Vergelijking Middeleeuwen - Vroegmoderne Tijd (PDF)
Document Details
Uploaded by BeauteousIvory
Tags
Related
- Middeleeuwen 500-1500 Module 2 Leerwerkboek B PDF
- HV 3: Vroege Middeleeuwen en Romeinse Samenleving (PDF)
- Cursus Capita Selecta Middeleeuwen (2024-2025) PDF
- Nederlands Past Paper: Literatuur in de Middeleeuwen en het verhaal van Beatrijs (1370, Brussel) PDF
- Cursus Capita Selecta Middeleeuwen (PDF)
- Middeleeuwen Tijdslijn PDF
Summary
Deze samenvatting beschrijft de economische, politieke en sociale ontwikkelingen vanuit de Middeleeuwen tot de Vroegmoderne Tijd. De focus ligt op de verschuivingen, zoals de opkomst van het kapitalisme en de veranderingen in de politieke organisatie. Het docummt behandelt het ontstaan van de moderne staat en de transformatie van de Europese samenleving.
Full Transcript
VERGELIJKING Middeleeuwen – Vroegmoderne Tijd ECONOMISCH DOMEIN In de middeleeuwen was de economie vooral lokaal, agrarisch en op zelfvoorziening of autarkie gericht. Verder was de economie sterk in een politiek kader ingebed: via een systeem van rechten en plichten roomde een elite van adel en cle...
VERGELIJKING Middeleeuwen – Vroegmoderne Tijd ECONOMISCH DOMEIN In de middeleeuwen was de economie vooral lokaal, agrarisch en op zelfvoorziening of autarkie gericht. Verder was de economie sterk in een politiek kader ingebed: via een systeem van rechten en plichten roomde een elite van adel en clerus het extra af van wat vrije en onvrije boeren produceerden. Een voorbeeld hiervan was het domaniaal stelsel: economisch systeem waarbij boeren grond en bescherming kregen in ruil voor een deel van de opbrengst en arbeid op het domein van de heer. Deze boeren waren daarbij onvrij, omdat ze toestemming aan de heer moesten vragen als ze hun grondstuk wouden verlaten; het waren horigen. Vanaf het jaar 1000 groeide de steden en handel weer en binnen die context werd het handelskapitalisme versterkt: een economisch systeem waarbij het streven naar het verhogen van winst en het vermeerderen van kapitaal centraal staat. Kapitaal is bezit dat dient om een inkomen te verwerven: geld, aandelen, land, vastgoed, grondstoffen, machines…. Het kapitalisme werd in de vroegmoderne tijd dominant, door o.a. de enorme boost die het kreeg met de met de eerste Europese kolonisatiegolf (15de-18de eeuw). Europese landen stichtten dan handelsposten in Afrika en Azië en kolonies in Amerika. In de middeleeuwen vormde Europa de periferie van een handelsnetwerk waarvan China het centrum was. Met de eerste Europese kolonisatiegolf werd Europa het centrum van een economisch systeem dat in de loop van de volgende eeuwen de gehele wereld ging omvatten. Met andere woorden Europa werd het centrum van de moderne globalisering. 1 POLITIEK DOMEIN Gezag is macht die aanvaardt wordt. Lokaal gezag is het gezag van een specifieke plaats. Het gezag dat meerdere plaatsen en gebieden overkoepeld is het centrale gezag. Een burgemeester heeft lokaal gezag en een president heeft in een land het centrale gezag. Wanneer het centrale gezag macht verliest aan onderliggende gezagsniveaus dan spreken we over decentralisatie. Tijdens de middeleeuwen vond er o.a. door het feodalisme een decentralisatie plaats. Het feodalisme is een bestuursysteem waarbij een leenheer een delen van zijn territorium leent aan leenmannen, die het mogen exploiteren voor hun eigen levensonderhoud. In ruil moet de leenman trouw beloven, zijn heer militair steunen, het leen besturen, het economisch managen en er belastingen innen. De leenmannen begonnen hun leen als hun persoonlijk familiebezit te beschouwen en werd het van ouder op kind vererfd. Hierdoor werd het centrale gezag van de opperleenheren, de koningen en keizers, ondergraven. Koningen en vorsten bleven echter streven om de politieke macht terug te versterken in hun persoon (=centralisatiepolitiek) en op het einde van de middeleeuwen en in de vroegmoderne tijd begon dit vruchten af te werpen. Zo ontstond de moderne staat = een staat met soevereiniteit: onafhankelijk gezag dat binnen zijn grenzen door geen andere buitenlandse macht wordt ingeperkt, met een centraal gezag dat sterker is dan de andere binnenlandse gezagsniveaus, dat binnen zijn grenzen zich het alleenrecht toeëigent op het gebruik van fysiek geweld, (=geweldsmonopolie) met een moderne bureaucratie (onafhankelijk van adel en kerk) met duidelijke territoriale grenzen In de vroegmoderne tijd vormde er zich een systeem van moderne staten die met elkaar concurreerden om de macht. Die machtstrijd vond ook meer en meer op zee en overzees plaats door de eerste Europese kolonisatiegolf. 2 Deze economische en politieke ontwikkelingen groeide er een modern wereld- systeem waarin een kapitalistische logica politieke of culturele doelen domineerde met West-Europa als centrum, en als periferie, de Europese kolonies, handelsposten en andere gebieden die sterk onder diens invloed stonden, waarin geen enkele politieke entiteit de wereld-economie kon omgrenzen of volledig kon beheersen. Met andere woorden, de beschreven economische en politieke ontwikkelingen betekende het startschot van de moderne globalisering. Op economisch en politiek vlak was er in de vroegmoderne tijd dus een duidelijke breuk met de middeleeuwen, hoewel veel van deze ontwikkelingen reeds in de late middeleeuwen zichtbaar werden. Wat o.a. ook bleef was het sterk agrarische karakter van de economie en de monarchie (koning als staatshoofd) als dominante regeringsvorm. 3 SOCIAAL DOMEIN Wat in de vroegmoderne tijd in vergelijking met de Middeleeuwen ook bleef was de hogere status en grotere macht van adel en clerus tegenover de derde stand, gebaseerd op een verschil in rechten en plichten. Met andere woorden de standenmaatschappij bleef zo goed als intact. De derde stand was in de middeleeuwen opgedeeld in vrijen en onvrijen. De onvrijen of horigen waren boeren die gebonden waren aan een stuk land dat ze in leen hadden van een heer. Sommige onvrije boeren waren lijfeigenen: hun lichaam werd als bezit van de heer werden beschouwd. Dit neigde naar slavernij, met als verschil met de klassieke Oudheid dat ze niet door de heer mochten worden gedood. Terwijl de horigheid in de vroegmoderne tijd in West-Europa meer en meer door een laag van vrije, pachtende boeren werd vervangen, werd de horigheid in Midden-en Oost-Europa net versterkt. Sinds de opkomst van steden en handel vanaf het jaar 1000 werd de derde stand ook diverser. De vrije en onvrije boeren bleven in de meerderheid, maar de ambtenaren, ambachtslui, handelaren en bankiers groeiden in aantal. De creatie van een ambtenarenapparaat met vnl. ambtenaren uit de derde stand en dus onafhankelijk van adel en kerk vormde een belangrijk aspect van de moderne staat. Het handelkapitalisme en de eerste Europese kolonisatiegolf maakte dat handelaren en bankiers rijker en machtiger werden. Zo tekende zich in de vroegmoderne tijd zich de eerste contouren af van de klassenmaatschappij: een indeling in klassen of bevolkingslagen gebaseerd op een verschil in materieel bezit, beroepstatus en onderwijsniveau..Met de eerste Europese kolonisatiegolf keerde ook de slavernij, die net in de loop van de Middeleeuwen was verdwenen, weer terug. Slaven werden in Afrika gekocht en getransporteerd naar de kolonies om er te werken in mijnen en plantages. 4 CULTUREEL DOMEIN Op religieus vlak erfde de Middeleeuwen de dominantie van het christendom in de laatste eeuwen van het Romeinse Rijk. Rome had eerst de christenen vervolgd, maar later werd het christendom de staatsgodsdienst en dit werd overgenomen in de Germaanse Rijken. Er ontstonden twee belangrijke religieuze machtsfiguren in het christendom met enerzijds de Paus in het vroegere West-Romeinse Rijk en anderzijds de Byzantijnse Keizer in het Oostromeinse Rijk. Het conflict tussen beide, leidde uiteindelijk in 1054 tot het Oosters Schisma: de splitsing tussen een Rooms- Katholieke Kerk (dominant in West-Europa) en een Orthodoxe Kerk (dominant in het Byzantijnse Rijk, Oost-Europa en het tsaristische Rusland). Het christendom en de Rooms-Katholieke Kerk bleven in de vroegmoderne tijd een belangrijke rol spelen. Maar er verschenen duidelijk barsten in het middeleeuwse geloof en de almacht van de Kerk. In de 14de -16de eeuw begon er een kritische geest te waaien. Het humanisme, een intellectuele stroming, ging op zoek naar de authentieke versies van teksten uit de Oudheid (de Bijbel, geschriften van de Grieks- Romeinse filosofen, wetenschappers en schrijvers), beoefende tekstkritiek en bekeek op basis daarvan met een kritische blik naar de middeleeuwse denkbeelden en maatschappij. Met de renaissance (leterlijk ‘hergeboorte) kwam er vanaf de 14de eeuw ook een terugkeer naar de Grieks-Romeinse kunst. Het humanisme vormde een van de inspiratiebronnen voor de reformatie: :het geheel van bewegingen in de zestiende eeuw die kritiek had op de leer en de wanpraktijken van de katholieke Kerk, deze wou hervormen, en uiteindelijk eigen protestantse Kerken stichtten. Bijv. het lutheranisme en calvinisme. De kerkelijke elite reageerde met een contrareformatie: een katholieke beweging van de 16de tot de 18de eeuw die het protestantisme wou terugdringen en daarbij ook hervormingen in de katholieke Kerk doorvoerde. Het humanisme inspireerde ook de wetenschappelijke revolutie van de 16de-17de eeuw: het ontstaan van de moderne natuurwetenschappen en de natuurwetenschappelijke methode, gebaseerd op logica (rede) en empirie (waarneming). Het humanisme, de wetenschappelijke revolutie en contacten met niet-Europese culturen, inspireerde in de vroegmoderne tijd uiteindelijk de Verlichting: een cultuurstroming in de 17de -18de eeuw die de maatschappij in het hier en nu wou verbeteren. Verschillende denkers wouden daarbij de cultuur en samenleving baseren op kritisch verstandelijk inzicht (rationalisme). De meest radicale variant wou de mens wou emanciperen volgens de waarden van de democratie: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. “Liberté, egalité et fraternité” werd later de leuze van de Franse Revolutie en de Franse Republiek. Hoewel veel verlichte denkers christelijk bleven op zijn minst in een opperwezen geloofden, kwam er ook filosofische richtingen op de voorgrond die braken met het christendom en het geloof in God in zijn geheel. 5 Sommigen hingen het agnosticisme aan en gingen er vanuit uit dat men niet kan weten of God bestaat. Anderen geloofden niet in God en waren dus volgers van het atheïsme. 6