer niet gekend zijn. Deze bloedgroep zal namelijk geen afweerreactie uitlokken. Er zijn acht grote bloedgroepen A+, A-, B+, B-, AB+, AB-, O+ en O-. Het kennen van de bloedgroep is van belang wanneer je bij iemand bloed gaat toedienen. In het bloed dat je gaat geven, moeten dezelfde antigenen zitten dan in het bloed van de persoon die het bloed krijgt. Als dat niet gebeurt, zal het bloed gaan klonteren. We moeten dus trachten zoveel mo-  Anatomie van het menselijk lichaam 15 gelijk bloed van dezelfde bloedgroep toe te dienen. Bloed van de groep O kan wel aan iedereen toegediend worden omdat hier noch antigeen A, noch B inzit. Wanneer het bloed met bloed- groep O ook rhesusnegatief is, spreken we van een universele donor. Dit wil zeggen dat bloedgroep O- aan iedereen kan gege- ven worden. Het kennen van de rhesusfactor van de ouders is ook van belang, omdat dit tijdens de zwangerschap eventueel voor problemen kan zorgen. 1.4 Het bewegingsstelsel Dat we in staat zijn om te lopen, springen, sporten,… hebben we te danken aan onze beenderen, spieren en gewrichten. We hebben 206 beenderen in ons lichaam. Die worden samengehouden door de gewrichten. Het is dankzij de beenderen dat we onze stevigheid hebben en we niet als een pudding in elkaar zakken. Rond de beenderen zitten spieren die ervoor zorgen dat we kunnen be- wegen. In het skelet zitten lange, korte en platte beenderen. Naast stevigheid hebben beenderen ook een beschermende functie en zorgen ze voor de productie van rode bloedlichaampjes en het opslaan van bepaalde stoffen. Tussen het skelet van een man en dat van een vrouw is er bijna geen verschil. De beenderen van een vrouw zijn meestal lichter en dunner en het bekken staat iets meer open. Het bewegingsstelsel bestaat uit: ~ het skelet (botten) ~ de gewrichten ~ de spieren  16 Bedrijfshulpverlener Opbouw van het bot In het midden van het bot zit het beenmerg, dat zacht is. Daarrond zit het compacte gedeelte van het bot. Bij kleine kinderen bevat dit gedeelte meer collageen en minder kalkzouten zodat de been- deren bij hen buigzamer zijn. Bij oudere mensen neemt het kalkgehalte terug af zodat het bot ge- makkelijker zal breken. Rond het bot zit het beenvlies, dat sterk bezenuwd en doorbloed is. Bij een breuk zal dit beenvlies ook gescheurd zijn. Bij kinderen is het wel mogelijk dat het vlies intact blijft. Deze breuk noemen we een groenhoutfractuur. De mens is het enige gewervelde dier dat zich geheel rechtopstaand voortbeweegt. Hierdoor is de bouw van zijn skelet uniek. De schedel De schedel is een soort doos van bot dat om de hersenen zit, met uitsparingen voor de ogen. De onderkaak is het enige beweegbare bot van de schedel. Zij kan omlaag, naar links en rechts en naar voren en achteren bewegen om te bijten en te kauwen. De schouder De schouder wordt gevormd door het schouderblad en het sleutelbeen. De schouder verbindt de opperarm met de romp. Aan de botten van de schouder zitten aanhechtingspunten voor de spie- ren waarmee je je arm beweegt. De schouderbladen zijn door middel van spieren verbonden met de wervelkolom, waardoor de schouders beweeglijk zijn. Dankzij de sleutelbeenderen kunnen wij onze armen zijwaarts spreiden.  Anatomie van het menselijk lichaam 17 Borstkas De borstkas (of ribbenrooster) is een buigzame, veerkrachtige kooi van ribben, die een bescher- ming vormt voor de longen, het hart en de belangrijke bloedvaten. Er zijn zeven paar echte ribben, die verbonden zijn met het borstbeen, drie paar valse ribben, die elk vastzitten aan de rib erboven, en twee paar zwevende ribben. Tussen de ribben zitten de tussenribspieren. Dit zijn dunne spierlaagjes die het uitzetten van de borstkas tijdens het ademen mogelijk maken. Alle onderdelen van de borstkas (24 ribben, 12 wervels en een driedelig borstbeen) zijn ongeveer 5 miljoen keer per jaar in beweging, telkens wanneer je ademhaalt. Borstbeen Het borstbeen is een lang, plat bot in het midden van de borstkas. Het is ongeveer 15 centimeter lang en bestaat uit drie botten die aan elkaar vastzitten: een driehoekig bovendeel, een lang, smal middendeel en een klein, enigszins buigzaam onderste deel. Het is door middel van gewrichten ver- bonden met de twee sleutelbeenderen en met kraakbeen, dat de eerste tien ribben met het borst- been verbindt. Het borstbeen heeft meerdere functies: versterking van de lichaamswand, bescher- ming van inwendige organen en aanhechting van spieren. Tevens speelt het borstbeen een rol bij de ademhaling. Bovenste ledematen Het grote bot in je bovenarm, het opperarmbeen, loopt van het schouderblad tot de elleboog. Het heeft de kenmerkende vorm van een pijpbeen: een lang, dun middenstuk en twee ronde uiteinden. De kop van het bot past in de gewrichtskom van het schouderblad. De onderkant van het bot vormt bij je elleboog een scharniergewricht met de twee botten in de onderarm: het spaakbeen en de ellepijp. Deze lange, dunne botten komen met het opperarmbeen samen in het ellebooggewricht. Het spaakbeen en de ellepijp draaien en rollen over elkaar heen, van de elleboog tot de pols, om de handpalm voor- en achterwaarts te draaien. Als de palm van je hand naar achteren wijst, lopen het spaakbeen en de ellepijp parallel. Als de handpalm naar voren wijst, rolt het spaakbeen over de ellepijp heen waardoor een X-vorm ontstaat. Het spaakbeen loopt van het ellebooggewricht tot de  18 Bedrijfshulpverlener duimzijde van de pols. De ellepijp loopt van de achterkant van de elleboog tot de pinkzijde van de pols. Ezelsbruggetje: ellepijp zit aan de kant van de pink. De hand bestaat uit 27 verschillende beentjes. Samen zorgen ze ervoor dat de hand een beweeglijk instrument is, waarmee je dingen stevig kunt vastpakken, maar ook hele subtiele bewegin- gen kunt maken. De handbeenderen worden onderverdeeld in drie groepen: de pols (8 handwortelbeentjes, ieder zo groot als een knikker), de middenhandsbeentjes (5 kleine pijpbeenderen die een waaier vormen vanuit de pols) en vingerkootjes (botjes in de vingers, in totaal 14 heel kleine pijpbeenderen aan het uit- einde van de hand). De duim heeft twee vingerkootjes, de ande- re vingers drie. Als je een vuist maakt, zie je bij de knokkels de uiteinden van de middenhandsbeenderen. Wervelkolom We hebben 7 halswervels, 12 ruggenwervels en 5 lendenwer- vels met daaronder het heiligbeen en het staartbeen. Een wervel heeft eigenlijk de vorm van een ring. Als we alle wervels op elkaar zetten, krijgen we een koker, die we het wervelkanaal noemen. In dat kanaal loopt vanuit de her- senen het ruggenmerg. De bovenste 7 wervels van de wervelkolom zijn de halswervels. De bovenste halswervel heet de atlas. Twee achterhoofdsknob- bels onderaan de schedel passen in komvormige gewrichtsvlak- ken van de atlas. Deze tillen de schedel lichtjes op, zodat je kunt knikken. De draaier is de tweede halswervel en heeft een uit- steeksel dat past in een groef van de atlas. Hierdoor kun je je hoofd draaien. Na de halswervels volgen 12 borstwervels, die elk door middel van een beweeglijk gewricht verbonden zijn met 2 ribben. Door deze gewrichten kunnen de ribben op en neer gaan tijdens het ademen. Na de borstwervels volgen 5 lendenwervels. Ze bevinden zich in de onderrug tussen de borstkas en de heu- pen, waar ze door hun krachtige bouw een groot gewicht kun- nen dragen. Ze vormen een aanhechtingsplaats voor de rugspie- ren. Tenslotte volgt het heiligbeen. Zijn wigvorm past precies in het achterste deel van het bekken. Bekken Het bekken verbindt de wervelkolom met de benen. Het bevindt zich op ongeveer de halve hoogte van het skelet van de mens,  Anatomie van het menselijk lichaam 19 draagt het gewicht van het bovenlichaam en beschermt de organen, zoals de blaas, in de bekken- holte. Het bekken van de vrouw is breder dan dat van een man. Dit is om de geboorte van een kind mogelijk te maken. Aan beide kanten van het bekken zit een diepe kom, waarin de dijbeenkop (kogelgewricht) past. Beide heupbeenderen aan de zijkanten van het bekken bestaan uit drie met elkaar vergroeide botten: ~ het darmbeen: is het grootst; de bovenkant ervan voel je aan de voorkant van je lichaam een bee tje uitsteken. ~ het zitbeen: aan de bilzijde; dit bot draagt je hele gewicht als je zit. ~ het schaambeen: aan de voorzijde in de schaamstreek. Twee botten aan het einde van de wervelkolom zijn het heiligbeen en het stuitbeen. Zij vormen bij de wervelkolom de achterkant van het bekken. Onderste ledematen Het grote bot in je bovenbeen, het dijbeen, loopt van het bekken tot de knie. Het bovenste uiteinde van het dijbeen vormt een kogelgewricht met het bekken (heup), waardoor beweging in verschil- lende richtingen mogelijk is. Het onderste uiteinde vormt een scharniergewricht met het scheen- been, waardoor de knie kan buigen. Het onderbeen bevat twee botten – het scheenbeen en het kuitbeen – die de kniestreek met de enkel verbinden. Het scheenbeen is na het dijbeen het langste en zwaarste bot in je lichaam. De voorkant van het scheenbeen kun je vlak onder het huidoppervlak voelen, want er zit geen spier tussen huid en bot. Daarom is dit een pijnlijke plaats. Als je staat, ondersteunt het scheenbeen je lichaam. Het dunnere kuitbeen draagt niet je gewicht, maar ondersteunt wel het enkelgewricht. De knobbe- lige uitsteeksels van de enkel zijn geen enkelbotten, maar de uiteinden van het scheenbeen (bin- nenenkel) en het kuitbeen (buitenenkel). De knieschijf is een zogenaamd sesambeen. Een sesambeen is een klein, ovaal bot op plekken in het lichaam die aan wrijving zijn blootgesteld. De knieschijf beschermt het kniegewricht. De voet bestaat uit 26 botjes. De voetbeenderen worden ingedeeld in drie groepen: de 7 onregelmatige voetwortelbeentjes, die je enkel en je hiel vormen, de 5 lange middenvoetsbeentjes, die samen het voetgewelf vormen, en de 14 teenkootjes. De grote teen heeft 2 teenkootjes, de andere tenen 3. De beentjes in de voet vormen een lichte boog met natuurlijke veerkracht. Als men de voet neerzet, wordt de boog vlakker. Als men de voet optilt, springt de boog terug. Dit werkt als een schokdemper tijdens het lopen.  20 Bedrijfshulpverlener De gewrichten De verbindingen tussen de beenstukken of beenderen noemen we gewrichten. Deze kunnen ofwel weinig of niet beweeglijk zijn, ofwel een zeer grote beweeglijkheid toelaten. Een gewricht is zo gevormd dat de uiteinden van twee botten op elkaar passen. Gewrichtskapsels en gewrichtsbanden zorgen voor een extra versteviging. We kunnen de gewrichten indelen in drie groepen: 1. Verbindingen tussen twee beenderen, gemaakt door bindweefsel vb. vergroeiing van de schedelnaden 2. Verbindingen tussen twee beenderen, gemaakt door kraakbeen vb. tussen rib en borstbeen 3. Verbinding tussen twee beenderen, gemaakt door elastische vezels vb. elleboog en knie De spieren Ongeveer 45% van ons lichaamsgewicht wordt gevormd door spierweefsel. Spieren hebben de ei- genschap dat ze kunnen samentrekken en ontspannen. Daardoor kunnen we ons voortbewegen. We hebben twee soorten spieren: de gladde en de dwarsgestreepte spieren. ~ De dwarsgestreepte spieren zijn onderhevig aan onze wil, we kunnen ze samentrekken wanneer we willen. Het zijn de spieren die instaan voor onze voortbeweging. De spieren zijn met pezen aan de beenderen en de gewrichtskapsels vastgehecht. Zoals vermeld kunnen we de dwarsge- streepte spieren zelf controleren. De enige uitzondering hierop is de hartspier, die ook uit dwars- gestreept spierweefsel bestaat, maar niet aan onze wil onderhevig is. ~ De gladde spieren zitten in onze inwendige organen. Deze spieren kunnen we niet bewust beïn- vloeden. Werking tijdens de beweging Wanneer onze hersenen een prikkel geven aan onze spieren, ontstaat er een samentrekking of con- tractie van die spier. Doordat onze spieren door middel van pezen zijn vastgehecht aan de botten, zal het bot het samentrekken van de spier volgen en komt een beweging tot stand. Wanneer de prikkel vanuit de hersenen stopt, gaan de spieren ontspannen en neemt het lidmaat zijn oorspronkelijke houding terug in.  Anatomie van het menselijk lichaam 21 1.5 Het spijsverteringsstelsel en het uitscheidingsstelsel Om te kunnen functioneren heeft ons lichaam naast zuurstof ook brandstoffen nodig. Deze brand- stoffen halen we uit onze voeding. Het spijsverteringsstelsel heeft als doel de nodige brandstoffen uit onze voeding te halen en het restafval te verwijderen. 1.5.1 De weg die ons voedsel aflegt In de mond wordt voedsel fijngemalen en vermengd met speeksel. Het speeksel bevat stoffen die ons voedsel al gedeeltelijk afbreken. We kunnen dus zeggen dat de vertering al in de mond begint. Via de slokdarm komt het voedsel in onze maag, waar het gekneed wordt en vermengd wordt met maagsappen die de vertering volop in gang zetten. De maag heeft de vorm van een zak en bestaat uit spierweefsel. Vanuit de maag komt het voedsel in de twaalfvingerige darm. Hier wordt de voedselbrij vermengd met enzymen van de alvleesklier. Deze enzymen zijn belangrijk bij de opname van suikers en eiwit- ten. Ze neutraliseren het sterke maagzuur. Tegelijkertijd komen er ook enzymen vanuit de lever en galblaas toe die vooral belangrijk zijn bij de vertering van vet. Uiteindelijk komt het voedsel in de darmen terecht. In het eerste deel, de dunne darm, wordt het voedsel volledig verteerd en worden de voedingsstoffen opgenomen in de bloedbaan. In het tweede deel, de dikke darm, worden de resterende voedselresten ontdaan van vocht, waardoor stoelgang ontstaat.  22 Bedrijfshulpverlener Het uitscheiden van afvalstoffen is van levensbelang. De voornaamste uitscheidingsweg is het uri- nestelsel waarbij de nieren een belangrijke rol spelen. Zonder nieren kan de mens niet leven. Tenzij de nierfunctie wordt overgenomen door een machine zoals de kunstnier (nierdialyse). De ademhaling, het spijsverteringsstelsel en de huid hebben ook een uitscheidingsfunctie. In dit hoofdstuk bespreken we het urinestelsel. Het urinestelsel bestaat uit: ~ de nieren ~ de urineleiders ~ de blaas ~ de urinebuis De nieren zorgen voor het zuiveren van ons bloed. Onze twee nieren hebben de vorm van een boon en zijn een krachtig filterorgaan. In de nieren wordt urine gevormd. Deze vloeistof bestaat uit water en afvalstoffen afkomstig uit ons bloed. Vanuit de nier wordt de urine afgevoerd naar onze blaas. De verbindingen tussen de twee nieren en de blaas noemen we de urineleiders. De blaas fungeert als een soort opslagtank. Dit ballonvormig orgaan ligt in onze onderbuik. Vanuit de blaas vertrekt de urinebuis, die de urine via het geslachts- orgaan naar buiten brengt. 1.6 De zintuigen Zintuigen geven ons de mogelijkheid te voelen, proeven, horen, ruiken en zien. Vooral de ogen en de oren zijn belangrijk voor hulpverleners omdat ze ons een beeld kunnen geven van de toestand van de patiënt. 1.6.1 De ogen Uitwendig aan het oog kunnen wij een gekleurde ring (iris), een centrale zwarte plek (de pupil) en een witte omgeving (conjunctiva) onderscheiden. De pupil is een dynamisch onderdeel van het oog en kan verkleinen of vergroten. Zo zullen de pupil- len verkleinen of vergroten bij het nemen van bepaalde soorten drugs of bij een hersenletsel. Daarnaast worden pupillen ook kleiner naarmate er meer licht op valt. Dit kan een arts nagaan door er met een lichtje in te schijnen. Lichtstijve pupillen reageren niet meer op lichtinval en kunnen wijzen op hersendood.  Anatomie van het menselijk lichaam 23 1.6.2 De oren De oren bestaan uit drie delen: ~ het uitwendige oor bestaat uit de oorschelp en de gehoorgang ~ het middenoor bevat het trommelvlies en de gehoorbeentjes ~ het binnenoor omvat de gehoorzenuw en het evenwichtsorgaan Bij ernstige drukverschillen zoals een ontploffing kan het trommelvlies scheuren, wat ernstige oor- pijn veroorzaakt. Daarnaast kan bloedverlies uit het oor een teken zijn van een ernstig hersenletsel, zoals een schedelbreuk. Dit demonstreert waarom het belangrijk is om de oren na te kijken bij iemand die bijvoorbeeld van een ladder is gevallen. 1.6.3 De neus De neus bestaat uit een uitwendig en een inwendig deel. Langs de binnenzijde is de wand van de neus bekleedt met slijmvlies dat zeer veel bloedvaten bevat. De linker en rechter neusholte monden uit in een gemeenschappelijke neusholte die uiteindelijk achteraan in de keel uitkomt. 1.6.4 De mond De mond wordt gevormd door de holte tussen onderkaak en de bovenkaak. Langs de bovenkant wordt de mond afgesloten door het gehemelte en in de mondbodem ligt de tong, die vastzit aan de onderkaak. Achteraan komen de mondholte en neusholte samen in de keel.  24 Bedrijfshulpverlener 1.6.5 De huid De huid vormt de buitenste bekleding van het lichaam. Bij de mens wordt de huid beschreven als het grootste orgaan. De huid heeft enkele zeer belangrijke functies. Beschadiging kan levensbedrei- gende gevolgen hebben. De functies van de huid De huid beschermt ons tegen het binnendringen van bacteriën en andere micro-organismen. Daar- naast biedt het ook bescherming tegen schadelijke stoffen, zonnestralen, mechanisch geweld, en- zovoort. Een tweede functie van de huid is temperatuurregeling. Bij warm weer gaan we transpireren, waar- door onze huid gaat afkoelen. Bij koud weer gaan de spiertjes in onze huid samentrekken (kippen- vel). Door de samentrekking komt energie vrij, die warmte produceert. Via onze huid kunnen we ook waarnemen. De zenuwuiteinden in de oppervlakte van de huid zijn ge- voelig voor pijn, druk, warmte, koude en tast. Hierdoor kunnen we een onderscheid maken tussen hard of zacht, nat of droog, warm of koud, ruw of glad, … Onze huid kan ook stoffen afscheiden. Zo scheidt ze talg af (talgklieren) die onze huid soepel houdt. Als laatste functie kan onze huid vitamine D produceren op voorwaarde dat de huid in contact komt met zonnestraling. Mensen die niet veel in de zon vertoeven, kunnen dus een vitamine D-tekort krij- gen. Dit was vooral in de middeleeuwen een veel voorkomend probleem. Een tekort aan vitamine D veroorzaakt bijvoorbeeld rachitis (beenderziekte). Onze huid bestaat uit : ~ de opperhuid ~ de lederhuid ~ de onderhuid  Anatomie van het menselijk lichaam 25 De opperhuid is het gedeelte dat we kunnen zien. Het is dun en doorschijnend. De opperhuid bestaat uit twee lagen: de hoornlaag en de onderliggende aanbouwlaag. De hoornlaag schilfert af en wordt steeds opnieuw aangevuld met nieuwe huidcellen uit de aanbouwlaag. De lederhuid bevat verschillende deeltjes zoals bloedvaten, zenuwuiteinden, talgkliertjes, zweet- kliertjes en hun afvoergangen, en de wortels van haren en nagels. De onderhuid is het diepstgelegen deel van de huid. De onderhuid bevat vooral vet en bindweefsel en vormt de overgang met het onderliggende spier- en botweefsel.  2. Benadering van een noodsituatie Geen enkele situatie waarin hulpverleners terechtkomen, is dezelfde. Behalve de situatie kunnen ook de verwondingen of ziektebeelden van het slachtoffer heel divers zijn. Daarom is het van groot belang om steeds op dezelfde manier te werk te gaan. Dit hoofdstuk omschrijft hoe we als hulpverlener aan een noodsituatie moeten beginnen. Hiervoor gebruiken we een 4-stappenplan. Dit stappenplan wordt aan alle hulpverleners aange- leerd zodat iedereen op dezelfde manier een noodsituatie benadert. STAP 1 Zorg voor veiligheid van uzelf, het slachtoffer en de omstaanders  STAP 2 Beoordeel het slachtoffer  STAP 3 Verwittig hulp  STAP 4 Verdere eerste hulp 2.1 Eigen veiligheid eerst! “Bezint eer ge begint!“ In situaties met slachtoffers bestaat de mogelijkheid dat je zelf in gevaar komt. Benader steeds eerst de situatie voor je het slachtoffer benadert. Tracht altijd eerst de oorzaak op te sporen (vb. elektri- citeit, gas, chemische producten, voorwerpen, enz.). Onveilige situaties worden te allen tijde door de hulpverleners gemeden. Een slachtoffer in direct gevaar tracht je snel te evacueren. In alle andere gevallen verzorg je het slachtoffer ter plaatse. Als een slachtoffer toch snel moet worden geëvacueerd, kunnen verschillende technieken gebruikt worden. Zo zijn er de rautekgreep en het stoeltje. Deze worden in het hoofdstuk van de technieken besproken. 28 Bedrijfshulpverlener 2.2 Beoordeel het slachtoffer – de vitale functies 2.2.1 Het bewustzijn Controle bewustzijn bij volwassene Wanneer ons bewustzijn is weggevallen, spreken we van bewusteloosheid. Naast het volledig be- wusteloos zijn, kan ons bewustzijn ook verminderd zijn. Dit zien we meestal als iemand die versuft of slaperig is. Vaststellen van de bewusteloosheid ~ We spreken het slachtoffer aan. ~ We schudden met de handen tegen de beide schouders. Indien het slachtoffer op geen van beide han- delingen reageert, kunnen we aannemen dat hij/zij bewusteloos is. Tussen bewust en on- bewust is er een tussenstadium. ~ goed bewust: antwoorden op vragen en bevel uitvoeren ~ suf/slaperig: idem als goed bewust, maar na aandringen. Soms is de persoon gedeso- riënteerd in tijd en ruimte. ~ bewusteloos: geen reactie op aanspreken en schouderklop Bewusteloosheid is een toestand waarbij het slachtoffer in onmiddellijk gevaar is. In deze toestand is er immers geen spierspanning meer aanwezig. De tong kan daarom heel gemakkelijk de luchtweg blokkeren en het slachtoffer doen stikken. Bij een bewusteloos persoon moeten we daarom steeds aandacht hebben voor een vrije lucht- weg. Vb. belemmering van de luchtweg bij een bewusteloos slachtoffer  Benadering van een noodsituatie 29 Het bewustzijn kan verminderen of uitvallen bij ~ hersenletsels: schedelbreuk, hersenschudding, hersenbloeding,… ~ ziektetoestanden: epilepsie, stuipen, diabetes, intoxicatie ~ zuurstofstoornissen: verstikking, hartstilstand 2.2.2 De ademhaling De ademhaling is de tweede vitale functie die we controleren. Het uitvallen of verminderen van de ademhaling is onmiddellijk levensbedreigend. Indien de hersenen langer dan drie minuten geen zuurstof meer krijgen, treedt er hersenbeschadiging op. Vaststellen van ademhalingsstilstand bij volwassenen ~ Maak knellende kleding los. ~ Open de luchtweg door het hoofd te kantelen en de kinlift uit te voeren. Vrijmaken van de luchtweg door hyperstrekking ~ Controleer, met behoud van de kinlift, de ademhaling. ~ Kijk naar de borstkas. ~ Luister aan de mond en neus of er lucht uitkomt. ~ Voel of je uitgeademde lucht tegen je oor voelt. ~ Kijk of het slachtoffer niet ademt of abnormaal ademt. ~ Wanneer er een vermoeden van een wervelletsel is, moet de jaw trust uitgevoerd worden om een vrije luchtweg te bekomen. De jaw trust is een specifieke handeling die correct moet worden  30 Bedrijfshulpverlener uitgevoerd. Een lichte en voorzichtig uitgevoerde hyperstrekking kan de jaw trust vervangen. Een vrije luchtweg primeert ten slotte op het wervelletsel. Ga voor de jaw trust achter het slachtoffer zitten, steun op de ellebogen en grijp de onderkaak vast met twee of drie vingers. Duw nu naar voor en naar boven. Vb. vrijmaken van de luchtweg door de ‘jaw trust’ 2.3 Hulp verwittigen Overschat je bekwaamheden niet en beperk je tot het verlenen van eerste hulp! ~ Hoe vlugger en hoe deskundiger de hulp, hoe gunstiger de resultaten. ~ Stuur een omstaander weg om gespecialiseerde hulp te vragen en laat hem terugkomen. ~ Blijf zelf bij het slachtoffer en controleer de vitale functies. ~ Als je zelf de 112 belt, zeg dan: ~ 1. Geef de locatie door ~ 2. Beantwoord de vragen van de dispatcher ~ Laat een omstaander post vatten op straat om de hulpdien- sten te begeleiden naar de plaats van het onheil. Eén app voor brandweer, ambulance of politie Het belangrijkste voordeel van de app 112 BE is dat je de nood- nummers niet moet onthouden en je deze dus ook niet kan ver- geten als je in paniek bent. Je klikt gewoon op het icoontje van brandweer, ambulance of politie afhankelijk van welke hulp je nodig hebt. Als je de app 112 BE gebruikt met een smartphone, raden we aan om je wifi of mobiel internet aan te zetten als je belt met de app 112 BE, maar ook zonder internetverbinding kan je de app 112 BE zeker gebruiken. De indicatie van de plaats waar je je bevindt wordt dan via sms gestuurd naar de noodcentrale in plaats van via internetverbinding. De operatoren krijgen zo al een indicatie van waar je je bevindt.  Benadering van een noodsituatie 31 Lokalisatie De noodcentrales kunnen je dankzij deze app makkelijker terugvinden. Op een afgelegen plaats, in het midden van een bos of een ingewikkeld netwerk van autostrades kan je vaak zelf niet meteen doorgeven waar je bent. De app stuurt je positie naar de noodcentrale zodra je belt en stuurt daarna elke 30 seconden een update van je positie. De app kan zo een kostbare tijdswinst opleveren. Heb je de noodcentrales gebeld en reageer je daarna niet meer, laten de noodcentrales je smartphone rinkelen zodat de hulpdiensten je makkelijker kunnen terugvinden en helpen. Chatfunctie Doven, slechthorenden en mensen met een spraakstoornis kunnen eenvoudig in de app aangeven dat zij niet kunnen telefoneren. Zij kunnen dan via berichten met de noodcentrale communiceren. Extra informatie De registratie in de app brengt, behalve bovenstaande toepassingen, nog een aantal voordelen met zich mee. Je kan bepaalde medische info doorgeven, zoals hartproblemen, allergieën (aan medica- tie), epilepsie, diabetes… De operator heeft deze informatie nog voordat je iets gezegd hebt en kan dit doorgeven aan de hulpdiensten die ter plaatse komen. 2.4 Verdere eerste hulp Wanneer de vitale functies van het slachtoffer nog in orde zijn, moet de hulpverlener in afwachting van de hulpdiensten aandacht besteden aan niet-vitale functies. De hulpverlener zal het slachtoffer onderzoeken en: ~ bloedingen stelpen en aan shockpreventie doen ~ breuken spalken ~ brandwonden verzorgen ~ informatie verzamelen (medicatiegebruik, ziektes van het slachtoffer) ~ Probeer kalm te blijven. ~ Wees geduldig. ~ Stel jezelf voor. ~ Beheers de situatie. ~ Blijf met het slachtoffer praten. ~ Bekwaam en competent optreden is belangrijk. ~ Minimaliseer nooit een ernstige situatie. Blijf toch regelmatig de vitale functies controleren, ook wanneer er geen probleem was aan het begin van de interventie.  3. Reanimatie 3.1 Reanimatietechnieken van volwassenen 3.1.1 Inleiding Jaarlijks sterven duizenden mensen aan een ademhalings- en hartstilstand. Meestal is deze stil- stand het gevolg van een hartinfarct. Bij het stilvallen van de vitale functies beginnen alle lichaamscellen na korte tijd af te sterven. Reanimatie binnen de eerste drie minuten geeft een reële overlevingskans. Na drie minuten begint het onomkeerbaar proces van weefselvernietiging door zuurstofgebrek. Na 10 minuten is de overlevingskans nog maar 5%. Een vrije ademweg, beademing en hartmassage kunnen, indien snel gestart, beslissen over leven en dood. Het doel van reanimeren is de hersenen en het hart te voorzien van zuurstof tot adequate, gespe- cialiseerde medische hulp de normale ademhaling en hartwerking kan herstellen. 3.1.2 Controle bewustzijn Zie punt 2.2.1 Controle van het bewustzijn 3.1.3 Controle ademhaling Zie punt 2.2.2 Controle van de ademhaling Bij het begin van een hartstilstand kan een korte periode van bewegingen optreden die lijken op convulsies. Beoordeel de persoon nadat de aanval is gestopt. 3.1.4 Toedienen van borstcompressies Start de reanimatie als het slachtoffer niet reageert en niet of abnormaal ademt. Hoe te handelen? ~ Start zo snel mogelijk met borstcompressies. ~ Leg het slachtoffer zo mogelijk op een stevige ondergrond. ~ Plaats uw hand op de onderste helft van het borstbeen (“in het midden van het borstkas”). ~ Haak je vingers in elkaar of strek ze, zolang ze maar van de borstkas wegblijven. 34 Bedrijfshulpverlener ~ Strek je armen, blokkeer je ellebogen (schouders loodrecht boven de borstkas) en duw 5 cm (niet meer dan 6 cm) recht naar beneden. ~ Laat de borstkas naar boven komen tot zijn normale positie. ~ Verplaats je handen niet tijdens de 30 compressies zodat de juiste plaatsbepaling kan worden verzekerd. ~ Houd een ritme van minimum 100 en maximum 120 compressies per minuut aan. Vb. plaatsen van de handen op het borstbeen 3.1.5 Beademing van slachtoffer De lucht die we inademen bevat ongeveer 21% zuurstof; onze uitademingslucht nog ongeveer 16%. Dit is ruim voldoende om een slachtoffer te beademen. Mond-op-mondbeademing ~ Maak knellende kleding los en zorg voor een vrije luchtweg (hoofd kantelen). ~ Knijp met een hand de neus dicht. ~ Trek met de andere hand de kin naar omhoog (kinlift). ~ Plaats je mond hermetisch over de mond van het slachtoffer. ~ Beadem traag gedurende 1 seconde tot de borstkas omhooggaat. ~ Na het inblazen houd je je mond weg van de mond van het slachtoffer en adem je verse lucht in. Kijk of de borstkas opnieuw zakt. Vb. mond-op-mondbeademing met kinlift  Reanimatie 35 Waarom wordt de circulatie niet meer gecontroleerd? Sinds 1968 was de polscontrole of het zoeken naar hartslag de gouden standaard om te bepalen of iemand het slachtoffer was geworden van een hartstilstand. Sinds 1992 wordt de waarde van de polscontrole als test voor een hartstilstand ernstig in vraag gesteld, zeker wanneer die gebeurt door leken. Wetenschappelijke testen concluderen dat de polscontrole ernstige beperkingen vertoont wat be- treft accuraatheid, gevoeligheid en specificiteit. Personen die dit niet gewend zijn, hebben veel tijd (24 seconden) nodig om de pols te controleren. Gemiddeld werd slechts 1 op de 10 keren een polsslag gevonden. Bij patiënten met een normale polsslag miste men in 4 van de 10 gevallen de gevoeligheid om die polsslag te vinden. Op het ‘International Guidelines 2000 Conference’ werd dan ook besloten dat de polscontrole geen techniek is voor de leek om slachtoffers van een hartstilstand te identificeren. Hartmassage, uitgevoerd bij slachtoffers die dit niet nodig hebben, is onwenselijk maar minder erg. De grote fout is geen hartmassage uitvoeren bij slachtoffers die dit wel nodig hebben. 3.1.6 Samenvatting Controleer eigen veiligheid Controleer bewustzijn via schudden Geen bewustzijn van de schouders + luid aanspreken Hoofd kantelen en kinlift Controleer ademhaling gedurende 10 sec Geen ademhaling of abnormale ademhaling Geef 30 maal hartmassage 100-120 min, 5-6 cm diep Herhaal Geef 2 beademingen  36 Bedrijfshulpverlener 3.2 Reanimatie van kinderen ~ Hulp wordt gevraagd na controle van bewustzijn ~ Indien alleen met mobiele telefoon, bel onmiddellijk en gebruik de luidsprekerfunctie ~ Indien alleen zonder mobiele telefoon, reanimeer eerst 1 minuut vooraleer je het slacht- offer verlaat ~ Gebruik bij voorkeur de 2 duimenmethode bij zuigelingen (2 vingermethode = alternatief indien maar 1 hulpverlener) ~ Bij kinderen ouder dan 1 jaar, afhankelijk van de grootte en reikwijdte van de handen, ge- bruik ofwel de één-hand- of twee-handentechniek. Indien de één-handtechniek gebruikt wordt kan de andere hand geplaatst worden om de luchtweg open te houden (of om de com- pressiearm te ondersteunen aan de elleboog). ~ Hulpverleners alleen opgeleid in volwassen BLS ~ BLS-hulpverleners, niet opgeleid in PBLS, volgen het algoritme voor volwassenen met ventilaties, zoals ze het geleerd hebben, waarbij ze de technieken aanpassen aan de groot- te van het kind. ~ Indien opgeleid moeten ze overwegen 5 initiële beademingen te geven vooraleer borst- compressies te starten ~ Een AED mag worden gebruikt bij kinderen vanaf 0 jaar; voor kinderen onder de 8 jaar zijn er speciale pediatrische stroomverzwakkers beschikbaar en sterk aanbevolen. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, gebruik de standaard AED.  Reanimatie 37 3.3 AED 3.3.1 Inleiding Een automatische externe defibrillator (AED) is een toestel dat gebruikt wordt om een elektrische schok toe te dienen bij een persoon met een circulatiestil- stand. De schok wordt op een geautomatiseerde manier toegediend, met als doel een gestoord hartritme te stoppen waardoor het hart weer in een normaal ritme gaat kloppen. Waarom elektrische schokken toedienen? Ons hart is, zoals eerder gezegd, een spier. Spieren trekken samen wanneer er elektrische golven door de spier lopen. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de kleine apparaatjes die men promoot op tv om buikspieren te kweken. Deze apparaatjes sturen kleine impulsen door de buikspieren, waar- door die samentrekken. Ons hart werkt op dezelfde manier. Kleine elektrische impulsen (aangemaakt in ons hart zelf door de sinusknoop) zullen onze hartspier doen samentrekken. We spreken daarom van elektrische acti- viteit (de elektrische golven) en mechanische activiteit (de samentrekking van de spier). Wanneer echter de elektrische ontladingen uit hun normale ritme raken, spreekt men van hartrit- mestoornissen. Wanneer de elektrische ontladingen chaotisch verlopen, ontstaan levensbedrei- gende ritmestoornissen, die ervoor zorgen dat het hart niet meer pompt. Kortweg kunnen we dus zeggen dat een stoornis in de elektrische activiteit ervoor zorgt dat ons hart mechanisch stil staat. Het slachtoffer heeft in dit geval een hartstilstand. Vaak wordt gedacht dat een AED de hartmassage overneemt. Dit is echter niet het geval. Een AED zal enkel de elektrische stroom, die in het hart aanwezig is, opnieuw trachten in het juiste ritme te brengen. Voor het samenduwen van het hart moet nog steeds hartmassage gegeven worden. Bij een persoon met een circulatiestilstand is het toedienen van thoraxcompressie (hartmassage) door de hulpverlener van levensbelang, ook als een AED tijdens de reanimatie wordt ingezet. Hoe werkt een AED? Een AED herkent 2 ritmestoornissen: een ventrikeltachycardie en een ventrikelfibrillatie. Enkel deze twee ritmes zullen worden herkend door de AED. Als dit het geval is, dan zal het toestel een shock aanbevelen. Herkent de AED een ander ritme dan deze twee, dan zal hij niet shocken. Met een shock wordt getracht de hartspier te depolariseren (ontladen) om zo de sinusknoop weer de kans te geven de controle over het hartritme terug te krijgen. Daardoor gaat het hart weer in een normaal ritme kloppen. Omdat een AED eenvoudig te bedienen is, kan het toestel gebruikt worden door niet-professionele hulpverleners. Op een AED zitten meestal slechts twee knoppen: één om het toestel in te schakelen en één om een shock toe te dienen. Na het inschakelen zal het toestel de hulpverlener door middel van gesproken instructies begeleiden. Het zal de hulpverlener vragen om de elektroden op de borst van het slachtoffer te kleven en het zal nadien automatisch een analyse van het hartritme maken.  38 Bedrijfshulpverlener Stelt het toestel vast dat er sprake is van ventrikelfibrilleren of ventrikeltachycardie, dan zal een elektrische shock worden geadviseerd en zal het de hulpverlener instrueren om deze toe te dienen. Als men een shock gaat toedienen, moet men volgens de instructies van de AED afstand houden en wordt er even niet gemasseerd. 3.3.2 Handelen In België wordt bij Koninklijk Besluit van 21 april 2007 houdende veiligheids- en andere voorwaar- den inzake een automatische externe defibrillator gebruikt in het kader van een reanimatie, een onderscheid gemaakt tussen een AED categorie 1 en een AED categorie 2. Een AED categorie 1 is een Automatische Externe Defibrillator die niet toelaat om te schakelen naar een manuele modus en zo zelfstandig een elektrische shock toe te dienen EN die niet over een scherm beschikt om het hartritme te volgen. Een AED categorie 1 mag worden bediend door zowel professionele als niet-professionele gebrui- kers op de hierna omschreven wijze: ~ alvorens te beslissen de AED categorie 1 te gebruiken, vergewist de betrokken gebruiker zich van de toestand van de patiënt ~ de betrokken gebruiker gaat slechts over tot defibrillatie indien de patiënt niet bij bewustzijn is en geen normale ademhaling vertoont ~ bij elk gebruik moet zo snel mogelijk het eenvormig oproepcentrum van de dringende genees- kundige hulpverlening verwittigd worden Een AED categorie 1 kan volautomatisch of semi(half)automatisch zijn, dat wil zeggen zonder of met schokbevestigingstoets. Een AED categorie 2 is een Automatische Externe Defibrillator die toelaat om te schakelen naar een manuele modus en zo zelfstandig een elektrische shock toe te dienen OF die over een scherm  Reanimatie 39 beschikt om het hartritme te volgen. Een AED categorie 2 mag slechts worden bediend door profes- sionele gebruikers en uitsluitend in automatische modus. Zodra een AED beschikt over een beeldscherm waarbij men het hartritme kan volgen, behoort deze tot categorie 2. Het gebruik van een AED Bij een hartstilstand zal je als hulpverlener moeten starten met CPR zoals al eerder werd beschre- ven. Indien ergens een AED beschikbaar is, stuur je best iemand weg om die te gaan halen. Van zodra de AED ter plekke is, moet deze meteen aan het slachtoffer worden aangekoppeld. Let erop dat de CPR (borstcompressies en beademing) niet onderbroken worden om de AED aan te sluiten. Er zijn twee elektroden. De rechterelektrode moet net onder het rechtersleutelbeen en naast het borstbeen geplakt worden. De linkerelektrode moet onder de linkerborst geplakt worden. Op de elektroden staat aangegeven waar ze moeten worden gekleefd. Afhankelijk van het merk zal het toestel aangeven welke handelingen moeten worden gesteld. Be- langrijk is om gewoon het toestel te volgen. Als het toestel vraagt om de patiënt los te laten, zal het toestel analyseren of een shock toedienen. Als je een shock gaat toedienen, moet diegene die het toestel bedient er goed op letten dat niemand het slachtoffer aanraakt. Dit kan hij duidelijk maken door luid te roepen: “iedereen los” en een dui- delijk gebaar te maken met zijn armen (lees verder: de veiligheidsvoorschriften). Veiligheidsprincipes bij het gebruik van een AED ~ Zorg ervoor dat niemand het slachtoffer aanraakt tijdens het geven van de shock. ~ Zorg ervoor dat een zuurstofbron (beademingsballon) tenminste 1 meter van het slachtoffer ver- wijderd is. ~ Een AED mag niet worden gebruikt in ruimtes waar mogelijk explosieve gassen aanwezig zijn. ~ De elektroden van de AED mogen niet op het sleutelbeen of op een tepel kleven (brandwonden). ~ Een AED mag niet worden gebruikt op natte lichaamsdelen als het slachtoffer in een plas water ligt. ~ Een AED mag worden gebruikt vanaf 0 jaar; voor kinderen onder de 8 jaar zijn er speciale modu- les beschikbaar. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, gebruik de standaard AED.  4. Traumatologie Traumatologie is de studie van verwondingen die veroorzaakt zijn door ongevallen of geweld. Vaak vereisen ze een chirurgische behandeling. In dit hoofdstuk bespreken we kort: ~ Bloedingen en shock ~ Letsels aan het bewegingsstelsel (breuken, kneuzingen, ontwrichtingen) ~ Wonden en wondzorg ~ Brandwonden en elektrocutie ~ Oog-, oor- en neusletsels 4.1 Soorten bloedingen en shock Een bloeding ontstaat wanneer een bloedvat beschadigd raakt. Hierdoor kan ernstig bloedverlies optreden waardoor de zuurstofvoorziening in ons lichaam in het gedrang komt. Een dergelijk ern- stig zuurstoftekort zal resulteren in shock, wat een levensbedreigende toestand is. Bloedingen kunnen worden ingedeeld in 3 soorten: ~ uitwendige bloedingen ~ inwendige bloedingen ~ veruitwendigde bloedingen 4.1.1 Uitwendige bloedingen Indien naast een bloedvat ook de huid beschadigd wordt en het bloed naar buiten komt, spreken we van een uitwendige bloeding. Afhankelijk van het soort bloedvat dat beschadigd is, spreken we van een haarvaten-, aderlijke, of slagaderlijke bloeding. De slagaderlijke bloeding Deze bloedvaten vertrekken vanuit het hart zodat er druk achter zit. Als een slagader begint te bloeden, komt het bloed pulserend uit de wonde. Het bloed is lichtrood van kleur. 42 Bedrijfshulpverlener De aderlijke bloeding Het bloed vloeit als een constante stroom uit de wonde. Het bloed is donkerrood van kleur. De haarvatenbloeding Is de minst gevaarlijke bloeding. Het bloed ligt als kleine pareltjes op de wonde die dan geleidelijk overloopt (vb. schaafwonde). 4.1.2 Inwendige bloedingen Indien de huid niet beschadigd is of het bloed zich opstapelt in een lichaamsholte spreken we van een inwendige bloeding. Dit kan geheel onschuldig zijn, denk maar aan een hematoom (blauwe plek). Toch worden inwendige bloedingen beschouwd als de gevaarlijkste. Dit is vooral te wijten aan het feit dat we als hulpverleners niets kunnen doen aan een inwendige bloeding. Als er dan een ernstige inwendige bloeding optreedt (bv. hersenbloeding), kan dit zeer snel een fatale afloop hebben. Oorzaken van inwendige bloedingen zijn vooral stompe trauma’s waarbij er geen uitwendige ver- wondingen zichtbaar zijn. Verder kunnen ziektes zoals stollingsstoornissen of een maagzweer oor- zaak zijn van inwendige bloedingen. Ook worden inwendige bloedingen vaak opgemerkt rond breuken. Afhankelijk van de plaats van de breuk kan er veel of weinig bloedverlies optreden. Inwendige bloedingen zijn vaak moeilijk te herkennen omdat de symptomen dikwijls later optre- den. Bij een inwendige bloeding in de buik voelt deze hard en gespannen aan. Het slachtoffer zal klagen van hevige pijn in de buikstreek. 4.1.3 De veruitwendigde bloeding Een veruitwendigde bloeding is een mix van een uitwendige en inwendige bloeding. Hier is de bloe- ding inwendig (bv. hersenen), maar komt ze naar buiten via natuurlijke openingen (de huid is niet beschadigd). Afhankelijk van de plaats waar het bloed naar buiten komt en de situatie kan een veruitwendigde bloeding ernstig zijn of niet.  Traumatologie 43 Zo kan een neusbloeding spontaan optreden door warmte. Maar bloedverlies uit de neus kan ook een teken zijn van een schedelbreuk bij iemand die van een ladder gevallen is. Bloedverlies Mogelijke oorzaak Oren, neus of mond Schedelbreuk Mond (ophoesten) Letsel aan de luchtwegen Mond (braken) Letsel aan het spijsverteringsstelsel Neus Neustrauma, ziekte of warmte Schede Menstruatie, miskraam Urinebuis Letsel aan urinewegen of nieren Aars Letsel aan de dikke darm 4.1.4 Stelpen van bloedingen Allereerst is het belangrijk om te weten dat alleen uitwendige bloedingen gestelpt kunnen worden. Bij een inwendige bloeding kunnen we maar weinig doen. De veruitwendigde bloeding is de enige bloeding die je niet mag stelpen. Bij bloedverlies uit de neus of oren na een trauma kan je een hersenbloeding vermoeden. Als je een klein kompres in de oren steekt om de bloeding te stelpen, zal het bloed zich ophopen in de hersenen met het samen- drukken van de hersenen en mogelijke hersenbeschadiging tot gevolg. Een neusbloeding kan traumatisch zijn, maar kan ook veroorzaakt zijn door onderliggende aan- doeningen zoals hoge bloeddruk of stollingsstoornissen. De meeste neusbloedingen kunnen spon- taan gestopt worden. Een spontane neusbloeding zonder trauma is de enige veruitwendigde bloe- ding die mag gestelpt worden. Laat het slachtoffer op een stoel zitten met het hoofd voorover gebogen en laat hem gedurende 10 minuten de neus dichtknijpen. Blijf, als de bloeding over is, nog een half uurtje rustig zitten en probeer de neus niet te snuiten. Probeer geen tampons te gebruiken. Als je ze verwijdert, kun je het gevormde stolsel opnieuw lostrekken en de bloeding weer in gang zetten. Bij frequente neusbloe- dingen of wanneer ze langer dan een half uur aanhouden, moet je een arts raadplegen. Bloedingen van schaafwonden hoeven niet gestelpt te worden. Het lichaam beschikt immers over stollingsproducten in het bloed die ervoor zorgen dat het bloed automatisch zal stollen bij kleinere bloedingen. Het stelpen van een uitwendige bloeding Laat het slachtoffer van een uitwendige bloeding zitten of liggen. Oefen rechtstreekse druk uit op de wonde met een steriel kompres of met een zuivere zakdoek. Je kan dit kompres bevestigen met een windel. Als er bloed door het verband sijpelt, laat je het ter plaatse zitten en leg je er een nieuw bovenop. Indien het om een bloedend lidmaat gaat, hou je dit het best in hoogstand. Een tourniquet is een laatste redmiddel. Deze mag enkel gebruikt worden indien men hiervoor een opleiding heeft gehad.  44 Bedrijfshulpverlener Stelpen van bloedingen 4.1.5 Hypovolemische shock Shock is een verdedigingsmechanisme van het lichaam dat in werking treedt wanneer de door- bloeding van de weefsels onvoldoende wordt. Het gaat dus om een stoornis van het hart en de bloedvaten. Het lichaam zal proberen de bloedtoevoer naar de hersenen op peil te houden door het opdrijven van de hartfrequentie en de ademhaling. Er bestaan verschillende soorten van shock, maar we bespreken enkel de hypovolemische shock. Oorzaken ~ bloedverlies, zowel inwendig als uitwendig ~ Uitgebreide brandwonden ~ hevige diarree of braken  Traumatologie 45 Symptomen ~ bleke en grauwe huidskleur ~ de huid voelt koud en klam aan ~ snelle oppervlakkige en onregelmatige ademhaling ~ braakneigingen ~ snelle en zwakke polsslag ~ slachtoffer is onrustig, angstig, suf of verward Handelen bij shock Shock is een levensbedreigende situatie die zo snel mogelijk moet worden opgevangen met deskun- dige, medische hulp. Het herkennen van de symptomen en het snel handelen door de getuigen kan een mensenleven redden. ~ Probeer zo snel mogelijk de oorzaak weg te nemen. ~ Roep gespecialiseerde hulp in! ~ Leg het slachtoffer in ruglig (bloed kan terug naar de hersenen). ~ Maak knellende kleding los (vb. broeksriem, stropdas). ~ Voorkom afkoeling. ~ Geef het slachtoffer niets te eten of te drinken. ~ Praat met het slachtoffer. ~ Blijf eerlijk en kalm. 4.2 Wonden en wondzorg Wanneer onze huid beschadigd is, spreken we van een wonde. Meestal is er ook bloedverlies op te merken. Bij beschadiging komt de belangrijkste functie van onze huid – bescherming – in het ge- drang. Daarom is het van groot belang stil te blijven staan bij de verzorging van wonden. De ernst van een wonde wordt bepaald door drie factoren: ~ hoeveelheid bloedverlies ~ eventuele inwendige beschadigingen van een orgaan ~ besmetting van de wonde 4.2.1 Wondverzorging Vooraleer je een wonde gaat verzorgen, moet je je afvragen of de wonde niet te groot, te diep of te sterk bevuild is om ze zelf te verzorgen. Als dat zo is, dan ga je best naar een dokter om de wonde te laten controleren of eventueel te laten hechten. Algemene principes van wondzorg Wondzorg bestaat uit drie stappen: het reinigen, het ontsmetten en het beschermen van de wonde. Hoe je dit moet doen, lees je verder in dit hoofdstuk. Het reinigen heeft als doel om macroscopisch vuil, zoals steentjes en zand, te verwijderen. Het ontsmetten dient om de bacteriën te doden. Enkele belangrijke algemene aandachtspunten ~ Bescherm jezelf door het dragen van handschoenen  46 Bedrijfshulpverlener ~ Blaas nooit op een wonde, hierdoor blaas je bacteriën in de wonde ~ Gebruik geen verzorgingsmiddelen die je niet kent of die vervallen zijn ~ Vraag naar allergieën voor bepaalde ontsmettingsmiddelen vooraleer je ze gebruikt ~ Gebruik geen watten, papiertjes of andere pluizende middelen om een wonde te verzorgen. ~ Een slachtoffer dat twijfelt over zijn vaccinatie (vb. tegen tetanus) raad je best aan om een dokter te raadplegen voor een vaccin. ~ Verwijder geen voorwerpen uit een wonde. ~ Bijtwonden door zowel een dier als een mens zijn ernstig en moeten steeds door een dokter behandeld worden. ~ Bij schotwonden is er vaak naast de ingangswonde ook een uitgangswonde. Wat te doen indien patiënt naar ziekenhuis vervoerd wordt? Indien de wonde door een dokter moet worden verzorgd, beperk je best de wondzorg tot het reini- gen en steriel afdekken van de wonde. Gekleurde ontsmettingsmiddelen aanbrengen is geen goed idee. Dit belemmert het zicht voor de dokter. Wonden die moeten gehecht worden, moeten binnen de 6 uur gehecht worden. Nadien is het niet meer mogelijk en kan ernstige littekenvorming ontstaan. Wat te doen indien we de patiënt zelf verzorgen? Zoals eerder al gezegd moeten we een wonde reinigen, ontsmetten en afdekken. Hieronder beschrijven we de drie stappen. Reinig de wonde met fris lopend water en een niet-prikkelend zeepachtig middel zoals HAC®, HI- BIDIL® of zuurstofwater. Gebruik hiervoor steriele kompressen en wrijf van binnen (het midden van de wonde) naar buiten (de wondranden). Reinig ook de omgeving rond de wonde. Verwissel zo vaak van kompres als nodig. Ontsmet nadien de wonde met een product zoals bijvoorbeeld ISOBETADINE-dermicum. Tenslotte moet je de wonde beschermen met een steriel kompres. Bij de apotheker zijn voldoende kant-en-klare middelen te koop. 4.2.2 Verschillende soorten wonden Schaafwonden Bij een schaafwonde ontstaat meestal een vrij groot wondoppervlak. Dat wondoppervlak is roder gekleurd dan de huid er omheen omdat de opperhuid daar aanzienlijk dunner is. In dat rode gebied zijn er kleine bloedinkjes te zien. Deze puntbloedinkjes worden veroorzaakt door het doorsnijden van de bloedvaatjes in de lederhuid. In deze lederhuid zijn ook de zenuwuiteinden geraakt. Een schaafwonde geeft dus flinke pijn. Door het grote oppervlak is er voldoende plaats voor de bacteriën om binnen te dringen. Omdat een schaafwonde nauwelijks bloedt, zullen de bacteriën niet of nauwelijks uit de wonde gespoeld worden. Daardoor is de kans op een infectie bij een schaafwonde aanzienlijk groot. Gelukkig is een schaafwonde nooit erg en daardoor is de uitbreiding van een infectie gering.  Traumatologie 47 Splinter Als een splinter met de vingers of met een pincet kan verwij- derd worden, is er geen verdere medische behandeling nodig. De huid en voornamelijk de wonde zelf moeten worden gerei- nigd en ontsmet om verdere infecties te voorkomen. Afhankelijk van de hoek waaronder de splinter de huid is bin- nengedrongen, zal die vrijwel geheel in de opperhuid terecht- komen of aanzienlijk dieper in de lederhuid dringen. In het laat- ste geval vormt een splinterverwonding een groter risico. In dat geval kunnen zenuwen en bloedvaten beschadigd worden. Snijwonden Een snijwonde is het gevolg van een inwerking van een scherp voorwerp zoals een keukenmes, glasscherf of een metalen rand. De randen van de wonde zijn, in tegenstelling tot de schaafwon- de, meestal sterk afgelijnd. De wonde kan oppervlakkig zijn, maar ook diep waardoor spieren, pezen of bloedvaten kunnen doorgesneden zijn. Handelen Controleer bij diepe snijwonden eerst de vitale functies en stelp de belangrijke bloedingen. Bij snijwonden die gehecht moeten worden, moet dit gebeuren binnen de 6 uur. Hechting geeft een snellere genezing en betere littekenvorming. Bij snijwonden ter hoogte van de buik, hals of borst kunnen belangrijke organen zoals hart, longen, lever of milt geraakt zijn. Antishockbehandeling en het volgen van de vitale functies staan hier dan ook centraal. Ook bij een snijwonde is een goed wondtoilet zeer belangrijk. Indien de snijwonde veroorzaakt is door een vuil voorwerp, moet de wonde eerst worden uitgewassen met oplossing van chloorhexidi- ne en zuurstofwater. Ook Isobetadine® is zeer geschikt als ontsmettingsmiddel. Gebruik echter geen gekleurde vloeistof indien een arts de wonde nog moet controleren. Steekwonden Steekwonden worden veroorzaakt door puntige scherpe voor- werpen zoal scharen, messen, schroevendraaier, … Deze ver- wondingen geven dikwijls een kleine uitwendige wonde, maar zeer grote inwendige schade. Handelen ~ Controleer steeds eerst de vitale functies en ondersteun ze indien nodig. ~ Verwittig de hulpdiensten.  48 Bedrijfshulpverlener ~ Verwijder nooit een vreemd voorwerp. ~ Probeer het vreemd voorwerp te fixeren. ~ Oefen geen druk uit op het voorwerp. Bijtwonden Zowel mensen- als hondenbeten zijn gevaarlijk wegens het gro- te gevaar op infectie. Ook onderliggende structuren zoals pezen, zenuwen en botten kunnen geraakt zijn. Handelen ~ Bij kneuzing: ijsapplicatie ~ Ga steeds naar het ziekenhuis (antibiotica en vaccinatie). ~ Wondtoilet is zeer belangrijk. ~ Wonden worden in principe niet gehecht (behalve in het aan- gezicht of bij zeer grote bijtwonden). Amputaties Bij een amputatie is een lichaamsdeel volledig van het lichaam gescheiden, meestal vinger(s) of te(e)n(en). Handelen ~ Controle eigen veiligheid ~ Controle vitale functies, bij ernstige bloedingen ~ Bloedingen stelpen met steriel, drukkend verband en hoog- stand van het getroffen lidmaat. ~ Shock voorkomen Verpak het afgerukte lidmaat steriel en steek het in een plastic zak. Indien mogelijk steek je deze dan in een andere zak met ijs- water. Er mag nooit rechtstreeks contact zijn tussen het lidmaat en het ijs. Indien dat het geval is geweest, zal latere heraanhech- ting bijna altijd onmogelijk zijn.  Traumatologie 49 4.3 Brandwonden en elektrocutie Brandwonden zijn een van de meest voorkomende ongevallen. Jaarlijks spreekt men van ongeveer 120.000 gevallen. Meer dan 10.000 hiervan moeten in het ziekenhuis behandeld worden en 800 slachtoffers daarvan zullen in een gespecialiseerd brandwondencentrum moeten worden opgeno- men. Ongeveer 150 slachtoffers overlijden jaarlijks aan de gevolgen van brandwonden (cijfers Bel- gische brandwondenstichting 2010). 4.3.1 Wat Een brandwonde is een door verbranding beschadigd en/of afgestorven huidweefsel en onderhuid- bindweefsel, waarbij vloeistof uit de bloedvaten lekt en zwellingen ontstaan. Een brandwonde wordt veroorzaakt door inwerking van warmte, elektriciteit, bevriezing of chemi- sche stoffen. 4.3.2 Cijfergegevens ~ 15.000 per jaar opgenomen in ziekenhuizen ~ 800 patiënten hiervan komen terecht in brandwondencentra* ~ 37% hiervan zijn kinderen waarvan 71% jonger dan 5 jaar* ~ meest voorkomende oorzaak : hete vloeistof 4.3.3 Onze huid Functies van onze huid ~ Bescherming tegen mechanische en chemische bedreigingen ~ Bescherming tegen micro-organismen ~ Regeling van lichaamstemperatuur ~ Aanmaak van vitamine D waardoor je botten sterker worden 4.3.4 Ernst van brandwonden De ernst van brandwonden wordt bepaald door: ~ diepte (1ste, 2de, 3de graad) ~ uitgebreidheid (1 vinger of een heel lichaam) ~ plaats (aangezicht, longen,... gevoelige plaats of niet?) ~ leeftijd van het slachtoffer ~ duur van verbranding ~ combinatie met andere letsels zoals breuken ~ infectiegevaar (vuil, aarde en dergelijke in de brandwonde) Een belangrijke parameter om te weten is de “verbrande lichaamsoppervlakte”. Dit zal een idee geven over de uitgebreidheid van de brandwonden. Er bestaan twee manieren om dit te berekenen. Enerzijds is er de regel van negen en anderzijds is er de handpalmmethode. Deze laatste methode is de gemakkelijkste om te gebruiken. De handpalm  50 Bedrijfshulpverlener van een persoon is 1% van zijn totale lichaamsoppervlakte. Dit betekent dat, wanneer iemand een brandwonde heeft zo groot als vijf keer zijn hand, 5% van zijn totale lichaam verbrand is. Indeling van brandwonden volgens diepte Brandwonden worden ingedeeld volgens de graad van verbranding. Deze graad is afhankelijk van het aantal beschadigde huidlagen. Hoe meer huidlagen beschadigd zijn, hoe hoger de graad van verbranding. 1ste graad Is een brandwonde waarbij enkel de opperhuid bescha- digd is ~ de huid ziet rood ~ pijnlijk ~ geen blaren of wonden Deze verbranding treedt op na te lang zonnebaden. De huid voelt warm en droog aan. Een eerstegraadsverbranding is vervelend door de pijn, maar zal zonder enige problemen of behandeling gene- zen. Eventueel kan een vochtinbrengende zalf aange- bracht worden. 2de graad: oppervlakkig of diep oppervlakkig: ~ de wonde is vochtig, er is blaarvorming ~ de wonde is pijnlijker ~ er is capillaire refill  Traumatologie 51 diep: ~ drogere wonde ~ minder pijnlijk dan voorgaande vormen ~ verminderde capillaire refill ~ gemarbreerd uitzicht Een tweedegraads oppervlakkige brandwonde zal mits degelijke verzorging spontaan genezen (flammazine, fla- minal hydro). Bij de diepe verbranding is er al een deel van de diepere weefsels, zoals zenuwen en bloedvaten, aangetast. Om de wonde zo optimaal mogelijk te laten ge- nezen, zal een operatie noodzakelijk zijn. 3de graad Bij een derdegraadsverbranding is het aspect van de wonde afhankelijk van de oorzaak. ~ Blaren ~ Minder pijn tot pijnloos ~ Minder goede capillaire refill ~ Bij een vloeistofverbranding of een contactverbranding zal de wonde een witachtig uitzicht hebben. ~ Bij een vlamverbranding heeft de wonde een bruin aspect. Een derdegraadsbrandwonde zal nooit spontaan genezen. Opname in een brandwondencentrum en operatieve behandeling zijn steeds noodzakelijk. 4de graad Vierdegraadsbrandwonden worden ook verkoling genoemd. Ze hebben een koolzwart uitzicht en zowel huid, huid en spierweefsel zijn vernietigd. Herstel kan enkel gebeuren door een chirurgische ingreep en vaak moeten delen van het lichaam geamputeerd worden.  52 Bedrijfshulpverlener Localisatie van de brandwonden De lokalisatie van de brandwonde is van groot belang. Brandwonden van gelaat, hals, handen, voeten, geslachtsstreek en de zone rond de grote gewrich- ten kunnen ernstige gevolgen hebben. Brandwonden ter hoogte van deze zones moeten steeds doorgestuurd worden naar een brandwon- dencentrum. Leeftijd van het slachtoffer De leeftijd heeft een grote invloed op de overlevingskansen. Zeer jonge en zeer oude patiënten reageren slecht op brandwonden. Naarmate patiënten ouder worden, neemt de mortaliteit bij brandwonden geleidelijk toe omdat het lichaam niet meer in staat is op dergelijke verwondingen te reageren. Geassocieerde letsels Letsels extra aan de brandwonden bepalen eveneens de overlevingskansen. We denken daarbij aan inhalatieletsels, oogletsels, co-intoxicatie, traumata allerhande,... Subduraal hematoom Inhalatieletsel Inhalatie = snelle killer Inhalatieletsel Een inhalatieletsel is het gevolg van het inademen van hete lucht, rook, nevels en giftige gassen, waardoor een thermische of chemische beschadiging van de luchtpijp ontstaat. Het treedt zelfs op onafhankelijk van uitwendige brandwonden. Oedeem is hierbij het grootste ge- vaar. Dikwijls ziet men bij deze patiënten ~ brandwonden in hoofd- en halsgebied ~ verbranding in mond- en keelholte ~ verbrande neusharen, wenkbrauwen, roet in aangezicht (en/of oropharynx) ~ heesheid, stridor, keelpijn  Traumatologie 53 Voorgeschiedenis De voorgeschiedenis van het slachtoffer bepaalt ook de kans op herstel. Belangrijke factoren zijn onder meer: neurologische afwijkingen, cardiovasculaire aandoeningen, nierfunctieproblemen, hormonale stoornissen en bepaald medicatiegebruik. 4.3.5 Oorzaken van brandwonden Brandwonden kunnen worden ingedeeld volgens hun oorzaken. We spreken dan van: ~ thermische brandwonden (hete vloeistoffen en voorwerpen, stoom, vuur, wrijving) ~ elektrische brandwonden (elektrocutie) ~ chemische brandwonden (o.a. zuren) ~ radiogene brandwonden (straling zoals door de zon of radiotherapie) De thermische brandwonden (warmte) komen het meest frequent voor. Vlamverbrandingen Deze ziet men dikwijls bij brand, ontploffingen, barbecue, …Ze zijn meestal ernstig en komen voor in verschillende dieptes. In die gevallen moeten we zeker aandacht hebben voor inhalatieletsels. Contactverbrandingen Ze komen minder frequent voor dan vroeger (minder ka- chels). Het zijn dikwijls diepe verbrandingen. Scald-verbrandingen Dit zijn de meest voorkomende huis-, tuin- en keukenver- brandingen. Ze komen het vaakst voor bij kinderen. Het zijn meestal tweedegraads oppervlakkige of diepe brandwonden. Scald-verbrandingen geven gemakkelijk keloïde of hypertrofe littekens.  54 Bedrijfshulpverlener Pek- of bitumenbrandwonden Pek kan gemakkelijk verwijderd worden door middel van huis- houdolie of boter. Koel wel zo snel mogelijk de bitumen af zodat deze niet verder kan inwerken. Chemische brandwonden Bij chemische brandwonden gaat het meestal om ernstige en diepe brandwonden. De beschadiging van de weefsels is afhankelijk van de concentratie, hoeveelheid, aard en duur van het huidcontact en de mate van weefselpenetratie. Elektrocutie Elektrocutie is een schadelijke elektrische stroomdoor- gang door het menselijk lichaam. Dit kan leiden tot ern- stige lichamelijke stoornissen en verwondingen die zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben. Elektrocutie kan brandwonden en ritmestoornissen ge- ven. Soorten elektriciteitsverbrandingen: ~ direct met stroomdoorgang ~ lichtboogverbranding = stroom buiten lichaam, hoge temperaturen (3.000-4.500°C)  Traumatologie 55 Brandwonden door UV-licht Komt meestal voor in de zomer of door ondoordacht zonne- bankgebruik. Het gaat meestal om eerste- of tweedegraads oppervlakkige brandwonden. Friction burns Deze brandwonden door wrijving komen weinig voor en geven meestal milde brandwonden van 1ste graad tot 2de oppervlak- kig. 4.3.6 Handelen Eerst water, de rest komt later ! Een correcte behandeling op de plaats van het ongeval kan grote consequenties hebben voor de prognose en genezing van een patiënt met brandwonden. Algemeen ~ Denk aan je eigen veiligheid. ~ Doof de vlammen, rol het slachtoffer over de grond of bedek het met een deken. ~ Controleer de vitale functies. ~ Spoel de brandwonde minstens 15 minuten onder lauw stromend water. ~ Smeer nooit olie of boter op een brandwonde. ~ Voorkom shock. ~ Dek de brandwonden steriel af, bevochtig eventueel het verband. ~ Gebruik geen zalf wanneer je het slachtoffer naar een ziekenhuis of dokter stuurt. ~ Ga bij een chemische verbranding of elektrocutie steeds naar het ziekenhuis. ~ Ga met uitgebreide brandwonden steeds naar een brandwondencentrum.  56 Bedrijfshulpverlener Vb. rol een brandend slachtoffer in een deken Eerste hulp bij chemische brandwonden ~ Slachtoffer in veiligheid brengen ~ Eerst water, de rest komt later… ~ 30 tot 45 minuten spoelen ~ Ga na welk product gebruikt werd ~ Verwijder de kleding ~ Bewaak de vitale functies!! ~ Beadem met hulpmiddelen ~ Raadpleeg specialisten ~ Antigifcentrum (070 245 245) Producten bij verzorging van brandwonden ~ Hacdil/Hibidil Is een niet-kleurend waterig ontsmettingsmiddel op basis van chloorhexedine dat een goed ont- smettende werking heeft ~ Gelverbanden Hydrogelverbanden en -dekens kunnen gebruikt worden als een veilige, efficiënte en volwaardi- ge koelmethode. Het bestaat 96% uit water en werkt ontsmettend, stimulerend, pijnstillend en bacteriedodend. Hydrogel heeft exact hetzelfde effect als lauw water, ook wanneer de gel pas na 30 minuten wordt aangebracht. Er is een aantoonbaar positief effect op de diepte en omvang van de wonde en dus ook op de genezing.  Traumatologie 57 ~ Flamigel Flamigel is een crème werkzaam tegen micro-organismen en met een bacteriedodend effect. Flamigel werkt pijnstillend, verkoelend en ontstekingsremmend. ~ Flaminal hydro Is een gel op basis van zeewieren met een antibacteriële werking die het herstel van de wonde bevordert. Verder houdt het de wonde vochtig en zorgt het voor een voortdurende wondreiniging. ~ Gelonet Is een vetgaas dat niet in de wonde kleeft en gebruikt wordt om te voorkomen dat nieuw gevorm- de huid beschadigd wordt bij de verbandwisseling.  58 Bedrijfshulpverlener 4.4 Letsels aan het bewegingsstelsel 4.4.1 Kneuzingen Kneuzingen zijn gesloten letsels waarbij de huid niet doorbroken wordt, in tegenstelling tot won- den. Kneuzingen zijn uitwendig zichtbare uitingen van letsels die door een ongeval worden veroorzaakt. Ze zijn meestal goedaardig. Toch mag je niet vergeten dat ze vaak de stille getuigen zijn van een ernstig letsel aan een of ander orgaan. Kneuzingen zijn het gevolg van de inwerking van een stompe kracht. De ernst van de beschadiging van weefsels of organen hangt af van de kinetische energie van de slag. Ook de duur van de ‘kneuzende kracht’ is van belang. Zo zitten verkeersslachtoffers vaak een uur of langer gekneld in een wrak of liggen mensen na een instorting nog uren onder het puin alvorens ze worden gered. Kneuzingen zijn verwondingen van spieren, bloedvaten of onderhuids vet, die gepaard gaan met inwendige bloedingen. Het bloed kan zich opstapelen tussen huid en spieren. Na verloop van tijd zal het inwendig bloedverlies in de weefsels worden opgenomen en zal deze verkleuren van blauw naar geel. Kort na het ongeval is er nog niet veel te zien, hoogstens wat roodheid. Enkele minuten later ont- wikkelt zich een blauwe plek (= ecchymose) of een bloedbuil (= hematoom), die geleidelijk kan uitbreiden. Dagen of enkele weken later verdwijnt de zwelling en verkleurt deze geelgroen.  Traumatologie

Use Quizgecko on...
Browser
Browser